Gisteren heb ik één van mijn beste vriendinnen begraven. Ze is 27 geworden. Kanker. In amper zeven maanden tijd had de ziekte zich een weg door haar lichaam gevreten. Van haar baarmoederhals tot aan haar ruggenmerg en hersens. Toen ze stierf lag ze in haar eigen pis en herkende ze haar eigen ouders niet meer. Ze woog amper 30 kilo toen ze, schreeuwend en ijlend, haar laatste adem uitblies. Ze was niet bang. Al ruim voordat ze ziek werd spraken we al zo vaak over de dood. Soms tot in de ochtend, op haar bed in haar kale Selwerdflatje, met niets meer dan een kaars op een fles om de duisternis te doorbreken. “De dood vrees ik het minst,” heeft ze me eens toevertrouwd, “maar niet meer bij jou te kunnen zijn slaat me met eeuwigdurende angst.”
Zij was de enige van al mijn vrienden die ik niet kende van studie of Albertus. Eigenlijk was de eerste ontmoeting niets meer dan een raar toeval, zoals later de tumorvorming in haar baarmoeder niets anders was dan een luguber, maar zuiver toevallige samenloop van omstandigheden. Cellen die elkaar ontmoeten en uitgroeien tot iets groters, goedaardig of kwaadaardig. Het had evengoed niet zo kunnen zijn. Hoe groot is de kans dat je dronken tegen iemand op loopt, iemand waarvan je eigenlijk op slag weet dat het je allerbeste vriend moet worden?
“Ik heb me net laten neuken in de Papengang,” zei ze toen we beiden op de beregende kasseien van de Poelestraat lagen. Het was half vijf ‘s ochtends. Vanuit de Febo keken dronken, mechanisch op fast food kauwende jongens ons glazig aan.
“Had ik een man gehad die het lef zou hebben, dan zou ik dat zeker ook doen. Er gaat toch niets boven klaarkomen in de Groningse buitenlucht,” fluisterde ik.
“Een Vindi-vriendinnetje van me is ooit klaargekomen in Bourtange, bij de bestorming. Het beste wat ik heb gehaald, op de buitenseks van daarnet na, is de plee van de Faam, toen ik in de KEI-week als introducé op een schuimfeest belandde.”
Ze keek me aan. In vijf seconden kenden we elkaars volledige leven, verleden en bestaansgrond. Beiden schoten we in de lach.
Ik was lid van Albertus, zij van Dizkartes. Ik droeg pareltjes en polo’s, zij truien en schoenen zonder hakken. Zij deed het met oudere mannen uit de Simplon, ik met Vindi’s. Zij woonde in Selwerd, ik in de Korrewegwijk. Er was eigenlijk niets wat we wel deelden, en dat was juist hetgeen wat we het liefst deelden.
Na die eerste ontmoeting heb ik mezelf lange tijd afgevraagd of ik verliefd op haar was. Of deze ontmoeting nieuwe gevoelens in me had losgemaakt, gevoelens die ik nog niet kende. Toen ik dat aan haar voorlegde bleek zij precies hetzelfde te ervaren. Omdat we het zeker wilden weten hebben we gezoend. Heel even, heel teder, waarop we wisten: we zijn niet verliefd op elkaar.
Toen ze ziek werd en aan haar eerste chemo begon heb ik haar niet zien huilen. “Ik huil wel als ik klaarkom,” zei ze lachend en stak haar duim op. Gedurende haar ziekte huilde ze wel veel, in het bijzijn van haar ouders, haar vriend, eigenlijk bij iedereen, maar bij mij wilde ze dapper zijn. Ik heb nooit begrepen waarom. Zelf deed ik niet anders dan huilen en op een dag bood ze mij haar infuus aan. “Wil je ook een chemo?” vroeg ze droog en ik begreep de hint. Dapperheid was voor haar een deugd.
Nu ligt ze in de aarde te vergaan. “Mooie jonge vrouw, promovenda, door alle mannen gewild, geliefd bij iedereen neemt noodzakelijk afscheid, liever geen bloemen en bezoek.”
Haar hele leven zat vol hoop. Hoop op een gouden toekomst. Hoop dat alles beter zou worden, ook toen duidelijk was dat het niet meer beter zou worden. Hoop dat ik na haar dood gewoon verder zou kunnen leven, alsof het lot niet oneerlijk was geweest en ik nooit tegen haar op was gelopen die regenachtige door alcohol benevelde ochtend in de Poelestraat.
Ik had in The Palace moeten blijven die ochtend. Wellicht was de kanker niet in haar leven gekomen als ik ook niet in haar leven was gekomen. Deze gedachte, dat in The Palace blijven misschien wel het beste voor iedereen was geweest, is onverteerbaar. Ik ga haar maar gewoon missen.
Deze column verscheen eerder op studenten.net.