Wie redt de VS van de ondergang?

11-05-2013 12:36

Het is algemeen bekend dat de Verenigde Staten meer geld uitgeven aan defensie dan de rest van de wereld bij elkaar. En het is ook algemeen bekend dat dezelfde Verenigde Staten sinds de Tweede Wereldoorlog geen enkele oorlog meer hebben gewonnen. Korea eindigde in een broze wapenstilstand; daarna was het helemaal niks. Vietnam, Irak en Afghanistan liepen (en lopen) uit op een vernederende aftocht. The American Century is al voorbij voordat ze goed en wel is begonnen. En sinds de opkomst van China, en het volkomen vastlopen van het federale regeringssysteem, worden Amerikaanse intellectuelen geplaagd door het spookbeeld van de Ondergang van de VS. Een diepe angst voor de Untergang des Abendlandes – American style. De stroom boeken over dit onderwerp is kolossaal. Overal ontwaren auteurs de tekenen van verval.

Ze voorspellen het spoedige einde van de Amerikaanse global reach (imperialisme is daar een vies woord), raken in paniek over de crisis in de Amerikaanse democratie en, vooral: over de vraag óf en hoe de VS de economische wedloop met China nog zouden kunnen winnen. Wat die laatste categorie betreft: die valt ruwweg uiteen in drie soorten. Ultraconservatieve boeken voorspellen een Chinees-Amerikaanse oorlog; economen jeremiëren over de ondergang van de Amerikaanse industrie en vertellen hoe de VS deze (uit China) kan terughalen; en dan zijn er nog massa’s boeken waarin de ineenstorting van China wordt voorspeld.

Extractieve instituten

Die laatste theorie is het populairst. Auteurs keren de Amerikaanse angst voor de ondergang simpelweg om. Ze poneren dat het Chinese succes uitsluitend tijdelijk kan zijn; een economisch freak event. Straks komt alles weer goed. Omdat de Chinese arbeiders straks steeds duurder zal worden of omdat economische groei onmogelijk is zonder democratie. De kunst is om deze loze voorspelling zo academisch mogelijk te brengen.

Een van de bekendste recente boeken uit dat laatste genre is Why Nations Fail, van James Robinson en Daron Acemoglu. De auteurs doen daarin een dappere poging om te bewijzen dat de these ‘geen groei zonder democratie’ opgaat voor de ganse wereldgeschiedenis, te beginnen bij de eerste landbouwers. Volgens hen kan een staat alleen maar economisch groeien en welvarend worden als er sprake is van ‘inclusieve instituten’, dat wil zeggen staatsinstellingen en -systemen die inspraak mogelijk maken en gebaseerd zijn op fundamentele mensenrechten. Daarnaast heb je ‘extractieve instituten’ en die staan voor uitbuiting ten bate van een elite, en onderdrukking van burgers én van economische initiatieven. U raadt het al: een land met ‘extractieve instituten’, dat wordt nooit wat.

Geen grensverleggende conclusies

Robinson bracht vorige week een bezoek aan Nederland. Reden voor de NRC (op 3 mei) om hem uitgebreid te interviewen, en zijn boek te prijzen als een ‘grensverleggende visie’. Alsof Robinson en Acemoglu de eersten zouden zijn die hebben gewezen op het belang van goed functionerende nationale instituties voor economische groei. Maar dat idee is natuurlijk al zo oud als de dekolonisatie. En levert deze ‘grensverleggende visie’ dan ook ‘grensverleggende’ conclusies op?

Helaas. Het hele boek is een buitengewoon langzame weg naar een conclusie die elke lezer mijlenver aan kan zien komen. De VS maakt misschien zware tijden door, maar alles zal goed komen want het land heeft ‘inclusieve instituties’ die het beste met de burger voor hebben. En China gaat momenteel wel lekker, maar dat is schijn. Dat land moet uiteindelijk ten onder gaan want daar barst het van de ‘extractieve instituties’.

Quasi-academische poging

Why Nations Fail is kortom een quasi-academische poging om de Amerikaanse angst voor de dreigende neergang te bezweren door de Amerikanen achter hun ballen te kietelen (‘God zij dank! wat zijn we toch een democratisch en goed georganiseerd land!’) en China zwart te maken (‘bah! Dictators! Die hebben straks lekker pech!’) In de NRC voorspelt Robinson dat China binnen tien jaar ineen zal storten. Dat soort onzin klinkt Amerikanen als muziek in de oren.

