Publicist Aysso Reudink analyseerde in een boeiend artikel wat er vandaag de dag mis is met de politiek. In een notendop: het economisch systeem is machtiger geworden dan het politiek bestel. Volksvertegenwoordigers kunnen hierdoor minder “cadeautjes uitdelen”, wat ten koste gaat van hun maatschappelijke status. Er blijven ‘losers’ over en losers trekken andere losers aan.
In de visie van John Maynard Keynes – populair na de Tweede Wereldoorlog – nam de overheid het voortouw in de economie. “De overheid investeerde fors in de economie en fungeerde zodoende als vliegwiel”, schrijft Reudink. Toen kwamen Reagan, Thatcher en het globalisme. Bedrijven maakten zich los uit de burgerlijke nationale culturen en vertakten zich over de hele wereld. Dit ging gepaard met een visie op de mens als universele consument, want de hele wereld moest klant kunnen zijn. De economische mondialisering ging samen met een politieke mondialisering: denk aan instituties als IMF, het Internationaal Strafhof, de EU en de VN. Elites die niet langer cadeautjes kunnen uitdelen vinden afleidingsmanoeuvres. Zo wakkerde Obama onvrede over ‘institutioneel racisme’ aan in de VS.
De patriottische nationale waarden, die Reagan en Thatcher nog uitdroegen, werden ingeruild voor een ontworteld wereldburgerschap. Want iedereen die een Starbucks binnenwandelt moet zich even in New York kunnen wanen. Kerstbomen worden uit de corporate branding weggewerkt en paaseieren heten plots ‘verstopeieren’. Zo bewerkstelligden Reagan en Thatcher iets wat zij niet voorzagen: het materialistische mensbeeld van hun oude marxistische vijanden won alsnog – nu via het globalisme van een wereldwijde markt. Dit is wat Reudink met zoveel woorden constateert: “Het internationale kapitaal bepaalt het politieke speelveld en beslist over het lot van de maatschappij en haar burgers. Het politieke primaat is verworden tot een farce.”
Twee relevante werken over deze kwestie zijn Post-Democracy (2004) van Colin Crouch, en The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy (1994) door Christopher Lasch. Crouch legt uit dat Westerlingen gewoon zijn om op grond van ons burger-zijn, ons lidmaatschap van de politieke gemeenschap, recht te hebben op goede publieke voorzieningen. Op dit burgerschapsbegrip maken politici aanspraak in hun debatten, maar gegrondvest wordt het nooit. Want het is onduidelijk waar dit recht precies voor staat in een samenleving die op commerciële nutsmaximalisatie is gericht. Dit is een probleem want het ‘burgerschapsdenken’ is politiserend, terwijl het governance-model dat overheidsdiensten duidt in termen van rendement en vraag en aanbod een gedepolitiseerd managementmodel is.
Lasch ging nóg dieper en bracht het vraagstuk terug tot sociale mobiliteit. Naarmate de commerciële cultuur meer wereldwijd vervlochten raakt, worden lokale culturen tot obstakels. Dit leidt tot zelfselectie van een groepje global citizens. Wie wil doorbreken als lobbyist of consultant moet verhuizen naar Brussel – wie naar Brussel verhuist, verliest de banden met jeugdvrienden die minder goed zijn terechtgekomen. Ook kun je dan geen mantelzorg verrichten voor je ouders. Je kinderen breng je naar de crèche – generaties leven steeds meer gescheiden van elkaar. Je krijgt vanzelf een wereldbeeld waarin je het normaal vindt dat de overheid en winstbedrijven een grote rol hebben in opvoeding en ouderenzorg. Dit soort mensen komen samen in de politiek: daar maken zij dit wereldbeeld tot beleid.
Deze kosmopolitische zelfselectie zie je al heel vroeg: neem jongeren die naar Bolivia gaan om straatkinderen te helpen, in plaats van een potje te kaarten met hun bejaarde buurvrouw die weduwe is. Bolivia staat natuurlijk beter op je CV – je moet maar net de connecties hebben om zo’n reis te kunnen maken. En je moet vrijgesteld zijn. Als jouw ouders geen nanny kunnen betalen om je gehandicapte broer te verzorgen, kun je dus niet mee.
Op lange termijn zien we deze mensen loskomen van de lokaliteit: bankiers vermenigvuldigen eindeloos cijfers op een computerscherm en noemen dat geld – Europese ambtenaren doen alsof cultuurverschillen geen invloed hebben op beleid. Beide types zijn symboolanalisten – ze staan los van de reële wereld die eindig en uitputbaar is. De één is commercieel en de ander overheid, maar beide types concentreren de macht dáár waar er alleen mensen bij kunnen die zijn ingevoerd in de kosmopolitische newspeak-taal – ‘public affairs’ noemen we dat. Wie ziet dat voormalig Europees Commissievoorzitter José Manuel Barroso nu werkt voor Goldman Sachs kan niet meer om deze gevolgtrekking heen.
Deze incrowd selectie van ‘leiders’ – of het nu om politiek gaat, om het bedrijfsleven, de cultuursector of de media – zal slechts erger worden. We zien het al met kinderloze leiders als Angela Merkel, die geen benul hebben van wat de huidige massamigratie betekent voor het volk. Politieke scoutingcommissies zoeken ook doelgericht naar mensen met dit kosmopolitische temperament: de ultieme volksvertegenwoordiger is de man of vrouw die altijd joviaal blijft lachen. Die op een feest komt binnenlopen, je op de schouders slaat en voordat je het weet weer moppen staat te tappen bij de volgende groep. Gaat het over de politieke islam, over de veranderende bevolkingsopbouw of de bodemloze schuldcreatie door banken en overheden? Dan wordt er gefronst want zo’n onderwerp is niet politiek opportuun.
