Wat is identiteitspolitiek? De term komt vaak voor als westerse intellectuelen en hun handlangers in debat gaan, of wat daar tegenwoordig voor doorgaat. Het kwistige gebruik van de term heeft de betekenis ervan nauwelijks verhelderd. Laten we dus proberen wat helderheid te scheppen.
Wie enigszins serieus en kritisch van gedachten wil wisselen over identiteitspolitiek, loopt het risico het werk te doen van de voorstanders van deze beweging. “Als jij zo tegen identiteitspolitiek bent, waarom vertel je dan niet wat het precies betekent?” Dit is de verontwaardigd-boze reactie die we kunnen verwachten van mensen die voornamelijk zijn opgeleid in wat nog rest van de humaniora.
Hoewel het riskant en niet bijzonder productief is om met een zo breed mogelijke definitie van identiteitspolitiek op de proppen te komen, moet het concept toch worden uitgediept. Beter benaderen we het niet als een doctrine of dogmatiek, want dat zou vereisen dat identiteitspolitiek enige consistentie vertoont. Identiteitspolitiek stoort zich niet zo aan logica. Maar hoewel we misschien geen robuuste definitie kunnen leveren, zijn er wel verschillende kenmerken die bijna alle vormen van identiteitspolitiek delen. In de eerste plaats is er sprake van een ongemakkelijke relatie tussen het zelf en het collectief; in de tweede plaats is er een geneigdheid om marginalisering te meten; in de derde plaats is er een sterke nadruk op macht en in de vierde plaats ontbreekt de belofte of beschrijving van een utopie. Laten we hier nader op ingaan.
Het zelf offeren is een heel oude verleiding. Het zelf in zijn eentje stelt wellicht niet zoveel voor, dus de verleiding is groot om het zelf te verruilen voor het collectief. Dit is een van de verleidingen van identiteitspolitiek: het zelf alliëren aan een collectief dat zegt op basis van identiteit aan de kant van het zelf te staan. En waarom zou een mens er ook niet voor kiezen? Er zijn meer mensen actief in partijpolitiek en wat is er nu beter dan een politieke partij of beweging die gemaakt lijkt te zijn voor je eigen specifieke identiteit?
Er zijn verschillende redenen om dit faustiaanse pact niet aan te gaan. Al die Bijbelse verhalen over verleidingen die weerstaan moeten worden, zijn niet alleen rigide moralisme, maar illustreren de menselijke natuur en hoe daarmee om te gaan. De verleiding om het zelf op te blazen door het te verruilen voor een collectief behoort daar ook toe. Het is niet mogelijk om zowel het zelf of individu te behouden, als het op te geven voor een collectief dat zegt het zelf te beschermen. Identiteitspolitiek laat dat duidelijk zien.
Identiteitspolitiek wordt vaak opgevat als het geven van een stem aan voorheen verondersteld verstomde minderheden. Deze minderheden worden weggedrukt en gemarginaliseerd door een bepaalde onderdrukkende kracht. In zekere zin is de basis van identiteitspolitiek dan ook op te kenschetsen als de radicale erkenning van een specifiek zelf. (Wat is het zelf of een specifiek individu anders dan een welbepaalde verzameling eigenschappen die alleen aan dat individu kunnen worden toegekend?) Het idee is dat een persoon na zorgvuldige introspectie zichzelf als zus-en-zo kan beschrijven. Deze extreme focus op het individuele is echter volledig verdwenen zodra we het maatschappelijk debat treden. Het zelf is dan verdwenen.
Dan worden we ineens voortdurend herinnerd aan de buitengewoon collectieve aard van al die individuen. Dan wordt ons de les gelezen over de ‘LGBT community’, de ‘trans-community’, minderheid x en gemarginaliseerde groep y. Wat deze collectieven verenigt is niet langer gelijkenis in persoonlijke identiteit, maar gelijkenis in lidmaatschap van een bepaalde groep – en het delen van een vijand.
(Om terug te komen op de rechtvaardiging om aan identiteitspolitiek te doen omdat anderen ook deelnemen aan partijpolitiek. Dit argument blijft niet overeind, omdat een doorsnee lid van een politieke partij zich aansluit bij die partij omdat die partij zijn of haar ideeën en opvattingen representeert – niet omdat de partij een verlengstuk en versterking van hun identiteit is. Voor mensen die stemmen geldt hetzelfde. Wie een collectief omarmt als functie van het zelf, kan kiezen tussen twee smaakjes: een persoonlijkheidscultus of een meerderheid die dicteert wat het is om jezelf te zijn.)
