Opinie

Het cultuurbeleid op de schop, deel 2: definieer een Leitkultur

15-04-2017 13:01

U herinnert zich wellicht mijn eerdere uiteenzetting over cultuurbeleid, waarvan de belangrijkste conclusie was dat wanneer de politiek geen standpunt inneemt over cultuur, dat andermans cultuur dan de politiek zal overnemen. Het artikel was deels een reactie op de cultuurvisie van Zlata Brouwer, muziekdocente en kandidaat Kamerlid. Ik deel haar uitgangspunt dat niet wetten en repressie goed gedrag bepalen, maar de cultuur, de beschaving die onderliggend is aan die wetten. Ikzelf concludeerde dat niet grenzen ons bijeen houden maar onze verankering in de nationale cultuur, in de Leitkultur. Cultuurbeleid moet dan ook de Leitkultur dienen en versterken.

Het begrip Leitkultur werd al in 1998 gebruikt door Bassam Tibi. In Europa ohne Identität keerde hij zich tegen het “waarde neutrale” multiculturalisme. Het zou leiden tot segregatie en wedijverende rechtenstelsels, zoals sharia-recht versus de seculiere rechtstaat. Voor een Leitkultur essentiële bepalingen – zoals “wat subsidiëren we nu eigenlijk en waarom?”, ontbreken in de verkiezingsprogramma’s van de grote partijen. Ondertussen toont een ontwikkeling als deze dat Tibi’s zorgen terecht zijn.

Verschillen tussen kunst en onzinkunst

Om een voorbeeld te geven: een suppoost van een museum gooide een propje papier weg en het bleek een kunstwerk te zijn. Maar, zo stelde het betreffende nieuwsbericht: “Het kunstwerk bleek gemakkelijk reproduceerbaar.” Dit toont al aan dat het geen kunst is, want kunst moet uniek zijn én een ambachtelijke component hebben. Moet het product van een vaardigheid zijn die met zorgvuldigheid is aangeleerd en met verfijning is eigengemaakt. Precies bij dergelijke essentiële bepalingen staan cultuurbeleidsmakers nauwelijks stil: dit komt doordat ze marxistisch gevormd zijn.

Praten over kunst in termen als: “Hoeveel vierkante centimeter mag het innemen, wat mag het kosten en wat moet het opleveren?” is marxistisch. Omdat kunst hier als onderbouw wordt uitgedrukt, als productiefactor, los van zijn esthetische eigenheden. Toch is dit de wijze waarop veel politieke partijen het onderwerp ‘kunst’ benaderen.

Postmoderne flauwekul

‘Links’ praat altijd over ‘verbindend zijn’, maar dat is niet hoe ze met kunst omgaan. Links praat niet over de schilderijen van Rembrandt van Rijn als nostalgische kunstwerken die laten zien hoe kunst een ambacht is. Links benadert kunst subversief en avantgardisch en totaal niet verbindend. Men wil beelden van nationale saamhorigheid ontkrachten door te beweren dat Westerse volkeren als beschaafder werden afgebeeld dan niet-Westerse, of dat man-vrouw verhoudingen onvoldoende aandacht kregen. Men deconstrueert het heldenmonument en brengt naar voren dat de sterkere triomfeert over de zwakkere, en dat de beschouwer zich daar moreel van moet distantiëren.

Zo worden kwesties die de maatschappij vandaag uiteendrijven met terugwerkende kracht op de kunstgeschiedenis geprojecteerd. Ook houden postmoderne kunstcritici er van om de grens van het interpretatievermogen tot het absurde op te rekken. Vincent van Gogh die een veld zonnebloemen schildert zou daarmee dan het thema ‘castratie’ uitdrukken. Deze wijze van kunstbeleving is alleen interessant voor de avantgardische elite en voor beroepsactivisten: de doorsnee belastingbetaler raakt zo van kunst vervreemd.

Muziekgeschiedenis als praktisch voorbeeld

Dit voert tot het tweede deel van mijn betoog: een geschiedkundige beschouwing op hoe het cultuurbeleid op dit dode spoor belande. Dus hoe het enerzijds vlak en materialistisch werd, en anderzijds elitair en ontbindend. Ik neem een voorbeeld uit de muziekgeschiedenis.

Waar het allemaal mee begon was het antieke streven naar harmonie en consonantie. Dit was zowel de basis van de deugdethiek als van muzikale composities. Het klassieke ideaal van het rijmen van inwendig gevoelde emotie met zowel het cognitieve redeneren als het uitwendige handelen. Dit werd uitgedrukt door de mythe van Orpheus: zijn muziek maakte zelfs de dieren rustig – temperde dus zelfs de natuur. Het doel hiervan was niet om emotie uit te bannen maar om deze te harmoniseren.

Alle Menschen werden Brüder

Toen verscheen de moderne Kant op het toneel, die deugdethiek verving door plichtethiek. Handel puur op ratio – laat gevoelens los. Hoe meer je tegen je gevoel handelt, stelt Kant, hoe moreel zuiverder je handeling is. Omdat je afstand neemt van de eigen natuur en de menselijke natuur is chaotisch. Kant geloofde dus niet in het vermogen van Orpheus om de natuur tot bedaren te brengen. Analoog hieraan zou het cultuurmarxisme zeggen dat de bezwerende muziek van Orpheus juist een uiting is van manipulatie en beheersingsdrang.

