Onlangs publiceerden vijfhonderd schrijvers uit de hele wereld een open brief in de kranten waarin ze hun bezorgdheid uiten over onze privacy. Onder de titel Bevrijd de bespioneerde mens wordt de alarmklok geluid over de overheid die zijn burgers bespioneert, en over internetbedrijven (Google, Facebook, Microsoft, AOL, Twitter, Linkedin,…) die privé-informatie van gebruikers doorverkopen. Alles wordt op één grote hoop gegooid, het document blinkt niet uit in analytische helderheid.
Deze zin is bijvoorbeeld om bij te wenen: “De overheid kan moeiteloos uw mobiele toestellen raadplegen, uw e-mail, uw sociale netwerken en uw opzoekingen op het internet. Ze kan uw politieke sympathieën en activiteiten in de gaten houden. Met de hulp van de internetbedrijven verzamelt en bewaart ze uw gegevens, zodat ze uw consumptie en gedrag kan voorspellen.”
Overheidsspionnage en het business model van de sociale media, dat zijn uiteraard twee verschillende zaken. De overheid wil controleren, de sociale media willen winst maken. Google en C° liggen zelfs op hun beurt in de clinch met de overheden, omdat ze hun bestanden het liefst afschermen voor eigen financieel gewin, en geen pottenkijkers dulden.
Maar goed, de schrijvers zijn wereldwijd verontrust over ons te grabbel gegooid privé-leven, en dat siert hen. Of is het toch allemaal niet zo loepzuiver en glashelder? Hoor ik hier en daar een pen krassen of een inktpot omvallen? Even verder die brief tegen het licht houden en terloops het privacy-verhaal wat deconstrueren.
Het is om te beginnen vreemd dat de schrijvers nergens gewag maken van het vrijwillig opgeven van de privacy: via Facebook en Youtube gooien massa’s mensen hun privéleven te grabbel, met foto’s en filmpjes en al, zonder dat iemand hen daar toe verplicht. De reden is simpel: mensen zijn hun eigen biograaf geworden en gieten dat ook in een soort “kunst”, die weliswaar die naam niet krijgt, maar toch het klassieke literaire bedrijf op de helling zet.
Was de romanschrijver of dichter ooit een god in het diepst van zijn gedachten, die zich via het boek openbaarde naar een publiek, dan is vandaag iedereen die god. “Het publiek” bestaat niet meer. Dat betekent ook dat de privacy niet meer bestaat: we werpen haar zelf weg als een oude huid. Dat is eigenlijk prachtig: het internet maakt iedereen tot publiek persoon, tot schrijver/kunstenaar/cineast en verwijst het boek, als fetisj en cultuurindustrieel product, naar de prullenmand.
Zou het kunnen dat de petitionisten zich, in een corporatistische reflex om het eigen beroepsbelang te beschermen, over die radicaal-democratische ontwikkeling zorgen maken? Iedereen schrijver, dat maakt dé schrijver compleet overbodig. Iedereen blogger, dan mogen de columnisten wel opkramen. Om dan nog maar te zwijgen over de ineenstorting van het auteursrecht die zich via het web genadeloos voltrekt.
Een korte opzoeking op Facebook leert ons overigens dat de verontruste schrijvers zelf op dat medium actief zijn. Alle in de pers geciteerde Vlaamse ondertekenaars van de petitie (Luuk Gruwez, Bart Moeyaert, David van Reybroeck, Elvis Peeters, Annelies Verbeke, Walter Van den Broeck, Paul Verhaeghe, Joke van Leeuwen) facebooken er dapper op los en maken er luidkeels reclame voor zichzelf. Zo verzoekt Saskia De Coster haar fans dringend om voor haar te stemmen in een door De Morgen georganiseerde poll.
Zonder het te beseffen begeven ze zich daarmee in de digitale afgrond waar ze juist tegen fulmineren: de belletrie heeft papier nodig, drukinkt, drukkers en uitgevers om te beletten dat iedereen zomaar aan het schrijven slaat. Het simpele feit anderzijds dat een bedrijf als Facebook zijn “gratis” diensten maar kan aanbieden omdat het daardoor verkoopbare privé-informatie kan verzamelen, ontgaat hen blijkbaar ook. Of denken ze echt dat Mark Zuckerberg een filantroop is?
Voor een deel onthult deze petitie dus een literair, “papieren” probleem. Of juister: een probleem van literatoren die maar node het Gutenbergtijdperk achter zich kunnen laten, waar schrijvers nog een stem hadden en zwijgzame lezers. Heel de petitie drijft op tekstfetisjisme en nostalgisch ressentiment van typografen. Het punt is gewoon dat er met Facebook, Youtube en tutti quanti best te leven valt, als men die media intelligent en scrupuleloos tot eigen communicatie-instrumenten omsmeedt. Jawel, Mark Zuckerberg bedot ons, maar wij hem ook. Elke dag weer. Wie hier wint, tja, dat is dan uiteindelijk de vraag wie hier de slimste is.
