Het in toom houden van de wereldwijde bevolkingsgroei was in 1972 het belangrijkste thema in het Rapport van de Club van Rome, maar is in de decennia daarna uit de discussie verdwenen. De zoektocht naar het antwoord op de vraag hoe dat zo gekomen is, levert een ongemakkelijke waarheid op. De exponentiële groei van de wereldbevolking is in haar consequenties immers nog steeds de belangrijkste motor van klimaatverandering. Het inperken ervan vereist een bredere blik dan alleen die van geboortebeperking: we zullen het vooral moeten hebben over onze natuurlijke, maar in de kern destructieve neiging om tegen elke prijs mensenlevens te redden en te verlengen. Wanneer we daarover niet willen praten, resteert ons slechts één alternatief: we leggen ons erbij neer dat de wereldbevolking onstuimig zal blijven groeien én dat het klimaat zich voorbereidt op een apocalyptisch tegenoffensief. Tegelijkertijd moeten we alle beschikbare middelen inzetten om onszelf in veiligheid te brengen. Daarna is er weer tijd voor het bouwen van windmolens.
Dinsdagmiddag 21 maart 1972. Van de laatste twee lesuren die dag had ik weinig opgestoken. Mijn gedachten waren elders: bij de etalage van onze plaatselijke boekhandel. Ik was er ‘s morgens vroeg langsgelopen en had gezien dat het er al lag. In stapels. Helaas was de winkel nog gesloten en moest ik wachten tot het einde van de middag. Ik had van mijn maandelijkse zakgeld een rijksdaalder gespaard en ging die besteden aan een boek waarvan ik de inhoud al kende. Toch moest ik het hebben. Gewoon, omdat je het hoorde te hebben: een icoon, nog voordat het in de winkel lag. Er werd al maanden over geschreven, gepolemiseerd en gediscussieerd.
Het Rapport van de Club van Rome was de publiekssamenvatting van een grootschalig onderzoek van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston. De Nederlandse vertaling werd – toeval of niet – uitgegeven als 500ste Aula-pocket in de gelijknamige populair-wetenschappelijke reeks van uitgeverij Het Spectrum. Het doel van het onderzoek, dat onder leiding stond van systeemwetenschapper Dennis L. Meadows, was het bepalen van de “fysieke grenzen en beperkingen die aan de vermenigvuldiging van mens en materiële activiteit op onze planeet gesteld zijn”. De mensheid kon volgens de onderzoekers niet blijven doorgaan zich met toenemende snelheid te vermenigvuldigen zonder daarbij in moeilijkheden te komen.
In het onderzoek speelden vijf kritische factoren een rol. De exponentiële bevolkingsgroei werd als het centrale probleem gezien. Het tweede, de onmogelijkheid om in de toekomst iedereen van voedsel te kunnen voorzien, vloeide daar direct uit voort. Het derde was de eveneens exponentieel groeiende industrialisatie die weer het gevolg was van de toenemende vraag naar consumptiegoederen door het welvarende deel van de wereld. De problemen vier en vijf waren de consequenties van het derde: de vervuiling van aarde, water en atmosfeer en het steeds kleiner worden van de voorraden natuurlijke bronnen.
De vijf factoren hadden volgens de onderzoekers een sterke en complexe onderlinge samenhang. Voor het doorgronden ervan was een speciale methodiek nodig. Gekozen werd voor een systeemdynamische aanpak, zoals ontwikkeld door Jay W. Forrester, die ook werkzaam was bij het MIT. Forrester was computerpionier en stond aan de basis van de geautomatiseerde modellen die Meadows ging gebruiken. De methode resulteerde in een Wereldmodel waarmee de problematiek én de bijpassende antwoorden konden worden gevisualiseerd en daardoor begrijpelijk gemaakt voor grote groepen mensen. Dat laatste was een belangrijke bijvangst voor de onderzoekers en hun opdrachtgevers, de Club van Rome: hoe meer mensen deelgenoot werden van haar gedachtegoed, hoe sneller er een breed gedragen wereldomvattend plan kon worden opgezet en uitgevoerd.