Zoals Lasch in 1994 voorspelde: voor de globale economie is lokaliteit een obstakel, en dus heeft ook de ultieme regeerder geen lokaliteit meer. De volmaakte CEO wordt van Washington naar Amsterdam overgezet en blijft precies even goed functioneren. De einduitkomst is dan ook een volk dat geen specifieke eigenheden meer heeft, zoals Alexis de Tocqueville dat al in Democracy in America (1840) omschreef. Het ultieme eindproduct is de ‘wereldburger’ als onbeschreven blad, zonder ruggengraat of specifiek karakter: een wankele en fluïde identiteit die voortdurend met consumptieproducten moet worden gevoed.
Waar Aysso Reudink zich echter niet over uitliet is dat als het schip de wal niet keert dan de wal het schip keert. Ik signaleer al voortekenen daarvan.
Na aanleiding van mijn vorige essay werd ik aangeschreven door een verzorgde Hollandse jongeman van 26 jaar, die voortdurend wordt afgewezen voor fabrieks- post- en schoonmaakwerk onder het motto ‘te oud’; zelfs op zeer net geschreven brieven volgt vaak geen reactie. Uit arren moede werd hij zelfstandig ondernemer en vroeg huursubsidie aan: sindsdien ligt de belastingdienst dwars. Zijn Surinaamse en Marokkaanse kennissen zeggen inmiddels hetzelfde: “Met een hoofddoek om en ‘ikke niet snap’ bereik je meer in dit land dan met hard werken en netjes je rekeningen en belastingen betalen.”
Zijn relaas deed me al met al denken aan deze goede brief.
Ik noem dit voorbeeld omdat het de kloof tussen elite en burgerij perfect toont. “Dit volk stemt toch al extreemrechts, hen kan ik niet meer redden, dus hoef ik niets voor hen te doen.” Zo zullen Merkel en Martin Schulz denken over de werkeloze textielarbeider die is weggeconcurreerd door een Chinees aan de andere kant van de aarde. Daarbij zien we een hoge verborgen jeugdwerkeloosheid: kinderen uit de hogere middenklasse worden tot een nieuwe generatie onderklassers via een eindeloze serie van flexbanen en slecht betaalde stages. Tijdens hun stage concurreren jongeren loondrukkend met degene die het diploma bezit waar zij naartoe werken. Dan is het de vraag wie het meeste centjes van thuis meebrengt – zo zijn we weer terug bij het vraagstuk over sociale mobiliteit.
Tegelijk kent Nederland een laag besteedbaar inkomen voor West-Europa, wat altijd slecht is voor een middenklasse. Dan doen mensen hun inkopen bij de goedkoopste aanbieder – dat is een producent met schaalvoordeel en dus niet de lokale slager of bakker.
Martin Ford schreef in De opmars van Robots (2016) dat machines niet alleen meer laaggeschoolde spierkracht-banen overbodig maken, maar nu ook middenklasse denkkracht-banen. Een grote middenklasse hield Nederland politiek stabiel. Bovendien is de middenklasse de enige weg tot maatschappelijke integratie, dus krimpt de middenklasse dan groeit de radicalisering.
Wat de opkomst van robots betreft vertelde een bestuurder op een politieke bijeenkomst trots over experimenten met de Google-auto. Ik zei: prima, wetenschappelijke vooruitgang willen we niet tegenhouden. Maar heb je ook nagedacht wat je verhaal gaat zijn aan die chauffeur, die in de toekomst geen werk meer heeft? Want die vindt nu nog net als wij dat mensen netjes moeten werken voor hun geld – dat is ook het voorbeeld dat hij zijn kinderen geeft. De vraag stellen is hem beantwoorden: natuurlijk dacht die politicus daarover niet na – na de volgens verkiezingscyclus zit er weer een andere pief. En dus is het dilemma ook voor die ander.
We zien dus: minder banen met meer economische vluchtelingen (60 procent aldus Frans Timmermans), een stijgende staatsschuld die door een sterk vergrijzende natie niet op te hoesten is, plus een grote groep jongeren die wordt opgeleid voor beroepen waarin ze nooit werk zullen vinden. Zij gaan er hard achterkomen dat het systeem hen dromen heeft verkocht en leugens heeft opgespeld. Overbodige diploma’s voor overbodige banen: overbodige mensen dus, die wél hun hele jeugd hebben gehoord dat ze uniek en onmisbaar zijn.
Tel dit op bij een burger die zich steeds meer moet verenigen om te ‘participeren’, omdat de overheid minder diensten levert… En tegelijk mag die Nederlandse burger geen verenigende identiteit hebben want dat zou ‘chauvinistisch’, ‘xenofobisch’ en ‘fascistisch’ zijn naar andere groepen toe. De Nederlander die alles ‘volgens het boekje’ wil doen blijft dus over als kop van jut. In dit alles zijn voortekenen van een revolutie te zien.
Gaan we leiders eisen met een ander temperament, dan is er al veel gewonnen. Niet meer dit kosmopolitische temperament van de elevator pitchende ‘wereldburgers’ en joviale tsjakka-goeroes, maar een grondig, geaard en realistisch temperament. Zo niet, dan zal het lachen hen snel vergaan…