Nog even over Bale. Na alle artikelen met de titel ‘De Man van Honderd Miljoen’ en alle kritische opiniestukken over die honderd miljoen afgezet tegen de Spaanse werkloosheidscijfers was het nieuws van zondagavond een verlossing: eindelijk was de transfersaga tot een einde gekomen, een happy end nog wel voor alle partijen. Behalve de Spaanse werklozen dan. En eindelijk zou er, na één dag van ‘OFFICIEEL: Bale naar Real voor 100 miljoen’ op de voorpagina en een flinke discussie over of het nou honderd miljoen of 91 miljoen was, een einde komen aan alle dertien in een dozijn-berichtgeving over de Donkey Kong-lookalike uit Wales. En zouden we weer over kunnen gaan tot de orde van de dag. Maar voor we dat echt doen, laten we eerst even kijken naar het grotere plaatje: wat betekent deze transfer voor de verhoudingen in de voetbalwereld?
Op het eerste gezicht lijkt de overgang van Gareth Bale een gigantische versterking voor de Primera División. De Spaanse competitie, de laatste jaren beschouwd als de grootste ter wereld, kaapt zo even de grootste godheid uit het Engelse voetbalwalhalla weg. Vier jaar nadat ze dat met Cristiano Ronaldo ook al deden. En kijkend naar Neymar haalden de Spanjaarden ook, na Messi, opnieuw de grootste godenzoon uit het Zuid-Amerikaanse voetbalparadijs vandaan. Er valt over te discussiëren, maar de vier beste voetballers ter wereld trappen dit seizoen tegen een balletje in Spanje. En de kans is flink dat de grootste Spaanse conquistadors, FC Barcelona en Bale’s Real Madrid, hoge ogen gaan gooien in de Champions League. Maar de schijn bedriegt. Aan de top in Spanje is het nog altijd goed toeven, drinken de Galácticos en het Dream Team dure wijn en rijden ze dikke Lamborghini’s, maar onderaan de Primera División-ladder hijgt men om druppeltjes water en dingt men af op kapotte Lada’s uit de prehistorie.
Vroeger, laten we zeggen, vijf jaar geleden, was de Spaanse competitie een soort tapas. Een scala aan lekkere smaken en gerechten, er was muchos variatie. De toeschouwer likte zijn vingers erbij af. Maar de laatste jaren zijn veel van de lekkerste ingrediënten verdwenen en biedt de Primera División nog maar twee smaken: de superclubs Real Madrid en Barcelona. De andere gerechtjes? Dat zijn nu lege, opgepeuzelde tapasbordjes. Eigenlijk overheersen de twee rivalen al jaren, maar in de afgelopen transferoorlog zijn de overige clubs pas echt hun smaakmakers verloren. Falcao zorgde voor peper bij Atlético Madrid, maar vertrok naar Monaco, Roberto Soldado hield Valencia fris maar ging naar Tottenham, Fernando Llorente (Juventus) en Fernando Amorebieta (Fulham) gaven Athletic de Bilbao punch en Javier Saviola (Olympiakos), Jérémy Toulalan (AS Monaco) en Joaquín (Fiorentina) waren zoethoudertjes voor de fans van FC Málaga.
Het bordje van FC Sevilla werd het meeste leeggegeten door buitenlanders: Jesús Navas en Álvaro Negredo (Manchester City), Geoffrey Kondogbia (AS Monaco), Luis Alberto (Liverpool), Gary Medel (Cardiff City), Antonio Luna (Aston Villa) en Emir Spahic (Bayer Leverkusen) gingen buiten Spanje op zoek naar prijzen. Want dat gaan al die gasten over de grens doen. Als je in Spanje niet bij FC Barcelona of Real Madrid speelt doe je eigenlijk voor spek en bonen mee, want alle andere clubs zijn bij voorbaat kansloos. En tijdens elke transferperiode hoop je dan als bovenmatig getalenteerde Spanjaard dat de limousine uit Madrid of Barcelona op een gegeven moment voor komt rijden. Isco (Málaga) en Asier Illaramendi (Real Sociedad) waren dit keer de uitverkorenen, zij kunnen nu met Real meestrijden om de titel en de beker. Zij kunnen hun transfer met dure wijn beklinken en op bezoek bij de Lamborghini-dealer. Alle anderen hadden dikke pech.
En dus vertrok de ene na de andere ster uit de Primera División en is de Spaanse competitie ondanks de klappers van Bale en Neymar de op twee na meest winstgevende liga ter wereld (59 miljoen), na de Braziliaanse competitie (185 miljoen) en onze eigen Eredivisie (111,5 miljoen). Er vertrekt dus meer dan er binnenkomt. Spanje is een soort opleidingsland geworden.
