Afgelopen week was ik te gast bij de Offshore Energy conferentie in de RAI in Amsterdam: een bijeenkomst van zeelieden die windmolenparken aanleggen, boorplatforms vervoeren en diepzeemetingen uitvoeren. Een staaltje indrukwekkend staal werd tentoongesteld en de duizenden deelnemers konden ervaren hoe zonne-energie aangestuurde boten de wereld rondzeilen, hoe je in een hoek van 90 graden op 800 meter diepte kan boren, hoe een 80.000 ton olieplatform opgetild en weggevoerd kan worden en hoe windmolens, bio-energie en golven alternatieven kunnen bieden aan kolen, olie en gas.
Bij binnenkomst wenste ik dat mijn vader, kapitein ter zee buiten dienst, erbij was. Waarom had ik hem niet gevraagd met mij mee te gaan? Het was een uitgelezen kans voor hem als oud-marineman zich te wentelen in alle techniek, innovatie en navigatie. Met de virtuele realiteit zou hij zich kunnen wanen op de oceanen, snijdend als een mes door de golven, als kraanmachinist op een olieplatform, of als onderzee-kapitein tussen de echoënde magneetvelden.
Maar ik was er voor een ander doel: ik was gevraagd als spreker iets te zeggen over de sociale impact van de maritieme technologie, de windmolenparken en de olie en gas velden ver in zee. Want naast een enkele krijsende zeemeeuw werden bedrijven op zee niet echt geconfronteerd met de sociale impact van hun werkzaamheden. En dat bleek wel uit de opkomst bij onze maatschappelijk verantwoord ondernemen workshop: van de duizenden deelnemers participeerden er maar 10, een confronterende, lage opkomst voor een industrie waarvan de sociale impact enorm is.
Gelukkig waren er uitzonderingen: baggeraar Van Oord toonde hun bijdrage aan de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties aan en oliebedrijf Total sprak over hun filantropische initiatieven.
Van de onshore olie en gas industrie kennen we zo langzamerhand de negatieve sociale implicaties: de rijkste olielanden huizen de armste bevolkingsgroepen, gasboringen kunnen leiden tot aardbevingen of verplichte herhuisvesting en continue waakvlammen houden dorpen uit hun slaap. Maar alles wat offshore is, wat uit het zicht blijft van het vaste land, staat nog in de kinderschoenen.
Extra paradoxaal lijkt het als plots blijkt dat onze schone windmolens ook niet vrij zijn van sociaal onrecht. Een recent gepubliceerd rapport van ActionAid in samenwerking met SOMO spreekt over mensenrechtenschendingen in de waardeketen: het gebruikte ijzer en staal voor onze windmolens komt uit mensonterende mijnen in de Congo en Zambia.
In de energie-transitie worden geen sociale criteria gesteld aan de toeleveranciers van alternatieve energievormen. Dat is een gemiste kans.
Wellicht heeft het ermee te maken dat er weinig tot geen druk wordt uitgeoefend op bedrijven schone energie leveren en ver van het vasteland werken, eten en slapen. Dat ze kunnen laveren tussen vaste wal en plastic soep zonder al te veel bemoeienis van de buitenwereld. Dat de zeemeeuwen wel kunnen krijsen en schijten maar nooit het NOS journaal halen. Toch hoop ik dat we volgend jaar meer dan 10 van de duizenden deelnemers aantrekken op onze maatschappelijk verantwoord ondernemen workshop en dat we in 2020 alleen sociale windmolens in onze Noordzee planten.