Weten & Tech

Het humanisme van mijn generatie

21-05-2012 13:00

Deze beschouwing is voortgekomen uit het humanistisch jongerenweekend april 2012 in Markelo. Door humanistische jongeren werden hier discussies gevoerd over hoe men in de eenentwintigste eeuw vorm wenst te geven aan het humanistisch gedachtegoed. De teneur leek te zijn dat de jongeren wel een beetje klaar zijn met het profileren van het humanisme als een radicaal secularisme (dus een strijd tegen het kerkelijk gezag), zoals onder veel oudere humanisten gebruikelijk is. “Ons” humanisme gaat er meer om het leven een zo rijk mogelijke invulling te geven. Het humanisme als maatschappelijke stroming is slachtoffer van haar eigen succes, is mijn stelling. Er is zo veel vrijheid van denken bereikt dat er niet meer “gestreden” hoeft te worden. De saamhorigheid onder humanistisch gezinden ebde weg, en het “vrijdenken” is nog altijd in opkomst.

Er is een opmerkelijk contrast tussen vrijdenkers en gecommitteerde aanhangers van een religie, zoals mij opviel toen ik een uitzending van de EO bekeek en zag hoe het van die mensen afstraalt dat ze volledig opgaan in hun geloof. Hun ogen fonkelden met trots en vervoering. Als je een beweging wil die langer blijft bestaan dan slechts één of twee generaties, heb je eigenlijk het type mensen nodig dat bereid is het leven in het teken te stellen van een gedachtegoed, in plaats van dat gedachtegoed aan te passen aan wat voor hen op dat moment het gemakkelijkst uitkomt.

Dostojevski
Vrijdenkers hangen wellicht een religie of levensbeschouwing aan, maar zij volgen deze slechts in zoverre deze aansluit bij hun voorkeuren en hun leven. Ze passen hun idealen en ideologie aan hun leven aan, in plaats van andersom, en laten gedeeltes van hun geloof vallen wanneer deze hen niet uitkomen. Zo kent men de zogenaamde “cultuurchristenen” – deze gaan naar de kerk bijvoorbeeld omdat ze daar tot rust komen, maar niet omdat ze oprecht geloven. In het boek De gebroeders Karamazov kraakte Dostojevski over dit thema een kritische noot, zo schreef hij: “Ik ontmoette ooit een vrijdenker, een strijder voor idealen, die in staat was al zijn grootse gedachten op te geven voor een stukje tabak.”

Zie het contrast met een strengere religie als de Islam, die in beginsel een volledige overgave van haar aanhangers eist. Hierin wordt het geloof opgevat als nog primair relevanter dan het leven, en in laatste instantie wordt de individuele gelovige zelfs geacht het leven op te geven voor de verdediging van zijn religie. Door deze opofferingsbereidheid, de bereidheid zichzelf dingen te ontzeggen voor het geloof, ontstaat er tussen deze gelovigen eenheid, en eendracht maakt macht. Zo zijn kleine volhardende groepen toch in staat belangrijke overwinningen te boeken; zowel het Christendom als de Islam zijn immers begonnen als sekten rondom een bepaalde leidersfiguur.

Spinoza
Om deze wapenfeiten weer even te vergelijken met die van de “vrijdenkers” – de humanisten trokken zich in de jaren zestig van de twintigste eeuw terug uit de kerken en richtten vrijzinnige genootschappen op. Men kwam samen om niet alleen de bijbel te lezen, maar ook andere levensbeschouwelijke bronnen, zoals de filosofieën van Spinoza. Inmiddels hebben de humanisten hun overwinningen behaald, de Nederlandse samenleving is grotendeels ontkerkelijkt, en het gevolg was dat de humanisten zich terugtrokken in de huiskamer en achter de televisie kropen. Het maatschappelijk enthousiasme voor het lezen van doorwrochte teksten bekoelde en maakte plaats voor toegankelijker en oppervlakkiger vormen van entertainment.

There’s a difference between interest and commitment. When you’re interested in doing something, you do it only when circumstance permit. When you’re committed to something, you accept no excuses, only results.

