Zondag 1 november was Wim van Rooy te gast in het politieke praatprogramma Buitenhof. Hij debatteerde over zijn boek Waarover men niet spreekt, bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam. Dit boek haalde veel overhoop. Ondanks gedane toezeggingen en beloften werd het boek op het laatste nippertje door uitgever Pelckmans afgeblazen, wat zelfs zou hebben geleid tot het ontslag van Karl Drabbe, die volgens Van Rooy “werd geplet als tussen hamer en aambeeld.” Over deze controverse was Van Rooy al eerder te horen op de Nederlandse radio. Fel haalde hij toen uit naar het intellectuele klimaat in de Lage Landen, waar zijn islamkritiek taboe zou zijn. Opmerkelijk, zo constateerde hij, want is religiekritiek niet al sinds de Franse Revolutie een belangrijk deel van het Verlichtingsgedachtegoed, het antiklerikalisme en het rationalisme?
Inmiddels bestormt het boek de bestsellerlijst – Van Rooy werd uitvoerig geïnterviewd op de website Doorbraak. Daar maakte hij interessante opmerkingen waarop wij nader zullen ingaan. Maar als eerst de vraag of de titel überhaupt klopt. Spreekt men werkelijk geen kritisch woord over de islam?
Wat blijkt – er is wel degelijk over ‘gesproken’. Bijvoorbeeld door de liberale denker Dirk Verhofstadt. Die schreef in Atheïsme als basis voor de moraal: “In de vijfde eeuw werd in India de belangrijkste universiteit van Nalanda gesticht, een centrum voor boeddhistisch onderwijs met een reusachtige bibliotheek die negen miljoen boeken bevatte. Toen de moslims onder leiding van de strenggelovige Turkse generaal Khilji in 1193 de stad binnenvielen, werden de universiteit en de bibliotheek volledig verwoest om op die manier het boeddhisme te liquideren” (Antwerpen 2013, p52-3). Verhofstadt meldt dat dezelfde tactiek in 642 was losgelaten op de manuscripten in Alexandrië. Dit geschiedde met het volgende bevel: “Als de inhoud (van de boeken) overeenstemt met het boek van Allah, kunnen wij erbuiten, omdat de Koran in dit geval meer dan voldoende is. Als ze daarentegen iets bevatten wat afwijkt van de woorden van de Barmhartige tot de profeet, bestaat er geen enkele reden om ze te behouden. Voer uw taak uit en vernietig alles” (p52).
Toegegeven – Verhofstadt’s islamkritiek sneeuwde wat onder in diens alomvattende tirade tegen religie überhaupt, maar het ís benoemd. Sowieso is Waarover men niet spreekt een meer uitputtende behandeling van het thema (met uitvoerige documentatie). Zo bekritiseert Van Rooy met zijn vakkennis de ‘fabel van Andalusië’ – Het Spanje van de twaalfde eeuw waar moslims, christen en joden vredig samenleefden en Averroes als grote denker faam maakte.
In het interview wijst hij er op dat deze Averroes (maar ook bijvoorbeeld Avicenna en Maimonides), gebruik maakten van wat door de Klassieke Oudheid was achtergelaten en in het Oost-Romeinse Rijk was opgenomen. Later werden deze invloeden door islamitische verzuiveringsbewegingen als ‘godslasterlijk’ aangemerkt en uitgezuiverd. Ook waren in Andalusië stromingen actief als de Almoraviden en de Almohaden. Door de Almoraviden werd onder leiding van krijgsheer Yusuf ibn Tashfin bijvoorbeeld flink huisgehouden. Hij noemde zich “Emir Almuslimien”, letterlijk: Emir van de Moslims.
Bij het interview behandelt Van Rooy naast de politieke islam ook het cultuurmarxisme. Het cultuurmarxisme is een voorzetting van het marxistische gelijkheidsideaal in de culturele sfeer: de stroming ontstond toen de marxistische planeconomie bleek te falen. Het doel is geen economische machtsgreep (zoals in het orthodox marxisme), maar een permanente kritiek op Westerse cultuurwaarden, zoals Antonio Gramsci en de Frankfurter Schule bepleitten. Er is door zowel linkse als rechtse denkers over gepubliceerd.
De marxistische literatuurcriticus Fredric Jameson schreef in 2007 nog het boek Conversations on Cultural Marxism en pvv-ideoloog Martin Bosma haalde het aan in zijn eerste boek. Columnist Derk Jan Eppink benoemde het in 2001 in The Wall Street Journal en antropoloog Jonathan Spencer behandelde het in zijn Encyclopedia of Social and Cultural Anthropology (1996), hoewel het lemma in 2002 werd herzien.
Marx zette zich af tegen Hegel, en volgens Hegel was de burgerlijke staat een verlengstuk van het eveneens burgerlijke gezin. Dit verklaart waarom anti-kapitalisten zich afzetten tegen het gezinsleven, omdat zij de burgerlijke familiewaarden vereenzelvigden met onderdrukking (al in 2004 stipte rechtsfilosoof Paul Cliteur dit aan in Tegen de decadentie).