Van het rapport waren in Nederland na een maand al meer dan 100.000 exemplaren over de toonbank gegaan. Wereldwijd zouden er 12 miljoen worden verkocht. Er waren 37 vertalingen. Natuurlijk was er ook kritiek, niet in de laatste plaats uit kringen van de Club van Rome zelf. Het Nederlandse lid, Frits Böttscher, vond dat het rapport teveel uitging van de Amerikaanse situatie. Ook twijfelde hij aan de betrouwbaarheid van de computerberekeningen. De boodschap was in de kern pessimistisch: de crisis was al begonnen en alleen wanneer alle landen van de wereld de handen ineen sloegen en drastische maatregelen zouden nemen, kon een catastrofe worden voorkomen. Volgens veel commentatoren zou dat laatste nog wel eens kunnen meevallen. Meadows had in zijn model geen rekening gehouden met technische en wetenschappelijke vooruitgang: er zouden zeker innovaties komen op het gebied van schonere productiemethoden en alternatieve hulpbronnen.
Nature-redacteur John Maddox classificeerde in zijn boek The Doomsday Syndrome, dat verscheen in november 1972, het rapport als ecologisch extremisme. Hij ontkrachtte de vijf kritische factoren van Meadows: de bevolkingsgroei was al aan het afnemen in de ontwikkelde landen en zou dat ook doen in de derde wereld, voedseltekorten konden worden voorkomen door het gebruik van nieuwe landbouwtechnieken en de groei van de industrie was eigenlijk geen probleem omdat de vervuiling van lucht en water kon worden gecorrigeerd door de inzet van innovaties, terwijl natuurlijke hulpbronnen zouden worden vervangen door alternatieven.
Ook uit linkse hoek kwam, naast veel applaus, de nodige kritiek. Die richtte zich vooral op de samenstelling van de club van Rome zelf: naast toonaangevende wetenschappers zaten er ook veel topindustriëlen en hoge ambtenaren in. In zijn tweedelige interviewbundel Grenzen aan de groei uit 1973 en 1974 sprak Willem Oltmans met 125 wetenschappers en wereldleiders over de onderzoeksuitkomsten van Meadows. Oltmans was een van de journalisten geweest die al in 1971 ruchtbaarheid had gegeven aan de inhoud van het onderzoek. In een van de interviews ondernam Oltmans een geslaagde poging af te rekenen met het linkse bezwaar dat de Club van Rome een eliteclub zou zijn. Wetenschapper Adam Schaff, geconfronteerd met een enigszins suggestieve vraag (Oltmans had het over de “zogenaamde progressieve publiciteitsmedia in het Westen“), vond dit soort commentaren ongefundeerd en primitief en wees erop dat grote revolutionairen vaak uit de elite afkomstig waren.
Ruim 45 jaar later kunnen we vaststellen dat de inzichten van de Club van Rome zo gek nog niet waren. Al in 2008 en 2012 bleek uit de onderzoeken van de Australische natuurkundige Graham Turner, dat de cijfermatige voorspellingen uit 1972 dicht in de buurt lagen van de werkelijkheid in de 21e eeuw. Dat gold voor alle vijf factoren van Meadows: bevolkingsgroei, voedselvoorziening, industriële productie, het opraken van natuurlijke bronnen en vervuiling.
Wat opvalt, is dat in de onderzoeksverslagen van Turner de factor bevolking geen onafhankelijke, te beïnvloeden variabele meer was, maar een afhankelijke. Met andere woorden: de mate van overbevolking is afhankelijk van de wijze waarmee de andere factoren zoals industrialisatie worden georganiseerd en gereguleerd. Dit zien we terug in de meeste andere onderzoeken en publicaties van de laatste 20 jaar waarin vergelijkingen worden getroffen met het rapport van de Club van Rome.
De absolute nadruk van het milieudebat, dat inmiddels klimaatdebat is gaan heten, ligt nu op klimaatverandering door vervuiling van grond, water en atmosfeer, en op het minder worden van de voorraden natuurlijke bronnen. Voedselvoorziening speelt nog steeds een rol, maar niet alleen meer als oorzaak van hongersnoden. Ook de bijdrage van landbouw en veeteelt aan de vervuiling is een prominent onderwerp in de discussie geworden. Er worden oplossingen gezocht voor alle probleemfactoren van Meadows, maar niet voor de belangrijkste: het intomen van de bevolkingsgroei.
Artikel gaat verder na afbeelding.