Een paar opmerkingen. Ten eerste barst het in de VS van de instellingen die als enig doel hebben de burger een poot uit te draaien. De overheid staat machteloos tegenover deze krachten – nee beter: de Amerikaanse overheid heeft zich allang overgeleverd aan de graaikapitalisten. Geen enkele bankier heeft ook maar één dag hoeven zitten vanwege de door hun blinde hebzucht veroorzaakte kredietcrisis. En de Amerikaanse democratie is een volstrekt corrupte schijnvertoning geworden, gedomineerd door het grote geld. Tot zover het door Robinson zo geprezen ‘inclusieve’ karakter van de VS.

Stabiel bewind

Maar, ten tweede: dat onderscheid tussen inclusief en extractief – heb je daar wat aan? Weinig. Economische groei kan gefaciliteerd worden door instituties, maar die vormen zeker geen noodzakelijke voorwaarde. Ook gebieden zonder bestuur, of landen met buitengewoon beroerd functionerende instituties kunnen een gezonde economische groei meemaken. Afrika doet het bijvoorbeeld momenteel erg goed; Indonesië en India ook – en daar heb je als kapitalist van de overheid bijzonder weinig goeds te verwachten. Je schuift ze wat toe, en gaat je eigen gang.

Of neem een voorbeeld uit het verleden. De Europese economische sprong voorwaarts had bijna niks te maken met brave democratische instituties. Engelands eerste grote industrialisatiegolf (1780-1820) vond plaats in een tijd dat de Britse regering en Parlement volstrekt corrupt en elitair waren; het grote economische wonder van de tweede helft van de negentiende eeuw was Duitsland – het autoritaire Tweede Keizerrijk van Wilhelm.

Om even door te gaan: in de bloeiende jaren 1945 – 1975 kende het door en door corrupte Italië dezelfde economische groeicijfers als het ambtelijk brave Duitsland. Kortom, de regeringsvorm, democratie en de mate van corruptie doen er niet toe. Het enige dat je nodig hebt voor groei is een stabiel bewind; een regering die geen onverwachte gekke dingen doet. En (op de langere termijn) een economisch systeem dat er voor zorgt dat de welvaart een beetje redelijk verdeeld wordt, zodat deze een stabiele basis krijgt.

Ineffectieve bestuurders, corruptie: het geeft allemaal niks zolang het maar voorspelbaar en beheersbaar is. Een democratisch systeem kan stabiel en voorspelbaar zijn, wie weet is de kans daarop zelfs groter, maar an sich is democratie en een rechtsstaat geen noodzakelijke voorwaarde voor economische groei.

Democratie en welvaart

Hitler (nog maar een voorbeeld) kon het in de jaren dertig prima zonder. Waarom dan dat gepraat over ‘inclusief’ en ‘extrusief’? Het is gewoon een omslachtige manier om te zeggen dat China niet deugt en ‘dus’ ten onder moet gaan. En dat de VS wel zouden deugen en de wereldeconomie zal blijven beheersen. Het is gewoon de zoveelste stok om de Chinese hond te slaan.

Dat ijzeren verband tussen democratie en welvaart is dus een verzinsel. We zouden het graag zo zien, want als dat verband bestaat, bezitten we in het westen niet alleen een superieur politiek systeem, maar ook nog de garantie at we de wereldeconomie voor eeuwig zullen domineren. Maar het sprookje is uit. Landen als China bewijzen dat economische groei en een centraal geleide staat uitstekend samen gaan. Het interessante aan China is dat het land, naast alle centrale repressie, ook een enorme gisting kent. Lokale partijafdeling, verenigingen, besturen en bestuurders vormen een imposante tegenmacht tegenover dat oude centrale gezag. En het centrale gezag luistert donders goed naar de wensen (en dreigende geluiden) vanuit de bevolking.

Zelfingenomen boek

Het Chinese politieke en economische systeem is verre van democratisch, maar het neerzetten als louter doof en repressief is niet alleen simplistisch, het is ook uitermate dom. Het Westen doet net alsof daar niks gebeurt. Alsof er buiten het Westen nooit iets interessants gebeurt. Alsof men daar nooit niks anders kan bedenken dan het ‘superieure’ Westen imiteren.

Als het Westen China wil bijbenen, als het niet volledig achterop wil raken, dan zal het snel iets moeten gaan doen. Het laatste dat we ons kunnen permitteren, is zelfgenoegzaam achterover leunen en mompelen: dat kan daar daar niet goed gaan, want ze missen ons superieure politieke systeem. En die ontstellende fout, dat is nou net de fout die Robinson en Acemoglu met hun zelfingenomen boek verspreiden.