“De wetenschap heeft een diversiteitsprobleem. In het bijzonder in de sociale wetenschappen is het overgrote deel van de wetenschappers te links. Hun dominantie op de faculteiten is zelfs zo sterk, dat andersdenkenden vaak niet meer uit de kast durven komen.” aldus Kamerlid Pieter Duisenberg (VVD).
De kritiek die hij hierop kreeg was tegenstrijdig. Enerzijds zou wat hij beweerde niet waar zijn “want gebaseerd op anekdotes”. Anderzijds zou het geen probleem zijn, “want universiteiten zijn in grote steden waar mensen nu eenmaal links zijn: wetenschappers zijn geen ondernemers of boeren en hebben daardoor andere politieke opvattingen. Dat is geen probleem zolang ze hun werk goed doen.” Aldus sociologen in het artikel ‘Why are professors liberal?’, aangehaald door Ianthe Sahadat in Volkskrant. “Op sociale thema’s beschouwde 4 procent van de wetenschappers zich als conservatief, op economische thema’s was het 20 procent.”
Laten we allereerst vaststellen dat deze frames niet gelijktijdig waar kunnen zijn. Of wat Duisenberg zegt is onwaar, of het is waar maar geen probleem. In dit vervolgstuk leg ik uit waarom de onderwijsdominantie van de relativistisch-kosmopolitisch-utopische stroming wel degelijk een probleem is. Duisenberg verwees naar de hoogleraar Jonathan Haidt – denk ook aan de Canadese professor Jordan Peterson die in Canada rechtszaken voert om geen genderneutraal taalgebruik te hoeven voeren: hij vindt dat het opleggen van taalgebruik door de autoriteiten onvrijheid schept als precedent. Denk aan de Sokal Hoax en aan Pieter van der Horst, wiens afscheidsrede gecensureerd werd omdat hij wilde spreken over antisemitisme in de Arabische wereld. Maar om te beginnen een stukje geschiedenis.
In de vorige eeuw vatte de PvdA haar visie op onderwijs samen in de leuze: ‘Spreiding van kennis, inkomen en macht.’ Vooral spreiding van kennis zagen zij als de sleutel tot betaalde arbeid (inkomen) en macht. Spreiding van kennis is echter een langdurig proces waarin niet alleen de school een rol speelt, maar ook het gezin. Een kennisarm milieu waarin het hebben of verwerven van kennis er nauwelijks toe doet, nodigt een opgroeiend kind niet uit om te excelleren op school. Geleverde prestaties worden thuis amper opgemerkt. Sterker nog: een kind dat zich tegen de stroom in omhoog worstelt en zoveel mogelijk kennis opzuigt, plaatst zich feitelijk buiten het eigen vertrouwde milieu.
In weerwil van dit feit koos de PvdA destijds niet het gezin als basis van haar offensief, maar de school. Het gezin, zo was het credo, raakte toch wel uit de mode omdat de traditionele rolverdeling thuis al onder druk stond. De technocratische wijze waarop deze onderwijsvisie is uitgerold leidde tot schaalvergroting. Ook de inhoud van de scholing blijkt aan erosie onderhevig. Geregeld opent men in het middelbaar en zelfs hoger onderwijs eerst de onderhandelingen met de leerlingen over welke lesstof nog acceptabel is. De geschiedenisles wordt dan bijvoorbeeld aangepast om verhitting te voorkomen: zeker waar het onderwerpen betreft als de Jodenvervolging, het Israël-Palestina conflict of het Ottomaanse Rijk.
