UTRECHT – Burny Bos krijgt woensdag op de openingsavond van het Nederland Film Festival het Gouden Kalf voor de Cultuurprijs. De 70-jarige producent was verantwoordelijk voor hits als Minoes, Ja zuster nee zuster en Het Paard van Sinterklaas. Zeven vragen aan Bos.
U krijgt de hoogste onderscheiding op filmgebied in Nederland. Niet slecht voor iemand die vijftig jaar terug werd afgewezen bij de Filmacademie, toch?
“Ik begrijp het best dat ik werd afgewezen. Ik had me helemaal niet goed voorbereid op de toelating, ik deed maar wat. Eigenlijk wilde ik beeldend kunstenaar worden, maar dat vond ik helemaal te riskant. Maar het is inderdaad een mooie vorm van erkenning. Het geeft in elk geval aan dat wat we hebben geprobeerd toch een beetje is gelukt.”
Wat is uw kracht als filmproducent?
“Ik ben goed in het om mij heen verzamelen van de juiste mensen. Ik kan zelf vrij weinig, ik kan niet eens een begroting maken voor een filmproductie. Maar dat hoeft ook niet als je maar mensen in dienst hebt die dat wél goed kunnen. Je hoeft niet zelf te kunnen schilderen om te zorgen dat je huis er weer piekfijn uitziet.”
Er moet toch wel iets zijn wat u goed kunt.
“Ik ben iemand die dingen wil, en die dan alles op alles zet om dat te bereiken. Ik ben goed in trekken, zeuren, zoeken en lobbyen. Maar de uitvoering laat ik altijd aan anderen over. Tenzij ik ongeduldig word. Ik kon niet de juiste scenarist vinden voor Mijn vader woont in Rio, dus toen ben ik zelf maar gaan schrijven. Met die film wonnen we tot mijn eigen verbazing de Zilveren Beer in Berlijn.”
U heeft talloze hitfilms op uw naam staan. Wat is het geheim van een goede jeugdfilm?
“Een simpel antwoord is natuurlijk: je moet een goed script hebben, goede acteurs en een goede regisseur. Maar het gaat erom dat het verhaal past in de belevingswereld van een kind. En als je geluk hebt, ook in de belevingswereld van hun ouders en grootouders. De basis is altijd een goed script. Als ik één ding moet noemen waar ik echt heel erg trots op ben, dan is het mijn dochter Tamara, die de scripts van eigenlijk al mijn grote films heeft geschreven.”
U heeft volgens de jury de Nederlandse jeugdfilm groot gemaakt. Wat was uw drijfveer om dat te doen?
“Tot de jaren negentig had je alleen regisseur Karst van der Meulen met zijn Vliegende Autobus. Het was een soort fantasy met een enorme vleug maatschappelijke relevantie. Ik wilde echter een groot publiek bereiken, en ook bewijzen dat dat kon in Nederland. Om die reden hebben we Abeltje ook hipper gemaakt dan ik eigenlijk wilde. Maar het werkte: we trokken er in 1998 bijna een miljoen bezoekers mee.”
U heeft zes Annie M.G. Schmidt-films op uw naam staan. Was het lastig haar te overtuigen haar oeuvre uit handen te geven?
“In eerste instantie had ik Annie benaderd om een filmscript te schrijven. Dat liep echter spaak, onder meer op financiën. Mijn vrouw bracht me toen op het idee om de boeken te gaan verfilmen. De uitgeverij had er geen oren naar, maar Annie zelf vond het een prima plan. Samen met haar zoon Flip van Duin en Kees van Twist hebben we toen een stichting opgericht die het beheer kreeg over de verfilmingsrechten.”
U bent nu 70, u heeft een Cultuurprijs. Denkt u al aan uw pensioen?
“Ik snap wel dat er een toekomst is waarin ik er niet meer ben. En we gaan het bedrijf daar ook langzaam op voorbereiden. Maar voorlopig heb ik nog veel te veel plannen om te stoppen. Zolang ik het fysiek kan, blijf ik doorwerken. De komende jaren wil ik samen met Duitse, Belgische en Nederlandse partners vooral animatiefilms en -series voor de Europese markt gaan ontwikkelen.”