Figuur 1: De ontwikkeling van de vijf kritische factoren van Meadows uit 1972 tussen 1900 en 2100 (stippellijnen), afgezet tegen de werkelijke situatie in 2008 (ononderbroken lijnen). NB: de factor bevolking is uitgesplitst in geboorte en sterfte.
En dat terwijl overbevolking, in combinatie met het causale koppel welvaartsverhoging en consumentisme, de voornaamste motor is van klimaatverandering, gestimuleerd door de toenemende wereldwijde levensverwachting, de voortschrijdende medische wetenschap, de afnemende aantallen doden bij gewapende conflicten en de anticipatie op ziekte-epidemieën en natuurrampen. De intensiteit hiervan wordt nog nauwelijks onderkend. In China, waar het gemiddelde motorvoertuigenbezit per inwoner zes keer lager ligt dan in Nederland, werden tussen 2005 en 2016 jaarlijks gemiddeld 14 miljoen nieuwe auto’s en motoren aangeschaft. In 2005 waren dat er 5 miljoen, in 2015 23 miljoen. Dat betekent dat er elk jaar miljoenen mensen meer hun eerste exemplaar aanschaffen dan het jaar daaraan voorafgaand. Deze groei is sterker dan die van de bevolking. Immers: niet alleen de nieuw geboren Chinezen schaffen steeds vaker een auto of een motor aan wanneer ze daarvoor de juiste leeftijd hebben bereikt, ook de mensen die het zich eerst niet konden permitteren, maar later wel, doen dat. Gechargeerd: in ruil voor één maand verkeersgroei in China kunnen we in Nederland met z’n allen in een Hummer gaan rijden. Nog een maand erbij levert een nieuwe kolencentrale op.
Hetzelfde soort berekeningen kan worden gebruikt voor analyses van andere, aan welvaartsgroei gerelateerde producten. Het eten van rundvlees bijvoorbeeld. Volgens een rapport uit 2013 van de World Food Organisation, de FAO, was de totale CO2-emissie van de veestapel 7,1 gigaton per jaar. Dat was 14,5 procent van alle wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De productie van rundvlees en koemelk nam hiervan 61 procent voor haar rekening. Voor varkensvlees was dat 9 procent. Kipvlees en eieren waren goed voor 8 procent. De FAO heeft berekend dat, als gevolg van de groei van de wereldbevolking, de vleesconsumptie in 2050 met 40 procent zal zijn gegroeid in vergelijking met die in 2010. In landen als China zal dat zelfs 70 procent zijn. Er leven dan volgens de voedselorganisatie bijna 10 miljard mensen op de wereld. Alleen al in Afrika komen er in deze periode 1,4 miljard mensen bij.
Artikel gaat verder na afbeelding.
Figuur 2: Aantal nieuw aangeschafte private motorvoertuigen in China, per jaar, 2005-2015. Bron: National Bureau of Statistics of China, China Statistical Yearbook (2016).
Van de luchtvaart is de buitensporige emissie inmiddels genoegzaam bekend: een Oxford-onderzoek uit 2009 liet zien dat vliegreizigers in die periode verantwoordelijk waren voor 9 tot 11 keer meer CO2-uitstoot dan treinreizigers. Bij autoverkeer was dat 7 tot 9 keer meer. Een sector die sluipenderwijs een belangrijk aandeel heeft gekregen in de wereldwijde CO2-uitstoot is die van het internet. In het begin van het nieuwe millennium werd hiervoor de term The Carbon Footprint of the Internet gemunt. Het uitvoeren van twee simpele zoekopdrachten in Google zou evenveel CO2 veroorzaken als het koken van een keteltje water. In 2009 veroorzaakte de digitale wereld al even veel broeikasgassen als het vliegverkeer. Omdat het gebruik van internet elke 5 tot 10 jaar verdubbelt én omdat het – ook voor de miljarden mensen in de derde wereld – is uitgegroeid tot een primaire levensbehoefte, zal deze sector in de nabije toekomst een van de meest vervuilende zijn.
Het stabiliseren en liefst terugdringen van de groei van de wereldbevolking is daarmee, in combinatie met welvaarts- en gezondheidsgroei, de missing link in het klimaatdebat. In het huidige tijdsgewricht ontbreekt het echter aan durf om dit te onderkennen. Sterker nog: wie pleidooien houdt voor een kritischer gezondheidszorg, wie vraagtekens zet bij het nut van medische hulp en voedseldroppings in de derde wereld en wie twijfelt aan inzamelingsacties na natuurrampen, kan rekenen op publieke hoon en criminalisering. Alleen maatregelen die betrekking hebben op geboortebeperking kunnen een voorzichtig applaus verwachten.
