Op TPO publiceerde Zlata Brouwer recent een artikel over cultuurbeleid: “Als de politiek geen standpunt inneemt over cultuur, dan laat je andermans cultuur jouw politiek bepalen.” Hierbij baseerde ze zich mede op Avondland en Identiteit; haar stellingen maakten veel los in de reactiesectie. Zo stelde iemand dat moslims niet van muziek zouden houden, “buiten geschreeuw vanaf de minaret – daar zit geen enkele ontwikkeling in.”
De monotome afgevlaktheid van postmoderne vormgeving zou in die zin de weg hebben geplaveid voor de monolithische geloofsbeleving van de islam. Zlata Brouwer is muziekdocente en zal bezwaar maken tegen de demografische ontwikkeling van grote steden, waar moslimleerlingen steeds vaker de vingers in de oren steken tijdens muziekles.
Waarom gebruikte Trump in zijn verkiezingscampagne zulke confronterende, polariserende taal? Omdat de taal – en zeker de taal die door mainstream media gebruikt wordt – inmiddels een verlengstuk is van allerlei aannames over tere zieltjes en kwetsbare groepen. Om het politiek discours te kunnen openen, moet dus eerst worden afgerekend met de politieke aannames die aan de gebruikte taal ten grondslag liggen. Trump deed dit door te confronteren en zodoende deze aannames naar de oppervlakte te dwingen, expliciet te maken. Met kunst- en cultuurbeleid is dit precies zo.
Via die weg stellen wij allereerst vast dat wie beweert dat “de politiek geen inhoudelijk oordeel mag vellen over schoonheid” via zijn ‘neutraliteit’ de kant kiest van het heersende discours en de heersende subsidiebelangen. Daarmee kiezen zij vanuit dit standpunt partij tégen het volk en vóór de cultuurverandering. Want de burger moet via subsidies verplicht meebetalen aan postmoderne kunst, waarbij de onderliggende kunstfilosofie niet verheffend maar juist bewust vervreemdend is. Bij ieder conflict – dit geldt dus ook voor een cultuurconflict – zal een vriend je vragen om openlijk partij te kiezen, terwijl een vijand je juist verzoekt neutraal te blijven.
Toen de ‘linkse’ revolutie in 1968 begon aan de lange mars door de instituties was immers álles politiek. Tot in de slaapkamer waren huwelijk en seks politiek, en zelfs of je hetero of homo was (video, vanaf 23:32). Ook kunst was politiek: de Amsterdamse handvaardigheiddocent Lennaart Allan bewijst dit in het boek Niet alles is kunst (2010). Hij laat hierin overtuigend zien hoe kunst wordt aangegrepen om stelling te nemen tégen de Westerse cultuur, om deze van binnenuit te transformeren door te shockeren en te perverteren: “Een extreem letterlijke illustratie van deze kunstopvatting zijn de blikjes met het label Artist’s Shit van de Italiaanse neo-dadaïst Manzoni, waarin, volgens eigen zeggen, zijn eigen poep zit ingeblikt” (p255).
Schoonheid is niet enkel een zaak van handvaardigheidskunst, maar zeker ook van muziek. Brouwer verwijst in haar betoog naar de invloedrijke componist Arnold Schönberg. De Britse cultuurfilosoof Roger Scruton schrijft in Understanding Music (2009) over hem:
“He hated the audiences of contemporary Vienna, and he despised the easy-going records of the tonal tradition. Although he had an ironical and sophisticated love of the old Viennese culture, he was also appalled by the sight of ordinary human enjoyment. Schönberg devised erudite concerts at which clapping was outlawed, and in which works of music were displayed like patients on an operating table, to be attended to in the same frame of mind as a surgical operation.”
Schönberg haatte de betekenisloosheid in de muziekwereld van destijds. Veel van zijn volgers vinden daarom dat de scheppende traditie is afgelopen. Ze herhalen muziek van neem nu Mozart of Bach, maar weigeren om op diezelfde wijze nieuwe werken te componeren. De boodschap is dat die klassieke vorm van kunst is uitgeput en afgelopen. Schoonheid doen ze daarom af als ‘kitsch’.
Om zijn publiek te straffen voor hun in zijn ogen decadente leefwijze, dwong Schönberg ze om te luisteren naar muziek zonder melodie. Maar het gaat verder dan Schönberg: de lage én hoge cultuur strijden vandaag samen tegen dat wat de Westerse beschaving aan esthetiek heeft voortgebracht. Om deze reden is overal ter wereld uniforme en dom pompende popmuziek te horen. De foetus trilt in de baarmoeder al mee op dit ritme en wordt zo voorbereid om de hitjes af te nemen die de wereldwijde muziekindustrie volgens een standaardformule lanceert.
“Pop pollution has an effect on musical appreciation comparable to pornography on sex – all that is beautiful, special and full of love is replaced by a grinding mechanism.”