Duisenberg diende ook een motie in over het onderwerp, die werd aangenomen door de Tweede Kamer. Deze geeft het KNAW opdracht om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van zelfcensuur in de academische wereld. Direct kwamen er zure reacties van de linkse pers, vol misinformatie bovendien. Dirk Bezemer behandelde de motie in De Groene Amsterdammer. Hij stelde:
Het schijnt dat het in Nederland moeilijk is een baan te vinden als je je als actief PVV-aanhanger afficheert, maar misschien nog wel het minst in de wetenschap. Immers, in een omgeving met veel hoogopgeleide, onafhankelijk denkende mensen is er eerder méér dan minder ruimte voor vreemde snuiters. Neem Thierry Baudet, de lijsttrekker van Forum voor Democratie. Hij kon zich ongeremd uiterst rechts profileren toen hij nog postdoctoraal onderzoeker en docent in Leiden en Tilburg was.
Niet alleen bewijst dit denkbeeld over “PVV-wetenschappers” de vervreemdheid van de auteur; de tekst is bovendien misleidend. Bezemer verwees naar mijn vorige verhandeling over het onderwerp maar las die erg onzorgvuldig. Want deze verduidelijkt juist dat dr. Baudet werk werd onthouden door de universiteit die hem benaderde. Ook was Baudet niet ‘uiterst rechts’ toen hij doceerde: hij was bekend van EU-kritische krantencolumns. Hij is pas later als ‘extreem rechts’ geframed (door linkse media) toen hij niet meer werkte op de universiteit. Dat was toen hij een roman schreef en in de campagne rond die roman verwees naar de controversiële womanizer Julien Blanc.
Een andere afgedwaalde reactie kwam van Henk Strikkers, die op universonline poogde om Duisenberg af te kraken maar daarbij de belangrijkste punten negeerde. Want in de kern is het simpel. Als je de linkse hegemonie beheerst in de academische wereld, dan zijn twee zaken het geval. Ten eerste wil je daar geen onderzoek naar laten doen: zo hou je de suggestie staande dat het er neutraal aan toegaat. Ten tweede, mensen die anders denken houden daar hun mond wel over, anders worden ze weggepest of er uit gewerkt. Na mijn verhandeling over onderwijs kreeg ik mails en telefoontjes van onderzoekers met schokkende persoonlijke verhalen: met steeds het verzoek om niet herkenbaar naar hun relaas te verwijzen. Klokkenluiders verliezen altijd meer dan ze winnen.
Strikkers praat hier echter omheen door een vergelijking te maken met een euthanasie-arts. “Ik wil dat de arts de euthanasie toepast en ik wil niet weten hoe de arts inhoudelijk over euthanasie denkt”, is zijn argument. Maar in de wetenschap bevat de onderzoeksvraag waarmee je start vaak al impliciet politieke standpunten. Zoals inkomensongelijkheid, om een onderwerp te noemen. De vragen die je daarbij stelt sturen de conclusie een richting op die al dan niet politiek bruikbaar is.
“Een goede wetenschapper is zoals een goede politieagent: ik wil dat hij zijn werk goed doet en hoef niet te weten hoe hij denkt.” Dit is hét argument waarmee Strikkers Duisenberg wil neerhalen. Ik had het echter al weerlegd, omdat nu juist de standaard van bewijs – waar meten we goed onderzoek aan af? – inzet is van de discussie. Pierre Rosanvallon zet in Democratic Legitimacy (2011) uiteen dat monoblanke wijken de politie afrekenen op: “Hoeveel misdaden worden er gepleegd en hoeveel daarvan worden opgelost?” Multiculturele wijken beoordelen de politie echter op: “Hoe respectvol gaat de politie met mij om?” Het reële aantal misdaden heeft daar véél minder impact op het waarderen van de politie.
De vergelijking met de agent “die gewoon zijn werk goed moet doen” is net zo infantiel als een wetenschapper die zegt: “De overheid moet gewoon zorgen voor een goede structuur van de samenleving en economie.” Wat dat goede is, is nu net zélf afhankelijk van de waarden die men vooropstelt. In dit verband reageerde Eric C. Hendriks in NRC op de discussie die Duisenberg aanzwengelde: daarin verwees hij naar Leo Strauss. Diens essay ‘What is Political Philosophy?‘ (1959) maakt helder dat het streven naar ‘wetenschappelijke objectiviteit’ niet is te grondvesten op een bodem die zelf waardenneutraal is: een begrijpelijk antwoord op de vraag “waarom hecht je aan objectiviteit?” veronderstelt immers een motivatie en dus een drijvende waarde.
