Wat doen we met mensen die niet helemaal gezond, aangepast en vrolijk zijn? Die verklaren we ziek. Want met zeurpieten, moeilijkdoeners en aanstellers kunnen we niet uit de voeten. De ideale werknemer is fit, opgewekt, flexibel, rookt niet, huilt niet, heeft geen onverklaarbare pijntjes, is vlot van begrip, kortom: hij is een vriendelijk glimlachende robot die nooit hapert, en daarmee werken we het liefst.
Maar mensen zijn menselijk. Ze worden verliefd, krijgen griep, vallen ten prooi aan een depressie, lopen een virus op, raken betrokken bij een ongeluk, kampen met stress, zijn het slachtoffer van kanker, hebben een kort lontje, of hechten bovenmatig aan routine en regelmaat. Wat mooi is aan mensen, is dat ze er in zo veel soorten en maten zijn. Iedereen is weer anders. In kranten en tijdschriften lees je voortdurend dat alles ‘op maat’ moet zijn: je kleding, je eten, je medicijnen, je opleiding, je werk, de inrichting van je huis. Maar voor mensen geldt dat niet: die moeten liefst in één mal passen. Lukt dat niet, dan zijn ze een probleem dat opgelost moet worden. Of geloosd.
Afgelopen week luidde Jim Faas, voorzitter van de Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde, de noodklok. Hij stelt – en overdrijft daarbij behoorlijk – dat tegenwoordig zowat iedereen wel een medische diagnose heeft. En dat begint al vroeg. Kinderen zijn hoogbegaafd, hebben dyslexie, ADHD, autisme en PDD-NOS. Van de volwassenen, en dan vooral 50-plussers, ‘loopt bijna niemand meer rond zonder minstens één medische diagnose’, constateert hij. ‘Wie is nog normaal?’, vraagt Faas zich af, die terecht de definitie van gezondheid van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) hekelt: ‘Een staat van compleet fysiek, mentaal en sociaal welzijn, en niet alleen de afwezigheid van ziekte of gebrek’. Een definitie uit 1948, die hard aan vervanging toe is. Want als we die gebruiken om te bepalen wie gezond is, dan zijn we allemaal ziek.
Ik sprak onlangs onafhankelijk van elkaar twee mensen die in behandeling zijn geweest voor een psychische aandoening. Allebei wilden ze weer dolgraag aan het werk, en al tijdens hun behandeling zetten ze daarvoor de eerste stappen. Dat vonden hun hulpverleners maar niks. Ze zouden de stress van echt werk niet aankunnen, en konden daarom maar beter vrijwilligerswerk doen. Het was bovendien niet de bedoeling dat ze op eigen initiatief iets deden zolang ze nog onder behandeling waren. Het verwijt dat deze moedige mensen kregen: ‘Je vlucht in gezondheid’. Beiden hebben inmiddels, ondanks die actieve tegenwerking, betaald werk.
De WHO-definitie drukt onhaalbare en onwenselijke perfectie uit. Natuurlijk mankeren de meeste mensen iets (en sommigen meer dan anderen). Wie perfectie als norm hanteert, sluit onterecht grote groepen mensen uit. Daar doen we die mensen geen recht mee, en de samenleving schiet er ook niets mee op. ‘Ziek’ is op de eerste plaats een maatschappelijke definitie die te maken heeft met ‘kunnen meedoen’ versus ‘sociale uitsluiting’. Kijk wat iemand kan en wil, zet zijn mogelijkheden voorop in plaats van zijn beperkingen. Dan zijn er opeens veel meer normale mensen dan je misschien dacht.