Als we even onze mond houden keren we niet meer terug naar een reflexieve stilte, maar naar het lege gepomp van luidsprekers. Scruton heeft het over platte hedonistische gemakzucht en een vormeloze innerlijke leegheid die de Westerse beschaving ondergraven. Of je dit nu ziet in het kader van de demografische volksvervanging of het uithollen van verheffingsgezinde esthetiek: uiteindelijk is het één rechte lijn naar een afgrond van vervlakking en de afstomping van het gevoelsleven. Hierbij moet de stilte steeds worden bezworen, want de stilte onthult de leegheid van het postmoderne leven, waarin we elkaar eigenlijk maar weinig te zeggen hebben:
“Vacuous music is disgorged into the air by speakers that are usually invisible and inaccessible that cannot be punished for their impertinence. Rhythm, which is the sound of life, has been largely replaced by electrical pulses, produced by a machine programmed to repeat itself ad infinitum, and to thrust its booming bass notes into the very bones of the victim.”
Het programmeren van het volk om mee te hossen op dit inspiratieloze gepomp lukt nóg effectiever doordat kennisoverdracht al decennia geen hoofddoel meer is van onderwijs. De leerling heeft immers Google en moet vooral “in de eigen creativiteit ondersteund worden”. Dit is een tegenspraak, want het ontplooien van een eigen creativiteit gedijt het best op een stevig fundament van kunsthistorisch besef en zorgvuldig aangeleerde kunstvaardigheden. Vandaag is het punt bereikt dat het MBO Rijn IJssel een opleiding tot volkszanger aanbiedt. Overigens weet ik uit betrouwbare bronnen dat de betreffende decaan danwel conrector een groot liefhebber is van het Piratenfestijn.
Dat het afwijzen van deze kunstontwikkelingen ‘ondemocratisch’ zou zijn, is niet anders dan postmoderne propaganda. De beeldhouwers in het antieke Athene, bakermat van de democratie, streefden doelbewust naar verheffing en elegantie. En het toekennen van al die kunstsubsidies is ten slotte ook een kwestie van bevriende theaterbazen die elkaar de bal toe spelen.
Met democratie heeft dat al helemaal niks te maken, want dit zijn obscure commissies die worden benoemd via vriendjesnetwerken; geld krijgen ze toegeschoven vanuit gemeenteraden en Den Haag. Vervolgens verantwoorden ze zich niet aan de kiezer over de besteding van dat geld, want die zou het allemaal toch niet kunnen begrijpen. Deze regenteske én dwangmatige politieke correctheid werd voor iedereen zichtbaar toen het Rijksmuseum de kaartjes die bij de schilderijen horen censureerde.
De democratie en haar media
Het is goed dat burgers dit gaan herkennen – juist hierom is het artikel over kunst van Zlata Brouwer een gunstig signaal. Terwijl zij zich op argumenten richt, worden veel partijen ondertussen tot sfeerbeeld-partijen. Zoals ik binnenkort in het nieuwe boek De Democratie en haar Media laat zien, wordt de kiezer niet aangesproken op een coherente set ideeën maar op associatieve beelden. Het beeld van een gemoedelijke, zonovergoten Koningsdag of een succesvolle Olympische Spelen. Lekker samen drinken op terras, doen alsof de sociale spanningen niet bestaan. Gezelligheid. Wegkijken van de cultuurverandering. Het beeld is: genieten staat boven principes.
Sfeerbeelden verdringen de inhoud en het doel is dan ook om de aankomende verkiezingen over sfeer te laten gaan. Burgers worden gemasseerd met dit soort visuele PR-prikkels, zoals dat destijds ging met foto’s van een verdronken peuter op het Turkse strand. Omdat, bij gebrek aan degelijk kunstonderwijs, kijkers steeds met hun neus op meeslepende beelden worden gedrukt zonder reflectief tussenmoment.
De belangrijkste boodschap van Brouwers betoog ligt in de laatste alinea:
“Niet wetten en repressie bepalen goed gedrag, maar de cultuur, de beschaving, die onderliggend is aan die wetten.”
Het belang van deze verinnerlijking blijkt wel uit hoe we ons gedragen op momenten dat niemand kijkt. Precies zoals ik dit in De Democratie en haar Media uiteen zal zetten, hangt wat ‘legaal’ en ‘illegaal’ heet af van welke cultuur er op een zeker moment overheerst. Verander de cultuur, en de legaliteit verandert mee.
Daarom vergt het voortbestaan van vrijheid een esthetiek die levensbevestigend is en dat vrije levensgevoel uitdraagt. Niet grenzen houden ons bij elkaar, maar onze verankering in de nationale cultuur, in de Leitkultur. Het overhebben van geld voor kunst is in die zin niet anders dan het overhebben van geld voor een leger dat voor onze vrijheid vecht. Anders zal de Westerse cultuur niet van buitenaf overwonnen worden, maar brokkelt zij van binnenuit af…