De heersers in de Primera División laten het breed hangen, maar de keerzijde van de medaille is dat alle andere clubjes compleet weggezakt zijn. Valencia was tien jaar geleden nog een trotste topclub in Europa, maar nu heeft het een onafgemaakt stuk beton ergens in de stad staan, het Nuovo Mestalla, een stadion waarvan in 2007 de eerste steen werd gelegd maar dat door geldproblemen niet afgebouwd kan worden. Atlético Madrid, de trotse ex-eigenaar van Falcao, heeft 120 miljoen euro aan schulden, moet om spelers te kunnen halen bedelen bij Doyen Sports en kan van tijd tot tijd de salarissen niet meer betalen. Deportivo La Coruña – gedegradeerd naar de Segunda División – zit zelfs zo diep in de schulden dat het haar financiële cijfers al sinds 2006 niet meer bekend wil maken. Carlos Marchena mag blij zijn als er water stroomt wanneer ie de plee doortrekt. En als z’n Lada start zodra hij weg wil rijden van het trainingscomplex.
Het is niet voor niets dat er acht clubs in de Spaanse hoogste klasse geen shirtsponsor hebben. De Spaanse bedrijven voelen de crisis en bedenken zich, terwijl geen enkel buitenlands bedrijf geld wil steken in Real Valladolid, een club die men in het buitenland alleen ziet in samenvattingen waarin ze er met 8-0 af gaan tegen Barcelona of Real. Want zo gaat het wel. De enige clubs die leuk zijn om naar te kijken zijn Barcelona en Real, zeker na deze transferperiode.
Niemand is geïnteresseerd in FC Elche tegen UD Almería. Dat is ook waarom de twee grote clubs vele malen meer tv-geld kunnen vragen dan de rest, waardoor het gat tussen de top en de bodem alleen maar groter wordt. De kleine clubjes zakken verder en verder weg, terwijl de subtoppers, Atlético, Valencia, het mislukte FC Málaga en het leeggelopen FC Sevilla, langzaam meegetrokken worden.
Terwijl Gareth Bale maandag met een bijdehante glimlach verklaarde Real de tiende Champions League-zege te willen bezorgen en er een sfeer van enthousiasme en hoop in het Bernabéu hing, pakten de donkere wolken zich intussen meer dan ooit samen boven De Koninklijke en aartsrivaal Barça.
Het is een kwestie van tijd voor de subtoppers op hun beurt de toppers meeslepen de neerwaartse spiraal in. Hoe leuk is het nog voor topspelers om in Spanje te voetballen? En elke wedstrijd met 4-0 te winnen? Jezelf daar bewijzen is simpel. Bale zal er ongetwijfeld veertig in schieten komend seizoen, maar Robin van Persie zou dat ook fluitend doen. Hij wil zich echter liever bewijzen in een competitie waarin zelfs de laagvliegers nog voor ruim tien miljoen een klassespits als Pablo Osvaldo kunnen kopen. Hoe lang nippen de bobo’s nog onbezorgd aan hun wijn bij de twee superclubs, hun ogen sluitend voor hun armoe lijdende collega’s elders in het land?
De Primera División is gedegradeerd tot een bedenkelijk niveau, minder dan de Premier League en minder dan de Bundesliga (waar echter wel eenzelfde probleem dreigt te ontstaan als in Spanje) en in de breedte ook minder dan de Serie A. Met alle kapitaalinjecties lijkt zelfs de Franse Ligue 1 nu op Spanje. Het aantrekken van Bale en eerder Neymar maskeert op het eerste gezicht de nieuwe status van het Spaanse voetbal, maar eigenlijk maken zij het gat tussen de top en de rest alleen maar groter. Tenzij dat gat in de Primera División snel kleiner gaat worden, zullen sterren als Bale en Neymar in de toekomst toch liever voor een spannender alternatief kiezen. Het is onmogelijk om twee van de grootste clubs ter wereld te laten bestaan in een failliete competitie. Het is niet te doen om van een maaltijd te genieten met twee smaken, omringd door lege tapasbordjes, kale herinneringen aan lang vervlogen tijden. Zeker als de geuren van die ingrediënten vanuit het restaurant een deur verder aanlokkelijk naar binnen komen waaien.
Enzio Bakker is oprichter en schrijver van het uitdagende voetbalblog Buitenkant Voet en geeft één keer in de twee weken zijn visie over de voetbalwereld op ThePostOnline.