Overigens verwees Hendriks in zijn stuk naar mijn voorgaande artikel (evenals naar dat van Duisenberg), maar de NRC-redactie schrapte deze verwijzingen. Want links houdt het liever bij deugdsignalen dan bij écht debat: de kosmopolitische lezer moet zich immers niet verslikken in de fair-trade koffie als er een onwelgevallig argument voorbijkomt. Hier is de ironie dat Hendriks werkt in China, en vanuit dat communistische land vrijer is om zich in dit debat te mengen dan zijn gelijkgestemde collega’s in Nederland. Enfin wat ik, en wat uiteindelijk Strauss wil zeggen, is dat als we aannemen dat wetenschap uiteindelijk ‘de verbetering van de samenleving’ op het oog heeft – al is het maar omdat de samenleving de wetenschap bekostigt – dan veronderstelt dit verstaan van ‘beter’ of ‘slechter’ een maatstaf van goed en kwaad. Hierbij heeft Duisenberg volkomen gelijk want de idealen van de achtenzestigers zijn zó diep ingebakken geraakt in onze maatschappij dat zelfs wetenschappers aannemen dat dit ‘neutraal’ denken is, en niet het product van specifieke politieke keuzes en overtuigingen.
De oppervlakkigheid en naïviteit van de argumenten die tegen Duisenberg in stelling werden gebracht, onderstrepen dat ‘links’ geen interessante gesprekspartner meer is. Vandaag komen de innovatieve ideeën van degenen die nadenken over het hervestigen van soevereiniteit. Ik zal nu kort ingaan op de oorzaken achter deze ideeënarmoede.
Ten eerste heeft ‘links’ de culturele strijd om de instituties gewonnen, en bezit dus de hegemonie. Dit leidde tot een echokamer en tot gebrek aan uitdaging en verantwoording. Tegelijk heeft deze overdosis aan links moralisme hun vijanden onverschillig gemaakt. Ze noemen iemand bijvoorbeeld ‘racist!’ en vervolgens is het antwoord: “Ik ben racist omdat ik het niet erg vind dat mijn kinderen op mij lijken. Jij?”
Ten tweede is de linkse psyche gevoelig voor groepsdruk: het uitgangspunt is collectivistisch en dus verdringt het streven naar consensus het streven naar waarheid : “De meesten denken dat het zo is, en dus is het waar.” Dat achter deze consensus een netwerk van belanghebbenden schuilgaat, met financiële belangen die doorgaans ten koste gaan van een schatkist, houdt diezelfde opiniehegemonie buiten de discussie. Climategate bewees dat wetenschappers wiens bevindingen niet in een vooropgesteld politiek frame pasten, stelselmatig werden buitengesloten. ‘Wetenschappelijke consensus’ betekent niets, want ook Copernicus en Galileo Galilei hadden die consensus tegen zich, toen ze beweerden dat de aarde om de zon draait.
Of u nu inzoomt op NRC of RTL: overal maakt die groepsdruk dat u dezelfde uniforme ‘maakbare samenleving’ ideologie aantreft. Met nog een handvol intellectuelen uit een ander tijdperk, die tegengeluid moeten bieden in een krachtenverhouding die qua zendtijd totaal geen verhouding is. Hierbij is het zoals Wierd Duk ondervond: alles dat qua journalistiek nu wordt aangenomen, is jong, hoogopgeleid en links-liberaal. En dit is een Randstedelijke doelgroep, wat bij het verdwijnen van streekmedia tevens betekent dat discussies als ‘Zwarte Piet’, die in het landelijke nauwelijks een thema zijn, daar tóch worden opgedrongen. Tegenover deze consensus van de postmodernen zijn de ‘rechtse’ intellectuelen noodgedwongen individueel. Zij krijgen geen middelen of steun vanuit de instituties, en moeten dus origineel en creatief zijn. Adapt and survive.
