“Uiteindelijk, op hun sterfbed, zullen ze niet gelukkig terugkijken op hun leven”, zegt A. “Ja maar wat heb ik aan die gedachte, hoe mensen doen zit mij nú dwars”, zeg ik. “En ik geloof niet dat mensen met slechte bedoelingen op hun sterfbed denken aan of ze gelukkig waren. Ik denk dat ze al hatend hun laatste adem uitblazen.”
Mijn man en ik zitten een deur verder bij ‘December’, een rustig cafeetje waar ze altijd heerlijke Grauburgunder schenken. Ik heb een paar uurtjes geschreven en dat maakt loslippig, net als zo’n ‘vrachtwagen van de vrede’, die die dag in Stockholm mensen weer met elkaar verbond. Ik kijk in de kaars op ons tafeltje en denk aan hoe al het voorspelbare – de bloemen, het medeleven van regeringsleiders, de ‘onze manier van leven’ retoriek – vooral een enorm onvoorspelbaar karakter heeft gekregen. Hoe lang nog tot de rek van de leugen eruit is? En wat betekent de leugen überhaupt nog als de waarheid er weggepest en al vandoor is?
“Er is een professor in Canada, een klinisch psycholoog, die onderzoek gaat doen naar waar politieke correctheid zit in het brein en hoe het werkt”, vertel ik A. Ik wijs naar mijn hoofd. “Zo’n commissie die zijn onderzoek normaal altijd financiert – omdat hij de beste op zijn gebied is – weigerde dit keer, typisch! Nu heeft hij die professor in één dag het geld bij elkaar gehaald via zijn vele fans. Ha!” Ik triomfeer een seconde en neem een slok. A. is zo te zien nog bezig met wanneer karma zal toeslaan bij al die mensen, nu ook die van zo’n commissie, die recht praten wat krom is. “Ze moeten wel weten dat ze fout zitten”, zegt hij.
“Het is verraad”, zeg ik. Ik voel dat A. zijn been tegen mijn been beweegt, maar het blijkt een hond te zijn, zijn zwarte kop zit ineens tussen mijn benen. “He getver”, roep ik, omdat ik hem nu ook ruik. Ik ruik hond bij mijn Grauburgunder. De man die verderop alleen aan een tafeltje zit, roept hem terug. “Als je dit tegen mensen in zo’n commissie zegt, dat ze het fout hebben, die horen dat niet, ze geloven werkelijk dat ze de mensen beschermen tegen zo’n professor, terwijl ze natuurlijk alleen zichzelf beschermen. Ze zitten helemaal gevangen in een web van leugens en ze halen uit naar mensen die dat doorzien”, zeg ik. “Ze zouden moeten doen wat die professor altijd zegt. Hun slechtheid omarmen. Dat is de opdracht van je leven. Slechte dingen denken, ze opschrijven en jezelf verbeteren.” Door wijn word ik altijd genereus. Ik gun ineens alle mensen hun slechte gedachten. Nee, ik houd van mensen met slechte gedachten.
Je moet de hond bij de Grauburgunder nemen, het oncomfortabele tot je door laten dringen, want de prijs die iedereen betaalt voor collectieve leugens, voor mooi weer spelen en doen alsof ze zo verheven en goed zijn, is uiteindelijk oorlog. Het is altijd al zo geweest.
“Je eigen duivel in de ogen kijken, maakt je een beter mens”, zegt A. “Ja, behalve als je zo goed bent als jij, dan hoeft dat niet meer”, zeg ik met een lach. “Nee, wij hoeven dat niet meer”, zegt A. We rekenen af en gaan naar huis.