Toen schrijver dezes nog in Zwitserland woonde, het zal zo rond het jaar 2000 zijn geweest, had ik een abonnement op de Tagesanzeiger. Een met de Volkskrant vergelijkbare krant met de redactie in Zürich: links van het midden, met een fijn gevoel voor ironie en doordesemd van milde maatschappijkritiek. In de weekenden was het helemaal feest, want dan zat er een bijlage bij in tijdschriftformaat, getiteld Das Magazin, waarvan destijds de redactie onder leiding stond van de tamelijk briljante journalist en publicist Roger Köppel.
Op zeker moment verscheen er in dat magazine een tamelijk ontluisterend artikel over Nederland en de Nederlanders. Nu moet u weten, dat Nederland en de inwoners ervan in Zwitserland een behoorlijk goede reputatie hebben. We heten hardwerkende, nuchtere mensen te zijn, karaktereigenschappen die de Zwitser weet te waarderen. En dat God de wereld schiep, maar Nederland door de Nederlanders zelf werd gemaakt is een geliefd bon mot in een land dat zelf ook moet woekeren met de schaarse bewoonbare ruimte. Bovendien gelden we als mensen met een goed gevoel voor humor en veel tolerantie jegens vreemdelingen en andersdenkenden. Voeg hier nog onze progressieve houding ten opzichte van thema’s als abortus, homohuwelijk en euthanasie aan toe en klaar is Sepp.
Het ontluisterende was, dat met het beeld van de tolerante Nederlander tamelijk hard werd afgerekend. Wat wij in Nederland als “tolerantie” zien, is de facto onverschilligheid. Het kan de gemiddelde Nederlander geen moer schelen dat moslimvrouwen in bepaalde kringen gedwongen worden een hoofddoek te dragen. Het kan ons ook geen moer schelen dat kinderen van tien jaar tot 11 uur ’s avonds op straat rondbanjeren. En het zal de gemiddelde Nederlander ook worst wezen of Nederland wordt overspoeld door Oost-Europese immigranten: zolang zijn eigen animo om bollen te pellen of champignons te pukken richting nul tendeert zelfs een begrijpelijke stellingname. De Nederlander is er slechts in geïnteresseerd of het hemzelf en de hem dierbare mensen uit zijn directe omgeving goed gaat. Medeleven en solidariteit worden gedelegeerd aan abstracte instanties zoals de overheid of liefdadigheidsinstellingen. Daarom doneert de Nederlander zoveel aan goede doelen
Het artikel legde feilloos een pijnlijke waarheid bloot: dat “tolerantie” ten opzichte van iets waar je geen last van hebt gemakkelijk kan worden opgebracht. Waarlijk tolerant is pas degene die voor hem persoonlijk (kleine) ongemakken voor lief neemt om het vreedzaam naast elkaar wonen en werken mogelijk te maken. Die bereid is om wellicht wat minder prettige eigenschappen van zijn medebewoners te dulden, in de wetenschap dat scherpslijperij en Prinzipienreiterei geen goede basis vormen voor vreedzame co-existentie.
En hierin schieten de tegenstanders van Zwarte Piet tekort: laten we kortheidshalve inderdaad aannemen dat de traditie van Sinterklaas en Zwarte Piet racistische elementen in zich draagt en sporen van slavernij zou vertonen. Door de meeste Nederlanders wordt dit echter geenszins zo ervaren. Het argument is dan ook, dat men zou moeten stoppen met de viering in de huidige vorm om de gevoelens van de mensen te ontzien die zich erdoor gekwetst voelen. Wellicht is het beter om van de tegenstanders te verlangen zich te voegen in een andere, rijke Nederlandse traditie: dat iedereen hier welkom is die anderen de vrijheid gunt voor zover deze die van anderen niet beperkt. Niemand wordt gedwongen Sinterklaas te vieren. Wie verlangt dat de viering wordt aangepast om de gevoelens van intolerante mensen te ontzien, miskent een eeuwenoude levenswijsheid: when in Rome, do as the Romans do.