Ten derde is de linkse ideologie zélf regressief. Waar men vroeger vol overtuiging religies bekritiseerde, heeft men vandaag de islam nodig omdat de progressieve, geëmancipeerde klasse zelf te weinig kinderen maakt. Van Marx kunnen we nog zeggen dat hij de Verlichting en het rationalisme betrok in zijn gedachtegoed: vandaag is links totaal cultuurrelativistisch.
Ten vierde, de angst voor uitsluiting. Het boek Elementaire Deeltjes (1998) bevat een geniale zin: “Bruno wist dat hij zijn links-liberale humanitaire ideeën moest vasthouden, omdat hij anders geen kans op seks meer zou hebben – dit voelde hij intuïtief aan.” Ik zie dit voor me als een groepje dat een gesprek voert in de Starbucks of in de kantine van een universiteit. “Trumps muur is echt racistisch”, is dan zo’n uitspraak die je casually moet laten vallen, om dan kritiekloos door te glijden naar een volgend onderwerp. Anders kom je nooit voorbij first base. Links heeft een jeugdig en rebels karakter en mensen associëren zich daar graag mee, hopend zo toegang te krijgen tot een open, experimentele sekscultuur.
Ten vijfde, hun historicistische wereldbeeld: ze nemen aan dat de mensheid toegroeit naar een onvermijdelijke eenheid. Het gaat dus meer om ‘voortekenen’ dan om argumenten. Eigenlijk geloven ze net als het christendom dat de waarheid van de geschiedenis al geopenbaard is en aan hun kant ligt. Sinds Meaning in History (1949) van Karl Löwith is deze overeenkomst bekend, maar dat lezen progressieven niet, want te veel aandacht voor blanke (mannelijke) Europeanen.
Ten zesde, deze denkwereld is gebaseerd op het uiten van gevoelens, het ventileren van meningen en het uitdragen van intenties. Deze verandering heeft het onderwijs doorgemaakt, waarbij het accent is verschoven naar het schrijven van essays. Veel linkse hoogopgeleiden komen niet verder dan het verwoorden van hun emoties en associaties bij een onderwerp, want daar zijn ze veel meer in getraind dan in rationele analyses, logica en causaliteit. Zie vakken als ‘post-colonial studies‘.
Zetten we al deze zaken op een rijtje, dan komt het nu aan op Duisenbergs aangenomen motie om verandering te brengen. Hier zien we de ‘linkse val’: namelijk dat je niet kunt oproepen tot een onderzoek en tegelijk kunt zeggen dat het eindresultaat van het KNAW onderzoek al vaststaat, ‘glas, plas, was’, omdat het gestuurd wordt vanuit met-dezelfde-wereldbeschouwing-verknoopte instituties. Was het probleem immers niet om te beginnen de linkse lange mars door de instituties?
Postmoderne dwaallichten wimpelen Duisenbergs bevindingen weg door zijn voorbeelden als ‘anekdotes’ af te doen. Maar trap er niet in! Zoals ik in De Democratie en haar Media zal aantonen, is het nu juist de (progressieve) mediamacht die bepaalt of een incident tot ‘gebeurtenis’ wordt verheven danwel een ‘anekdote’ blijft. Als het aankomt op een incident rond, neem nu een gediscrimineerde gehandicapte, dan wordt het incident door deze media plots wél groot uitgemeten. Hiertegen helpt het alleen om de kranten te mijden evenals de TV. Laat ze het voelen qua kijkcijfers, clicks en in de portemonnee. Met argumenten bereik je weinig omdat hun denken niet de ratio vooropstelt maar sociale validatie, het ‘goedgekeurd worden’. Dit is zoals Spinoza zei: wie via emotie tot een standpunt komt, is niet verstandelijk van dat standpunt af te brengen.