Ideologen en aanhangers van identiteitspolitiek lijken te denken dat marginalisering meetbaar is. Zij doen dit door een persoon te beschrijven aan de hand van eigenschappen die afwijken van de verondersteld dominante groep. Elke gecertificeerde term is goed voor een zekere mate van marginalisering of privileges.
Om een inzicht uit de rekenkunde te lenen: vergelijk het met optellen en aftrekken van positieve en negatieve getallen. Turf de termen, tel de woordwaarde en je ontdekt de marginaliseringsgraad. Voorbeeld: een man die zich niet identificeert als heteroseksueel is, door de bank genomen, niet zo zwaar gemarginaliseerd of onderdrukt als een vrouw die niet heteroseksueel is. Man-zijn is meer een privilege, vrouw-zijn een goede voorspeller voor marginalisering. Uiteraard kunnen de meetmethoden elke dag veranderen en worden uitgebreid – en dat gebeurt dan ook. Een homoseksueel mag dan gemarginaliseerd zijn, maar als wordt bepaald dat hij of zij wit is, zijn de scherpe randjes van de marginalisering natuurlijk wel verdwenen – dat begrijpt u. Vanwege dit gegoochel kunnen we er ook zeker van zijn dat er altijd iemand slechter af is dan u én dat een overdaad aan termen in de marginaliseringsformule het identiteitspolitiek gezien goed doet. De niet-witte persoon van kleur die zich identificeert als transseksueel en daarnaast gehandicapt en moslim is, is meer dan een slechte grap. Het is scholastiek der grieven.
Het is goed om hier twee dingen op te merken. In de eerste plaats maakt het niet uit hoe gemarginaliseerd een specifiek individu wordt geacht te zijn, de collectivistische focus in identiteitspolitiek wordt er niet door uitgewist. Ook zij met een marginaliseringsformule die meer termen kent dan koffie van de Starbucks zijn uiteindelijk gewoon onderdeel van een groep. Dit is waar ‘allies’ een belangrijke taak schijnen te vervullen. Dit zijn mensen, doorgaans behorend tot andere groepen, die zich verbinden aan jouw collectief en helpen de goede strijd te strijden.
Wat betreft deze ‘allies’ en de allianties die ze uit de goedheid van hun politieke agenda aangaan, moeten we in de tweede plaats kort stilstaan bij een veelvoorkomend woord in de wereld die het individu verruilt voor tactische uniformiteit: intersectionaliteit. Dit is een frame waarin categorieën zoals ras, gender en klasse niet worden opgevat als onafhankelijk, maar als verweven. Wat de interessante implicaties van dit frame ook zouden kunnen zijn, in werkelijkheid wordt de term vooral gebruikt als retorisch middel om op te roepen tot allyship en ideologische allianties. Neem de welbekende ‘intersectional feminist’. Iemand die zichzelf zo omschrijft is enorm woke; hij of zij steunt niet alleen vrouwen, maar erkent tegelijkertijd de strijd die tegen bijvoorbeeld racisme gevoerd moet worden. Dat betekent dat ze zich ook zien als ally voor vrouwen van kleur. (Alsof dat overigens niet mogelijk was door alleen feminist te zijn, maar soit.)
Om het samen te vatten: hoe de eigenheid van het individu ook wordt geëxploiteerd, uiteindelijk zijn het spelden in de hooiberg die dient als stormram op de grote gedeelde vijand.
Wie weleens wat heeft gelezen van de Franse filosoof Michel Foucault over macht, weet dat zijn werk heel subtiel en gelaagd, maar tegelijkertijd vaag en speculatief is. Concepten zoals ‘macht’ of ‘discipline’ lijken allesverklarende autonome categorieën of grootheden die alles doortrekken, vergelijk het met zwaartekracht. Dat is al niet het beste uitgangspunt om filosofisch op te bouwen, maar door een tamelijk bijzondere doch schijnbaar wijdverbreide lezing van zijn werk, wordt de term ‘macht’ nog onbenulliger gebruikt. Macht wordt in identiteitspolitiek gebruikt om een relatie te beschrijven tussen zij die geen macht hebben en zij die het wel hebben. Er zijn in vele tinten grijs uiteindelijk alleen winnaars en verliezers.
