Het woord ‘tilapia’ is een verzamelnaam voor een groot aantal soorten tropische zoetwatervissen, die afhankelijk van de ondersoort een lengte van 45 cm en een gewicht van 2,5 kg kunnen bereiken. Want ja, je moet maar weten wat een tilapia is – afhankelijk van het voorverstaan waarmee je Steven van der Jagt’s dichtbundel tegemoet wil treden.
Deze bundel, Eén tilapia van de eindstreep verwijderd, opent met een obscure mededeling afkomstig van de gemeente Huizen. Het wekt direct de sfeer op van vervreemding en absurdisme, die in meerdere verzen tot uiting komt: vele hebben de vergrijzing als thema ofwel de veroudering van onze samenleving. “Grijze armen, grijze benen, dansende grijze poppen.” Van der Jagt dicht over plaatsen waar eigenlijk weinig roering is. Een oude havenstad, de lokale jaarlijkse fanfare en samen voetbal kijken in de stamkroeg.
De verteller keert naar die plaatsen terug om oude herinneringen op te halen, maar constateert dat de vergrijzing betekent dat er nóg minder te doen is. “Een oude van dagen telt de druppels op het bushok.. Met hen sterft de blauwdruk van wie ik hier ooit was.” Maar niet alleen ouderen figureren in de dichten; ook Berbers en een Turkse bakker maken hun opwachting, evenals een jongen met bontkraag die “zijn plicht vervult” door tegen een lantaarnpaal te leunen en auto’s na te schreeuwen. Ook voor humor is dus een plaats binnen de dichtbundel weggelegd:
De buurvouw die klaagt over het dichtslaan van mijn deur
laat haar dalmatiër poepen op de kinderspeelplaats
Ze weet vast alles van reiki
Ik haal ze er zo uit
De verzen zijn op verschillende wijzen te lezen. Je kunt ze beschouwen als puzzels, met een dubbele allegorische boodschap. Of je kunt ze lezen, de gewaarwording die ze in je opwekken ondergaan, en dat beschrijven. Het dicht zeetaferelen begint met een standaard zon-zee-en-strand verhaal, op quasi-romantische wijze omschreven. Maar vervolgens blijkt de lezer op het verkeerde been te zijn gezet. Naast poëtische zeggingskracht biedt het stuk een onbedoelde profetische voorblik op de aanslag in Tunesië, waar recentelijk achtendertig Westerse strandgasten werden doodgeschoten.
De zon zien zakken
in de zee, het zand aan je tenen
Schelpscherfjes op je trillende linkerborst
Je verwassen trainingsbroek, ogen naar je tenen gericht
En je doorgeladen Kalashnikov vangt de laatste lichtstralen
“De poëzie moet zijn als een gewelddadige aanval op de onbekende krachten aan de duistere zijde van het zijn – om hen te knechten en voor het menselijk aangezicht te slepen.” Aldus de futuristen in hun manifest – koortsachtig neergepend bij nachtelijk ontij terwijl de muggen samenstroomden rond een oude olielamp die spookachtig scheen op vergeeld schrijfpapier. Nadat ik de dichtbundel uithad gooide ik mijn raam open en luisterde naar de geluiden van grommende auto’s in de verte en het klakken van hakschoenen op bestrating. Een suizende trein boorde zich een weg in de nacht. Spertijd roept een wereld op van glas en beton. Van een rechtopstaande stad die bij zonsopkomst opdoemt uit een grijze en roze mist, waar de wind de wolken tussen flatgebouwen doorjaagt. Brede mensenmassa’s stromen voort als bloed uit een wond, sijpelend van het ene trottoir naar het andere – druipend tot het einde van de wereld, het eindpunt van alle straten.
Van straatlamp tot straatlamp
drupt licht en het vlees
kruipt schuw uit mijn lijf
Langs schoenen en asfalt
stroomt zweet en galmt adem
nog lang door en terug lacht de nacht
Flikkerende lippen
tussen flats en vals geronnen
bloed en de afdruk
van straatkrijt op glaswol
Sta stil!
Dorst heerst over water
in het land waar de dromen
in staal geplamuurd zijn
De afsluitende gedichten beschrijven dames die elkaar foto’s appen van dansfestivals, de Taj Mahal en andere gedroomde vakantiebestemmingen – geneugten waarop de postmoderne mens meent “recht te hebben”. Tegelijkertijd maken ze grappen over mannen die de tekenen van veroudering beginnen te vertonen en delen ondertussen recepten van ecospeculaas. “Neem snel een bad in zilverpoets. Je lijf lekt door,” zo luidt zijn advies, “Het huilt met jullie mee, het is de man zonder borst.” Een knipoog naar C.S. Lewis’ ‘men without chests’. Ofwel de kinderen van de vlakke, grootstedelijke leefwijze die het gedicht Spertijd meesterlijk beschrijft. Met “mensen zonder borst” bedoelde Lewis dat deugden als waarheidsliefde, moed en oprecht loyale genegenheid wijken voor aandachtszucht, vluchtige relaties en opportunistische vriendschappen. De toegenomen mobiliteit en stijgende snelheid van communicatie spelen hier een rol in. Nu zijn waarschuwingen voor verval van alle tijden – de Antieke dichter Juvenalis won er al in het Rome van de Oudheid zijn brood mee. In Van der Jagt’s bundel gaat het om de beleving zelf: het doorvoelen van de omschreven leefwijze.
Eén tilapia van de eindstreep verwijderd verscheen als e-book bij: De Nieuwe Uitgeverij (juni 2015). ISBN: 978-94-91983-24-5