Er zijn teveel wijnconcoursen. De glitter is aan het verdoffen. Franse collega’s hebben er dezer dagen nog eens tegen gewaarschuwd. Maar wie er brood in ziet, laat zich er niet door weerhouden. Zie je kans om importeurs of wijnboeren zo gek te krijgen om tegen een (meestal pittig) jureringstarief honderden wijnen in te sturen, dan kun je er een aardige stuiver aan overhouden. Illustratief voorbeeld: de Mondial van de Waalse familie Havaux. Die haalt zo jaarlijks bruto enkele miljoenen binnen. Daar moeten uiteraard alle salarissen, organisatiekosten en risico-dekkende premies nog af, maar dan nog mag de familie zich verheugen in een aardige netto-opbrengst, deels ook uit de reclame. En hoe meer ‘prestige’ zo’n concours heeft opgebouwd, des te meer wijnen er voor worden ingestuurd. Want wie met succes naar de bijbehorende medailles heeft gehengeld, denkt daar vervolgens in de flesprijs weer z’n voordeel mee te kunnen doen.
Maar zoals gezegd: er zijn teveel concoursen. Die enige echte (inter)nationale krachtmeting zou voldoende moeten zijn. Maar nee, veel wijnvolk dat daar is genomineerd, is inmiddels bling-jager geworden en aast op prijzen van andere wijn-‘events’, of ze nu ‘challenges’ of competities heten. Daar vallen die concours-schuimers vaak gemakkelijker in de prijzen omdat er minder wijnen ter beoordeling worden aangeboden. Keerzijde van de concours-medaille is dat er op die manier hollende inflatie optreedt.
Wie in Parijs goud verdient, hoort bij de 33 % van degenen die op voorhand al op bling mogen rekenen. Want 1 op 3 is de gebruikelijke norm voor eremetaal. Zou dat minder royaal zijn, leert de ervaring, dan blijkt zo’n concours veel minder in trek en blijft het grote geld in de zakken van de wegblijvers. Medailles kunnen, als uiting van kwaliteitswaardering en al naar gelang de ‘status’ van het concours, aanzienlijk in waarde verschillen. Het is ook niet uitzonderlijk dat een elders bekroonde wijn bij een andere competitie niet eens een eervolle vermelding krijgt. Dat doet zich zelfs voor bij competities met een internationaal karakter. Dezelfde wijnen verslepen van Parijs naar Londen of Berlijn biedt geen enkele garantie voor gelijkwaardige waardering. En soms moet de organisatie wat ‘bijsturen’ als de jury met zijn beoordelingen die 33 % bling niet dreigt te halen.
Waarom komen er dan nog steeds concoursen bij? Ten eerste om er naambekendheid mee te vestigen. En vervolgens om de organisatie te spekken. De deelnemers houden er hoogstens de medaille aan over die bewijst dat hun fles tot de ‘beste’ inzendingen hoorde. En als er dat maar een paar honderd waren, is de betekenis van zo’n nominatie navenant.
Bij ons treedt dat verschijnsel nu ook op. Naast het nationale concours werkt een concurrerend wijntijdschrift nu ook met deelconcoursen. Het heeft uit een ‘populatie’ van 650 ingestuurde wijnen nu in 14 ‘subcategorieën’ prijswinnaars bij elkaar geharkt. Wat die gelukkigen waar hebben gewonnen mogen ze dan weer in de promotie gooien. In de verwachting dat het bij de verkoop helpt. Zou het? Is daar ooit onderzoek naar gedaan?
Zo draait het hele circuit maar door. Geld moet rollen. En uiteindelijk is er maar één winnaar. Dat is degene die topwijn levert en het daarom niet nodig heeft te investeren in het prestige dat hij al heeft. Aanstormers moeten dat nog maar zien te bewijzen. En dat lukt zelden met laaghangend bling.
John Bindels, auteur van het satirische boek Wijn met prik, werd in 2010 winnaar van de oeuvreprijs wijnjournalistiek, toegekend door de Wine and Food Association. Hij staat bekend om zijn kruistocht tegen reclamevervuiling in de journalistiek, tegen verhuftering van het taalgebruik en tegen wijntjespluggers die zich voor ’columnist’ uitgeven. Zijn collega Cuno van ’t Hoff noemde hem eerder: ‘Verreweg de scherpste wijncolumnist van ons land’. Wijnauteur Christian Callec kwalificeerde Johns columns als volgt: ‘Prachtige taal. Literatuur’.