29 juli publiceerde Van den Berg het stuk Academische charlatanerie aan de Universiteit voor Humanistiek op deze website, tegen Laurens ten Kate. Nu heb ik Van den Berg als filosoof altijd een beetje genegeerd, puur omdat we ons met andere dingen bezig houden – althans, met hetzelfde maar op een andere manier. Ik ben het zelden met hem eens, maar het idiote broertje van het gezin laat men vaak ook maar door ratelen. Het probleem van Van den Berg is dat hij filosofie ontzettend smal maakt en de verlichting nog steeds als richtinggevend ziet – terwijl de filosofie nu toch wel op een punt is waarin ze de onzinnige of problematische gevolgen van de verlichting accepteert en inziet dat veel van de beloftes die daarin besloten lagen, niet echt uit lijken te komen.
Het begint met de verabsolutering van de rede. Pascal schreef in de 17e eeuw al dat de rede pas waarlijk redelijk is, wanneer hij de onredelijkheid van zichzelf inziet. Dit inzicht is bij Van den Berg nog steeds niet geland: “in het licht der rede” zou doorgedrongen moeten zijn dat grote delen van zowel de filosofie als de theologie onzinnig zijn. Welke delen dit dan zijn, benoemt hij niet. Is Kierkegaard onzin? Heidegger? Habermas? En waarom zijn ze onzinnig? Omdat ze niet meegaan in het licht der verlichting? Maar vanuit Pascal gezien zijn zij dus juist de redelijke denkers, omdat zij de redelijkheid hebben om de begrenzing van de rede in te zien. Maar dit is luchtfietserij, want het is niet duidelijk wat Van den Berg als onzinnige filosofie ziet. Enfin, het klinkt wel lekker rebels van hem.
Overigens, zijn vergelijking tussen theoloog en hoogleraar zijn “in de ontologische status van kabouters” gaat natuurlijk volledig mank. Of hij er blij mee is of niet, het Westen heeft grotendeels vorm gekregen door de theologische geschiedenis en de klassieke metafysica. Daarom is het van belang dat daar nog steeds experts in zijn, die de synthese van het westerse denken zien, van Augustinus naar Abelard naar Thomas van Aquino naar de Jezuïeten en de reformatie, en ook hoe daar uiteindelijk zijn geliefde verlichting uit is ontstaan. Hij zou hier tegenin kunnen brengen dat geschiedenis daar voldoende voor is. Maar dat is niet het geval. Juist in de beoefening van de theologie, is het invoelbaar voor de theoloog om die ontwikkeling te duiden, omdat hij er niet slechts buiten staat, maar onderdeel van is.
De kern van het inclusieve humanisme in Nederland is het besef dat de religieuze traditie nog steeds leerzaam is voor de postmoderne mens. De religie als Waarheid heeft dan misschien afgedaan, maar als bron nog steeds niet. Charles Taylor – waar Ten Kate ook naar verwijst – schreef Bronnen van het zelf waarin hij precies dat doet: om de problemen op het gebied van zingeving en moraliteit aan te pakken, onderzoekt hij de bronnen van de westerse identiteit om op die manier de traditie als nieuwe horizon in te zetten. Taylor zelf is katholiek, maar voor hem gaat het niet om het vinden van De Waarheid. Maar juist om die complexe ontwikkeling in de identiteitsvorming van de moderne mens. En het is waardevol, zo stelt hij, om in de identiteitscrisis de wortels daarvan te onderzoeken. Die kunnen ons namelijk nog iets leren. Dit is wat er overblijft van het christendom zonder dogma’s. (Ik sta hier zelf overigens niet achter, als katholiek. Maar het christendom zonder dogma’s is een cultureel repertoire waaruit postmoderne filosofen kunnen putten om na te denken over vragen omtrent zingeving en identiteit)
Laurens ten Kate doet niets anders. Religie onderdeel laten zijn van het humanisme is geen “intellectuele laksheid” (het is veeleer intellectuele laksheid om dat te stellen), maar juist intellectuele complexiteit. Er ligt namelijk het besef in dat de ontwikkeling van religie en de ontwikkeling van de mens continu met elkaar in verbinding hebben gestaan. Religie komt voort uit de mensen en weet daardoor vaak fundamentele aspecten van de mens een plek te geven. Als je het humanisme vorm wilt geven, zonder bepaalde eigenschappen van de mens te willen negeren, kun je religie niet volledig negeren. Ooit dachten ze dat wel, maar een paar eeuwen later is de onmogelijkheid ervan gebleken.
De seculiere samenleving wordt gekenmerkt door de gedachte dat als er maar genoeg vrijheid, welvaart en rationaliteit zou zijn, religie eindelijk eens zou verdwijnen. Dat is niet gebeurd. Zoals Ger Groot schrijft: “Met pijn in het hart moet de moderniteit toezien hoe alle ondeugden die zij de Europese mensheid in de loop van haar verlichtingsgeschiedenis had ontwend, weer stuk voor stuk door de achterdeur binnenkomen, precies op het ogenblik waarop haar klus bijna geklaard leek.”
De postseculiere samenleving is een samenleving waarin het door de achterdeur binnenkomen van religie wordt erkend. Er wordt niet meer gestreden tegen religie, zodat die mooie nieuwe wereld eindelijk eens kan aanvangen. Religie krijgt in deze samenleving juist een volwaardige plek in haar zelfbeeld. Het beseft dat religie nog steeds een belangrijke rol speelt, op individueel en publiekelijk niveau, en dat dit ook zo zal blijven. We voldoen immers aan de voorwaarden die religie zouden moeten laten verdwijnen. Het verdwijnt echter niet.