Een wetenschapper die de aanpak van het bevolkingsprobleem tot in haar consequenties behandelde en bespreekbaar probeerde te maken en die tot op de dag vandaag wordt verketterd om zijn denkbeelden, was een beginnend wiskundige én dominee in Engeland op het einde van de 19e eeuw: Thomas Robert Malthus. In 1798 publiceerde hij de eerste versie van An Essay on the Principle of Population. Hij zou later verklaren dat het boekje in een opwelling was geschreven. Of Malthus dat precies zo heeft gezegd is niet bekend, feit is wel dat zijn naam nergens in de publicatie was terug te vinden. Mogelijk verwachtte hij dat er veel ophef zou ontstaan over zijn stellingen, die een inktzwart beeld schetsten van de toekomst van de maatschappij, de menselijke geest en de economie. Er was in de visie van Malthus één dominante variabele die in elk sociaal-economisch toekomstscenario roet in het eten zou gooien: de toename van de bevolking. De essentie van het model dat hij ontwikkelde was het gegeven dat deze groei zich volgens een meetkundige reeks voltrok en daarmee exponentieel was, terwijl de groei van de middelen om elk mens een bestaan te garanderen, rekenkundig en daarmee lineair was. De beperking van deze laatste variabele was dus altijd een rem, een positive check, op de toename van de eerste. Menselijke driften speelden in Malthus’ sombere toekomstvisie een cruciale rol: “The passions between the sexes will remain nearly in its present state.”
Hierdoor was geboortebeperking slechts ten dele een oplossing. De natuur zou de rest doen: wanneer er meer mensen waren dan middelen, konden de rijkeren zich handhaven en delfden de armen het onderspit.
Malthus kreeg al vanaf de publicatie van de eerste editie in 1798 stormen van kritiek over zich heen. Het feit dat hij zijn model tot in een aantal uiterste consequenties uitwerkte was daaraan voor een belangrijk deel debet. Zo raadde hij het geven van hulp aan de armen af, omdat dit de voedselhoeveelheid verminderde en de prijzen deed stijgen, waardoor de mensen die eerst nog wel konden eten én daarom ook productief waren, onvoldoende voedsel konden kopen, minder productief werden en tot armoede vervielen.
Nog in 2013 was het Thomas Piketty die zich in zijn bestseller Le Capital au XXIe siècle uitsluitend richtte op dit ene uitvloeisel van Malthus’ model en op basis daarvan zijn kritiek formuleerde. Eerdere 20e- en 21e-eeuwse commentaren richtten zich meer inhoudelijk op zijn inzichten, die wellicht geldig waren voor de situatie van vóór 1800, maar zeker niet op de eeuwen die zouden volgen, de periode na de industriële revolutie.
Vreemd genoeg waren kritieken zoals die van Piketty op Malthus nauwelijks te horen toen in 1972 het rapport van de Club van Rome verscheen, terwijl er in feite hetzelfde werd gezegd: de aarde beweegt zich naar een catastrofe waarbij de mensheid gereduceerd zal worden ten gevolge van vervuiling en voedseltekorten. Ziedaar de positive checks van Malthus, maar dan in een ander jasje. De club suggereerde maatregelen om de bevolkingsgroei tegen te gaan, maar werd daarin niet expliciet. Waarschijnlijk heeft haar dat gered in de commentaren en bleven deze beperkt tot hetgeen we hiervoor hebben geschreven.
