Vanaf een week of zo geleden prentte ik mezelf in, schaamteloos de NOS en andere ‘main stream media’ nabauwend, dat het ‘goed was voor het Nederlandse voetbal’ als Ajax de Europa League-finale zou winnen. Zolang ik naar de welbespraakte trainer Peter Bosz keek, lukte het aardig mijn sympathie richting de hoofdstedelingen op peil te houden. Zelfs het Amsterdams georiënteerde journaille dat voortdurend op potsierlijke wijze los ging over de jaren ’70 en ‘totaalvoetbal’, bracht me niet aan het wankelen. Ik leek standvastig op weg een soort humanisme te kunnen handhaven, waarmee Ajax-supporters, niet zelden hier op Facebook, richting Feyenoord hadden gegeurd, met ene Vincent Zijlema als absoluut hoogte- cq. dieptepunt.
O ja, al die Ajax-supporters met hun fantastisch grote harten: ze gúnden het Feyenoord na al die jaren ook eens een keertje, maar nooit zonder ons er in één adem aan te herinneren hoeveel titels Ajax intussen had vergaard en hoe superieur hun vedetten van vroeger waren en hun stijl van voetballen was. Ik bevond me dus, ongewild, in een merkwaardige competitie om wie de ánder het ‘t meest gunde, zonder overigens de illusie te koesteren dat ik bovenaan zou eindigen. Daarvoor schiet mijn humanisme – ik geef het tenminste ronduit toe – simpelweg tekort. En vanaf gisterochtend kreeg ik daar de snoeiharde bevestiging van, want toen werd ik via allerlei kanalen, die ik nu al vergeten ben, met de Ajax-fans geconfronteerd: een bijzonder soort subcategorie die al aan het vieren was geslagen nog voor de wedstrijdbal ook maar één centimeter over de grasmat in Stockholm was gerold. En die de tegenstander beschouwde als een te verwaarlozen vliegje, dat geen ander keuze had dan te bezwijken onder de geniale traptechniek van godenzonen als Ziyech, Schöne en de bijkans al in de hemel bijgezette puber Kasper Dolberg.
Ik geef toe: ik voelde mijn resterende sympathie, supporter na supporter, wegvloeien. Ik was nog één stap verwijderd van de inktzwarte conclusie dat het Ajax-supporters zijn die om de vier jaar langs de weg naar de nep-slogans van de VVD zitten te staren, instemmend knikken en Mark Rutte stemmen. Dat het Ajax-supporters zijn, die met een zesde zintuig de TV inschakelen zodra Peter R. de Vries in beeld verschijnt en denken dat ze naar de grootste intellectueel van onze tijd kijken. En dat het Ajax-supporters zijn, die zich mak als lammetjes door een VARA-cabaretier laten voorlichten over wat ze op het volgende verjaardagspartijtje van migratie, de islam en de PVV moeten vinden. Maar, verdorie, dat waren dus allemaal boosaardige conclusies. Mijn oprechte excuses! Ik was er weliswaar nog één stap van verwijderd, maar ik kon ze dus wel al, woord voor woord, benoemen.
Hoe dan ook… uiteindelijk draaide het eropuit dat Josë Mourinho, in de klassieke rol van duivel, de zeepbel der Ajacieden uiteen deed spatten. Zelfs ik vond dat hij het vonnis onnodig wreed voltrok, met een paar gelukkige klutsballen. Maar dat hij geen zin had in een Ajax-feestje en dat ten koste van alles wilde voorkomen, begreep ik beter dan goed was voor mijn humanistische eindscore.
Well done, José!