Dit leidt er toe dat in een pluralistische samenleving, zowel van religie als van de liberale politieke cultuur mag worden verwacht dat zij beiden rekening houden met het voortbestaan van een dissensus. Dit betekent een acceptatie van het inzicht dat de liberale rechtsstaat er belang bij heeft om zuinig om te gaan met de tradities waarop zij gebouwd is. We leven in een postseculiere samenleving in zoverre de maatschappij bovenstaand inzicht ter harte neemt, middels de openheid naar tradities en openheid naar het andere, het religieuze. Het gaat niet alleen om de religieuzen jegens de seculieren – dit speelt zich al enkele decennia af -, maar ook, en dit geval misschien bovenal, een openheid van de seculieren jegens religie. Habermas noemt dit een “geenszins triviale eis”.
Dat er dus bij een instituut als de UvH weinig atheïsten zitten, komt doordat zij de postmoderniteit op een wijze doordenken die voor de dogmatische modernist Van den Berg onmogelijk lijkt. Namelijk dat religie – of we willen of niet – nog steeds een volwaardige plaats heeft.
De antwoorden die Van den Berg geeft op de vragen van het bestaan stelt hij als absoluut: “dat er heldere antwoorden zijn op de vraag van de plaats, de betekenis en de bestemming van de mens. Het wetenschappelijk wereldbeeld laat zien wat de plaats van de mens is in de natuur (…) door middel van onze cognitieve vermogens zelf kunnen kiezen hoe wij de tijdsspanne tot ons sterven willen doorbrengen (…)” Wat Van den Berg hier vergeet, is dat dit een uitspraak is over de parameters maar niet over de inhoud. Stel dat hij gelijk heeft, dan blijft nog steeds de vraag staan hoe we in die tijdsspanne in godsnaam een beetje zin aan het bestaan kunnen geven en wat het allemaal een beetje draaglijk maakt.
En dat is precies waar Ten Kate zich mee bezig houdt. Hij ontkent niet wat Van den Berg hier stelt, hij stelt alleen de vraag naar hoe we het bestaan in die tijdsspanne vorm gaan geven, welke vragen die biologische parameters oproepen en hoe we daarmee kunnen werken. Dat hij dit niet doet met betrekking tot de ecologie, dat lijkt me ook geen valide kritiek. Verschillende filosofen houden zich bezig met andere thema’s. De collega van Ten Kate aan de UvH, Dr. Fernando Suarez-Müller behoort tot één der grootste denkers van Nederland op het gebied van ecologie. Het humanisme (en de UvH) houdt zich dus daar wel zeker mee bezig, maar in de tijd dat je tot de kern van Bataille, Nietzsche en Sloterdijk poogt te komen, kun je niet ook nog tot de kern van Hans Jonas proberen te komen. In het Engels zeggen ze: choose your battles.
Van den Berg bekritiseert Ten Kate voor een definitie van de politiek, waarin Rutte zich niet zou herkennen. Waarom zou Rutte de terminologie van een filosoof moeten gebruiken in zijn beeld van het werk dat hij doet? Ten Kate zoekt – zoals iedere filosoof – naar de achterliggende processen. Iets doet zich voor op een bepaalde wijze, de filosoof onderzoekt wat daarachter ligt. In zijn analyse borduurt hij verder op het werk van o.a. Heidegger (Das Zeit des Weltbildes) en Nancy (La creation du monde ou la mondialisation). De kern hiervan is dat de mens zijn natuurlijke relatie met de wereld verloren is. Het wezen van het denken van Nancy is hoe de huidige mens een relatie aan kan gaan met de wereld die betekenisvol is – tegenover de relatie die de wereld slechts als instrument ziet. Dit moet voor de ecologisch bewuste Van den Berg toch als muziek in de oren klinken? Het is dan wel zo dat Nancy zich graag van postmodern jargon bedient, maar een beetje filosoof kan daar toch wel doorheen kijken?
In het obsessief atheïstisch modernisme van Van den Berg en de verabsolutering van de verlichting, lukt het hem helaas niet om een sensitiviteit te scheppen voor de existentiële vragen van de moderne mens. Dat is niet erg, iedere filosoof houdt zich bezig met de vragen die hem weten te raken. Ik houd me niet met bezig met logica of met rechtvaardigheid. Prima, anderen doen dat. Maar het zou wel voor hem spreken als Van den Berg in zou zien dat het feit dat die vragen hem niet raken, ze daarmee niet irrelevant worden. Niet voor de mensen in de straat die zoeken naar het waarom, noch voor de filosoof die de postmoderniteit poogt te analyseren en misschien, soms, even, ergens, de schaduw van een antwoord hoopt te vinden in bronnen die voor Van den Berg als idioot worden gezien.
Sinds de verlichting is de mens iets kwijtgeraakt – Buber (die Van den Berg vast als onredelijk ziet) stelt zelfs dat de mens dakloos is geworden sindsdien. Sloterdijk schrijft dat de mens sinds die vermaledijde eeuw in “onmetelijke afgronden” staart. Pascal schreef: de oneindige ruimte, jaagt mij oneindig veel schrik aan. De dakloze mens, is nog steeds op zoek naar een huis. De biologische parameters van Van den Berg zijn er de muren van, Ten Kate onderzoekt misschien het dak, een ecoloog onderzoekt de tuin en een estheticus onderzoekt de inrichting. Uiteindelijk zijn ze allemaal nodig om recht te doen aan de complexiteit van het identiteitsvraagstuk van de mens en zijn zoektocht in die postmoderne wereld. Om net als Ten Kate met een dichter (Novalis) af te sluiten: “Wohinn gehen wir? Immer nach hause”