En dan de zaak van de overheidsspionage, de controle op het GSM-verkeer enz., het Big-Brother-is-watching-you-syndroom. In een eerder artikel heb ik me hier al eens bipolair opgesteld: ik wil niet dat de staatsveiligheid in mijn e-mails neust, en ja, ik steun Edward Snowden als klokkenluider. Zeker ’s morgens en in de voormiddag doe ik dat, als mijn rebelse knie jeukt. Maar naarmate de dag vordert zie ik ook de voordelen in van die Big Brother, zijnde de onvermoeibare snuffelhond op zoek naar terroristen die bijvoorbeeld eens een metrostation of een kerncentrale willen laten ontploffen. There is a war going on, no man is safe.
Het feit dat we ons in de feitelijke situatie van een een derde wereldoorlog bevinden, die voor een flink stuk als cyber war op het internet wordt uitgevochten, maakt dat internet waarlijk universeel, en dwingt de waarheid om zich te vertakken, zonder mogelijkheid van een scheidsrechter.
Uiteindelijk is dit fenomeen zelfs heilzaam en absoluut-democratisch. Iedereen moet kiezen, bloggen, zijn mening zeggen, kleur bekennen, zijn privacy prijsgeven. Iedereen activist of spion, of beiden tegelijk. Welke rol spelen hoger vermelde literatoren in dit boeiend kat-en-muis-verhaal? Geen enkele. Ze leven in een ascetische utopie, alsof er helemaal niets aan de hand is en mensen rustig met een boekje in een hoekje kunnen kruipen. Het zijn kreupele, schor klinkende vredesduiven die het nieuwe spel niet snappen.
Edward Snowden anderzijds heeft het wél begrepen: informatie is de inzet van deze oorlog. Sterker nog: het internetactivisme is de nieuwe kunstvorm geworden, waar existentieel ook een enorme prijs tegenover staat. Vraag het aan Julian Assange en Bradley Manning. Zij zijn de nieuwe helden, martelaars, iconen, genieën. Ze manifesteren zich als spelers, niet als literaire bankzitters. Inclusief de nodige theatraliteit, zie bv. de nu al historische toespraak van Assange vanaf het balkon van de ambassade van Ecuador (augustus 2012). Wat kan een armzalige belletrist daar tegenover stellen? Nog een petitie in een “kwaliteitskrant”?
Alleen al daarom zal de klassieke literatuur vrij snel verdwijnen: het internet is niet alleen een medium, een forum, maar ook een slagveld waarop de postmoderne cultuur van de 21ste eeuw wisselende posities inneemt: op het ene moment die van Big Brother, op het andere moment die van het activisme.
Pennenridders lopen hier verloren rond, hun teksten lijken nergens meer over te gaan. De gekraakte “files” van Assange en Snowden maken, als men dan toch die term wil gebruiken, de nieuwe literatuur uit. De gestolen documenten, de gehackte en gepubliceerde informatie, zijn veel spannender en relevanter dan om het even welke fictie want ze gaan over het echte leven, ons leven, en de machtsstrijd die aan de gang is. De klassieke media weten het, en lopen het fenomeen panisch achterna, tevergeefs, want de omloopsnelheid van het internet is niet te evenaren.
Andermaal: privacy is hier van geen enkele waarde,- het is misschien zelfs een teken van armoede. Alleen naamlozen, analfabeten, asceten hebben privacy. We lezen en observeren elkaar, we delen. De overheid snuffelt in onze mails, wij ook in die van haar. Er zijn krachten en tegenkrachten, alles verloopt in twee richtingen, ook Big Brother is kwetsbaar. De bespioneerde mens moet leren om zijn spionnen te bespioneren. Alles is lekbaar, informatie dient om van eigenaar te veranderen. Servers pikken op, wij usurperen de servers. Google en Facebook verkopen, de staat bespiedt, Snowden rooft terug, wij gebruiken Google en Facebook om ons als publiek én actoren, schrijvers, commentatoren, doorheen dit mijnenveld te bewegen.
Ironie is hier dus dringend nodig. De opstellers van de schrijverspetitie missen de gave van de ironie, waardoor ze de dialectische mogelijkheden van de digitale platformen helemaal miskennen. Hun tomeloze ernst en ethische grootspraak –waardoor ze zelfs de Verenigde Naties en de mensenrechten erbij betrekken-, klinkt als het wantrouwen tegen de stoommachine 200 jaar geleden.
Ze rommelen wat op de “sociale media” om klungelige reclameberichtjes te posten, hun signeersessies aan te kondigen, terwijl de literatuur al lang ergens anders is. Of nergens. De dood van het boek en de glorieloze wegdeemstering van een schrijversklasse, ziedaar de collateral gain van deze informatie-oorlog.
(De auteur is een Vlaams filosoof, blogger en columnist)