Als ik kijk naar humanistisch denkenden als Ed Roosma, voorzitter van het Humanistisch Verbond Arnhem, en Chris van de Ven, auteur van het boek God’s begrafenis, het Nieuwste Testament (2005), dan zie ik dat zij zich afzetten tegen de (georganiseerde) religie en de kerk, want deze zouden het denken van de gelovige willen beheersen en dus totalitair zijn. Een thema dat sterk in de (verzuilde) jaren 50/60 speelde, en het zijn vooral mensen uit deze generatie die lid zijn van het Humanistisch Verbond. De kerk huldigt morele geboden en dogma’s over hoe het leven dient te worden ingericht. Deze morele geboden ervaren velen uit die generaties als een inbreuk op hun vrijheid en autonomie. Dus zetten deze mensen zich af tegen de kerk.

Als ik echter mijn generatie in ogenschouw neem, blijkt dat het geloof al veel vrijzinniger is geworden. Het Christelijk geloof is nu een collage-identiteit, die mensen naleven in zoverre het hen uitkomt. Ze shoppen bepaalde geloofselementen bij elkaar. Seks voor het huwelijk is voor mijn generatie bijvoorbeeld al lang geen probleem meer – ook voor degenen die bijvoorbeeld een kruisje als sieraad dragen – en als we op televisie een dominee zien die anders beweerd, dan is dat voor ons geen probleem want dat beschouwen we als zijn privémening en zijn persoonlijke kijk op het leven. Onze worsteling staat los van de rol van religie in de samenleving en houdt vooral verband met het Postmodernisme, met de subjectivering van alles. Want als iedere voorkeur als een kwestie van privésmaak en persoonlijke smaak wordt gezien, dan is er ook geen humanistisch discours meer te voeren. “Een voorwaarde om gelukkig te kunnen zijn is mezelf te accepteren zoals ik ben, dus ik ben goed zoals ik ben, dus mijn mening en de wijze waarop ik mijn leven inricht zijn ook goed.” Dit lijkt de lijfspreuk te zijn die de huidige samenleving door het “vrijdenken” van de jaren zestig en de materiële voorspoed van de jaren negentig op het lijf geschreven is. Maar hoe is daarop een humanistische koers te varen? Want humanisme is gericht op het verheffen van de mens, op het zo volmaakt mogelijk vormgeven aan het menselijk leven, en veronderstelt dus een buitensubjectief referentiepunt. De één geeft misschien invulling aan zijn leven door twintig uur of meer per week MTV te kijken, de ander door voortdurend te gaan shoppen. Waar blijven dan de (klassieke) humanistische deugden?

Go with the flow
Door de opkomst van de consumptiemaatschappij met al haar trends en het “mensen mondig maken” van de jaren zestig lijkt het onderscheid verdwenen te zijn tussen specifiek humanistische zelfvorming en zelfexpressie überhaupt. De mensen zijn vandaag de dag wel mondig, maar de algemene ontwikkeling (ook wel feitenkennis) houdt toch dikwijls te wensen over. Hier ligt wellicht een rol voor de door humanisten als Coornhert en Spinoza geprezen deugden als volharding, spaarzaamheid, vindingrijkheid en matigheid. Deugden die in een go-with-the-flow maatschappij als de onze niet vanzelfsprekend populair zijn, maar je uiteindelijk toch helpen de regie over je leven te bewaren en je persoonlijke effectiviteit te vergroten.

Mijn generatie voelt zich niet zozeer bedreigd door religies die in de gewetensvrijheid willen doordringen, maar vreest veel meer een totale kakofonie, waarin zoveel stemmen door elkaar klinken dat er geen zinnige discussie meer over de zin van het leven te voeren is. Iedere mening “moet kunnen” en iedere gedachtewisseling dreigt te verzinken in een drijfzand van relativisme. Voor de vorige generaties bestond er nog een algemeen aanvaard canon qua moraal en omgangsvormen, gestoeld op bijvoorbeeld het Christendom of het socialisme. Mijn generatie shopt de eigen identiteit bij elkaar uit een brede waaier van maatschappelijke activiteiten, van kickboksen tot en met computergames, gemeentepolitiek en wereldliteratuur. Er is dus sprake van een generatiekloof. En deze kloof maakt dat men verschillende verwachtingen koestert van wat het humanisme dient te bieden.

Tot zover deze uiteenzetting over de relatie van de jongste generaties met het humanisme. Als u hierover verder wilt discussiëren, bent u van harte welkom op 3 juni. 3 juni organiseer ik een humanistisch-politiek café bij het CCOG in Duiven, van 15:00 tot 17:00.