De Oudheid streefde naar het in harmonie brengen van het innerlijke leven met de natuurlijke orde. Het vervangen van de natuurlijke orde door een kunstmatig opgelegde orde, zoals de moderne Kant en de postmoderne cultuurmarxisten willen, is utopisch. Het voert dan ook tot een eschatologische heilstheologie van broederschap, die terugkomt in Ode an die Freude. Dit muziekstuk is ook het Europese volkslied. Het bevat zinnen als “Alle Menschen werden Brüder” en “Seid umschlungen, Millionen, Diesen Kuß der ganzen Welt!

Frankfurter Schule

De muzikale theorie achter de werdegang van het cultuurbeleid is als volgt. Sommige melodietjes zijn hoe dan ook vrolijk. Hoe je ze ook speelt, ze zijn op die wijze gestructureerd. Vanuit hun eigen redelijke en ordelijke toonfrequenties. Hieruit concludeerden moderne componisten dat zij emotie moesten bevrijden uit de vorm, en dus muziek moesten losmaken van rede. Zo werd emotie ontkoppeld van de natuur, orde en tempering.

Precies dit verbreken van de band met de natuurlijke orde wordt door de Adornos en Horkheimers geframed als bevrijding. De bedarende muziek van Orpheus staat in hun beleving gelijk aan de manipulatieve ‘Herrschaft’ van de listige moderne staat. In Dialectiek der Verlichting lichten zij toe hoe Odysseus zich liet vastbinden aan de mast van diens schip, om zo de Sirenenzang te kunnen horen. Voor het cultuurmarxisme lag al in de Griekse mythes het begin van de manipulatieve massamaatschappij.

Marxistisch gelijkheidsstreven toegepast op muziek

De antieke cultuur begreep dat harmonie geen onderdrukkende orde is die de mens aan de materie oplegt, maar een intrinsieke orde is die in de natuur, in de materie besloten ligt en die de mens ijkt en tot uit uiting brengt. Maar de componist Schönberg kwam tot een tegenovergestelde conclusie. Hij vond het oneerlijk dat sommige tonen in melodieën nu eenmaal vaker voorkwamen dan andere, dat de natuur dit zo regelde. Daarom moest schoonheid geen uitgangspunt meer van muziek zijn.

Schönberg ontwierp de atonale muziek en gebruikte de twaalftoonstechniek, om de muziek te “emanciperen”. Alle tonen zouden voortaan even belangrijk zijn: het marxistische gelijkheidsstreven toegepast op de cultuur. Hij schiep een muzieksoort die zich niet meer dialectisch tot harmonie en convergentie verhield. Het kwam er op neer dat Schönberg niet kon aanvaarden dat de natuur een orde neerlegt die zich niks aantrekt van wat hij vond en ervoer. Hij accepteerde geen autoriteit buiten zijn narcisme.

Dit is ook op een andere wijze marxistisch: het leidt tot totalitair denken. Als immers de orde, zij dat een muzikale orde of maatschappelijke orde, niet meer aan de natuurlijke ritmes en melodieën kan worden toevertrouwd – als kortom de natuurlijke orde niet meer kan worden toegelaten – dan moet de mens zelf orde en begrenzing opleggen. Dan zijn het eigen narcisme, de eigen willekeur en de grillen van het moment, de enige maatstaven van die orde. Het leidt tot het verwerpen van iedere objectieve realiteit buiten jezelf, waarop iedere tirannie uiteindelijk uitdraait.

Lijden voor je verlangens

Het hier omschreven denken leidt tegelijk tot een irritante muzieksoort. Omdat je namelijk geen muziek kunt aanvaarden die, gedreven vanuit zijn eigen melodieën, op natuurlijke wijze uitmondt in een einde. Wagner zei ooit, de essentie van liefde is seks. Het komt er op neer dat hij er niet tegen kon dat het orgasme zo snel was afgelopen; dus wilde hij het aanzwellen in zijn muziek zo lang mogelijk rekken.

Bij het rekken van deze bevrediging speelt ook de gedachte achter Tristan & Isolde mee, of achter Het lijden van de jonge Werther. De gedachte dat je moet lijden voor het nastreven van je authentieke verlangens, voor het volgen van je natuur. Als je deze gedachte er in weet te pompen via literatuur en muziek, dan kun je mensen vervolgens belasten. Dit verwekt muziek die niet tot bevrediging wil komen. Schönberg speelt als afsluiting van zijn compositie een paar akkoordjes en je meent, is het nu afgelopen? Het voelt alsof er nog enkele tonen moeten komen.

Uitgesteld moralistisch orgasme

Dit is relevant omdat het marxisme uiteindelijk revolutie wil. Ontketening. Zoals de universele wereldbroederschap in Ode an die Freude. Eschatologie, het uitzicht op een apocalyptische eindverlossing. Deze ontketening zal nooit plaatsvinden zolang de emotie geordend is in het innerlijke leven. Dus moet bevrediging steeds verder worden opgerekt, als een uitgesteld moralistisch orgasme. Het aangewakkerde verlangen naar een bevrediging die niet wil komen, wordt uiteindelijk een uitputtingslag die leidt tot zelf-opgebruik.

En zo is dus bewezen dat een op de klassieke esthetiek en op de natuurlijke orde gebaseerd cultuurbeleid, de basis is van een gezonde samenleving.