Toch moeten we het beestje bij de naam noemen: de wijze waarop we momenteel met klimaatverandering enerzijds en met bevolkingsgroei anderzijds omgaan is in zichzelf paradoxaal. We proberen de klimaatverandering tot staan te brengen, of in ieder geval de groei ervan te beperken met het doel de wereld leefbaar te houden en daarmee onze levens en die van ons nageslacht te redden en te verlengen. Tegelijkertijd verdringen we het idee dat we juist daarmee meehelpen aan het vergroten en versnellen van de naderende apocalyps. Deze klimaatparadox leidt ethisch gezien tot een dilemma met een onmogelijke keuze: die tussen het coûte que coûte wel of niet ingrijpen bij doodsdreigingen zoals ziekte en ongevallen op microniveau en natuurrampen, oorlogen, hongersnoden en epidemieën op macroniveau. Wél ingrijpen leidt op de langere termijn tot een slechtere wereld, níet ingrijpen tot een betere. Alleen al het bespreekbaar maken van dit dilemma is een gewaagde operatie: de mensheid is nu eenmaal gericht op het in stand houden van de soort en de individuele mens op het in stand houden van het eigen leven. We zouden het moeten aandurven om van de factor bevolking weer een onafhankelijke variabele te maken die we kunnen beïnvloeden, niet alleen door geboortebeperking, maar ook door kritisch te kijken naar de manier waarop we momenteel tegen elke prijs mensenlevens proberen te redden en te verlengen.
Zoekend naar een ontsnappingsroute uit het dilemma moeten we in de eerste plaats accepteren dat de mens zelf het grootste gevaar vormt voor het voortbestaan van de mens en daarmee van de idyllische wereld van schone natuur en onaangetast klimaat. In de tweede plaats moeten we voorlopig blijven uitgaan van de onwrikbaarheid van dat deel van de menselijke aard dat is gericht op het redden en verlengen van mensenlevens en het daarmee op de koop toe nemen dat we daarmee onze idylle bedreigen. In de derde plaats moeten we afscheid nemen van het paradigma dat we met wereldwijde miljardeninvesteringen in milieumaatregelen het tij kunnen keren. Die investeringen zullen nooit genoeg zijn om de simpele reden dat 200 jaar afbraak van het milieu niet zomaar kan worden gerepareerd. Sterker nog: het wordt slechter dan het ooit was, mede als gevolg van de nog te verwachten bevolkingsexplosies en onze inspanningen op het gebied van gezondheid en noodhulp.
Met dit laatste, laten we het medemenselijkheid tegen elke prijs noemen, wordt in het gedachtengoed van de huidige generatie klimaatwetenschappers nauwelijks rekening gehouden. Bij hen dalen de bevolkingsaantallen na 2030, hoewel de huidige voortgezette bevolkingsgroei nog geen enkele indicatie hiervan laat zien. De uiteindelijke daling zal zeker een keer plaatsvinden, maar zal plotseling en scherp zijn en het karakter hebben van een apocalyps: de eerste uitstervingsgolf in de geschiedenis van de aarde na de dinosauriërs.
Klimaatverandering is geen probleem van de laatste jaren. Twee eeuwen modernisering liggen eraan ten grondslag. Het is een utopie om te denken dat we dit proces in 20 tot 30 jaar kunnen stabiliseren, laat staan omkeren. Het is daarom beter de beschikbare middelen allereerst aan te wenden om de huidige wereld te beschermen: bijvoorbeeld door het aanleggen van dijken om de hoger wordende zeespiegel te weerstaan, het storm- en aardbevingsbestendig maken van woonhuizen en het neutraliseren van smog in de steden. Pas wanneer we tot de tanden bewapend zijn tegen de aanvallen van het klimaat, kunnen we op zoek gaan naar alternatieve en duurzame energiebronnen en productiemethoden. Hierbij moeten we niet alleen kijken naar zon- en windenergie maar ook naar energiebronnen die nu nog als niet rendabel worden gezien zoals aardwarmte, getijdenstromen en kernfusie, de schone variant van kernsplitsing. In deze situatie kan nog in de 21e eeuw een eerste, zij het wankel, evenwicht worden bereikt tussen mens en klimaat, een evenwicht dat daarna stabieler kan worden gemaakt door onder meer geboorteregulering, kritische reflecties op medisch-ethische vraagstukken en de versnelde ontwikkeling van innovatieve productiemethoden en energiebronnen.
Ik heb in 1972 het Rapport van de Club van Rome niet echt gelezen. Het bleef bij bladeren en pogingen de schema’s en de grafieken te doorgronden. Lezen deed ik het pas onlangs, toen het idee bij mij postvatte dat er iets ontbrak in de wereldwijd gangbare visie op klimaatverandering: waar was na 45 jaar het thema van overbevolking gebleven? In 1972 was dat immers de belangrijkste discussie, zoveel had ik wel onthouden. Het rapport verdient een tweede leven. Het ligt vast nog wel ergens op zolder.
Foto: Stokkete/123RF Stockfoto