Volgens Van Rooy is de postmoderne “glibberigheid” van het cultuurmarxisme precies de kracht ervan. Zo zegt hij: “Als je bijvoorbeeld een jonge cd&v’er [soort cda] van vijfentwintig jaar zou zeggen dat zijn wereldbeeld hoe dan ook beïnvloed is door het cultuurmarxisme, dan zou hij in eerste instantie niet begrijpen waarover je het hebt.” Zijn boek draagt dan ook “postmodernisme” in de ondertitel: niet voor niets concludeert de Vlaamse intellectueel Luc Pauwels dat “het cultuurmarxisme zijn filosofische platform vond in het postmodernisme.”
Op één punt slaat Van Rooy de plank echter mis. Hij maakt de vrouwenemancipatie los uit dit debat en schrijft deze louter toe aan de pil. Maar de pil verklaart niet waarom “jihadbruiden” afreizen naar Syrië – sommige moslimvrouwen zien het als hun plicht om strijders te baren voor Allah. Waarom identificeren zij zich met deze rol, terwijl Europa ontgroent en vergrijst? De pil alleen kan dit niet verklaren – hier spelen culturele oorzaken. De theoloog Theo de Wit benadrukte in dit verband dat Westerlingen door een postmoderne bril naar de islam kijken. We zien onze identiteit als een geconstrueerd samenraapsel – we maken zelf uit in hoeverre we tradities in ons leven toelaten. We zien het dragen van een hoofddoek daarom als een individueel statement, zoals het dragen van een Che Guevara shirt. “Ieder project is een strikte individuele idiosyncrasie geworden,” aldus De Wit in Leren wegkijken van je geloof: “Tolerantie is in zo’n samenleving een soort gedeeld onvermogen om nog ergens door van je stuk te raken, een onbegrensd vive la différance.”
De Wit gaat in op de common space en concludeert dat binnen de islam de hoofddoek eerder een statement is over de publieke ruimte dan over het individu: “Een religieus symbool is hier geen teken dat een private overtuiging weerspiegelt maar eerder een ‘vorm’ die ons juist helpt enige afstand te ontwikkelen van onze identiteiten. ” Los van de pil als technisch middel is de houding ten aanzien van zwangerschap dus cultureel bepaald. De houding dat je het kind zelf kiest of neemt is een andere houding dan dat je het kind krijgt of dat het je wordt gegeven.
In Avondland en Identiteit (Aspekt 2015) diep ik dit vraagstuk uit. Het islamdebat, de opkomst van Wilders, het succes van Waarover men niet spreekt – het zijn symptomen van een dieper liggend onbehagen en hangen samen met het verdwijnen van groepsbinding: een gemis aan rol- en plaatsbepaling. “Het multiculturalisme brengt Europeanen oog in oog met minderheidsgroepen die een sterke onderlinge samenhang kennen en verankerd zijn in tradities. Dit kan dreigend overkomen op Europeanen die zich minder betrokken voelen bij hun historische en spirituele wortels, wat de toenemende kritiek op de islam mede verklaart” (Avondland en Identiteit, p257).
Van Rooy benoemt de tegenwerking die hij meemaakte toen hij over de Jodenvervolging doceerde. Zijn publicatie en mediaoptreden vereisen moed: hij bestudeerde het cultuurmarxisme en trok lering uit de ‘lange mars door de instituties’. Gesteund door zijn zoon Sam deed hij een briljante openingszet – hij verzamelde bekende intellectuelen om zich heen, zowel linkse als rechtse, die zijn boek openlijk steunen. Dit maakte het moeilijker voor de media om hem te demoniseren.
Als we dit op de Hegeliaanse geschiedenisdialectiek betrekken – these, antithese en synthese – dan breekt langzaam een nieuwe historische fase aan. De achtenzestig-generatie, ‘sex, drugs, rock & roll’, was de antithese op een kerkelijk-confessionele maatschappij. Maar nu maakt een samenloop van omstandigheden (het islamdebat, de migratiecrisis en het falen van de EU) dat de vraag naar de identiteit van het Avondland langzaam weer gesteld mag worden.
Als het de huidige natiestaten niet lukt om de migratiestroom in te dammen, suggereert dit immers dat soevereine grenzen niet meer bestaan. Als grenzen vervagen wordt naar nieuwe wijzen van sociaal binnen- en buitensluiten gezocht, en wordt identiteit belangrijker.
In de jaren ’90 betoogde Francis Fukuyama nog dat de Hegeliaanse dialectiek met de komst van de consumentenstaat was afgelopen – hij verkondigde letterlijk “het einde van de geschiedenis.” Vandaag voeren Rusland en Iran een oorlog in Syrië met een dubieus moreel karakter, hoewel formeel binnen het internationale recht. Europa en Amerika moeten hun eigen plan maar trekken: de geschiedenis is weer helemaal terug. Ook in Oekraïne woedt oorlog en tegelijk clasht Merkel met Oost-Europa. In Roemenië en Portugal klonteren kolkende massa’s samen op straat. We leven hoe dan ook in interessante tijden…