Het hebben van macht is een delict op zichzelf, want het is een teken van de onderdrukker en het stelt in staat te onderdrukken. Die machtige is overigens vrijwel zonder uitzondering een witte heteroseksuele man. Dat waren Hitler en Stalin trouwens ook, dus zo gek is die gedachte nog niet. Macht is dat wat het kwaad in de wereld mogelijk maakt. Alleen door macht bestaan seksisme, racisme, klassisme en al die andere nare ‘-ismen’. Zij worden manifest door macht. Dit impliceert dus ook dat zij die volgens de leer van de identiteitspolitiek gemarginaliseerd zijn en daarmee geen macht hebben, geen seksistische of racistische trekken kunnen vertonen. Daarvoor is immers macht nodig, zo spreekt de identiteitspoliticus.
Er schuilt overigens een zekere ironie in macht en identiteitspolitiek. De voorstanders en gebruikers van identiteitspolitiek zijn grotendeels academisch opgeleid. Dit is een bijzonderheid van identiteitspolitiek: het is heel goed mogelijk om een bouwvakker en een socialist te zijn, maar een intersectionele feminist heeft opvallend vaak toegang gehad tot het nominaal hoogste onderwijsniveau. Academische onderwijs hebben genoten, zal niet bepaald als marginaliserende factor gelden. Kleine kans dat mensen vallen voor het verhaal van de machteloze en gemarginaliseerde professor in genderstudies.
Daar is met Foucault in de hand nog wel iets aardigs over te zeggen. Een van de belangrijkste Foucauldiaanse interpretaties van macht is dat macht niet onderdrukt maar creëert. Macht creëert bijvoorbeeld kennis – en dat werkt ook de andere kant op: kennis creëert macht. Dat lijkt vrij triviaal, maar wie de academische staf in de sociale wetenschappen en de humaniora in zich opneemt, begrijpt al vrij snel de verstrekkende implicaties. Docenten en onderzoekers hebben macht, ook al benadrukken ze hun eigen marginalisering door identiteitspolitieke buzzwords en veelvuldig gebruik van de term ‘neoliberalisme’. Zij doceren, publiceren, beoordelen en vormen zo het denken van studenten en het corpus van wetenschappelijke kennis.
Door veel schade en schande weten we dat we ons niet moeten laten verleiden door de vergezichten die totalitaire regimes over ons hebben uitgestort. Dat is een van de lessen van de twintigste eeuw. Een van de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw is hoe we leren omgaan met een borderline militante beweging die totalitaire trekken vertoont, maar juist geen eindbestemming van zijn politiek voorspiegelt. We kunnen eenvoudig aantonen waarom een socialistisch arbeidersparadijs niet werkt en wat de prijs is van een raszuivere natie. Maar een uiterst radicale beweging die streeft naar een perfect evenredige distributie van social justice, is moeilijker te fileren. Dit heeft er onder andere mee te maken dat de voorwaarden en eisen steeds veranderen. Zoals hierboven duidelijk werd, kan iemand de ene dag gemarginaliseerd zijn en de volgende dag heulen met onderdrukkende krachten en zich ontwikkelen tot een veelpleger van hate crimes.
De ideologen van de identiteitspolitiek lijken hier niet mee te zitten en daar zouden ze een goede reden voor kunnen hebben. Het is eenvoudiger en misschien zelfs wel noodzakelijk voor deze beweging om voortdurend delinquenten te betrappen, onderzoeken te eisen, misstanden te ontmaskeren en verontwaardigd te gillen. Dit is de zuurstof voor identiteitspolitiek. Het is niets dan parasiteren op de bestaande orde, om zo een nirvana dat er niet is, voor eeuwig uit te stellen. Er is niets meer dan een eeuwige oppositie en een oneindige strijd tussen gemarginaliseerde collectieven en hun onderdrukkers. Een diepe afkeer van het alledaagse is inherent aan identiteitspolitiek omdat ieder coherent idee van een utopie ontbreekt.
Laten we geen moment de illusie koesten dat deze kritiek op horende oren valt. Kritiek is voorbehouden aan identiteitspolitiek, kritiek op identiteitspolitiek is een hate crime. Dat komt niet alleen door een verschil van mening, maar vooral door het opgeven van de vrijheid van meningsuiting, expressie en gedachte. Binnen het discours van identiteitspolitiek is de verzameling uitspraken die een bepaald individu mag doen namelijk afhankelijk van zijn of haar marginaliseringsformule. Wat iemand mag zeggen is afhankelijk van de mate van marginalisering en de bloedlijn. Vrijheid van meningsuiting – die vooralsnog door iedereen gebruikt mag worden onafhankelijk van sekse of ras – geldt als het ultieme instrument tot marginalisering. Daarom schijnen we te moeten zwijgen.
Dit enigszins herschreven essay verscheen eerder in het Engels op The Old Continent.