De KNAW houdt momenteel een seminar over het verband tussen sociale media en sociale cohesie. Het thema wordt vooral vanuit een politieke loep bekeken: dit blijkt wel uit de achtergrond van de genodigde sprekers. Onlangs gaven historicus Thomas Poell en hoogleraar communicatiewetenschap Rens Vliegenthart hier hun visies op.
Laten we om te beginnen constateren dat het internet van karakter is veranderd. Tussen circa 1990 en 2010 was het internet nog in de experimentele fase. Of het nu ging om email, gaming, fora of chatprogramma’s: overal waren accounts qua nickname nog niet aan je reële identiteit gekoppeld. Hierdoor werden discussies tot op het scherpst van de snede gevoerd: extreme posities werden ingenomen en geen gedachte-experiment was taboe.
Nu dit alles veranderd is, zijn mensen voorzichtiger geworden. Wie vandaag een stelling inneemt die morgen extreem lijkt, kan daarvoor – via zoekmachines – jaren later op het matje worden geroepen. Vroeger suggereerde het vergeelde papier van een controversieel krantenartikel dat de inhoud inmiddels minder relevant was.
Ook worden mensen terughoudender met het bekijken van sites. Wie weet immers wat er – onder het mom van terrorismebestrijding en radicaliseringsmonitoring – allemaal over ons zoekgedrag wordt bijgehouden? Al met al kunnen mensen minder nieuwsgierig worden uit angst voor sociale repercussies.
Tegen deze achtergrond constateren we dat er vaak een naïef beeld heerst over sociale media platforms en hun agenda. Alsof zij enkel de wensen van gebruikers faciliteren en een democratische agenda uitvoeren. Deze bewustmaking was de insteek van de lezing door Thomas Poell. Hij benadrukte dat consumentendata grondstof is geworden voor diverse economische activiteiten, die zonder deze grondstof – datamining – niet kunnen bestaan. Dit geeft de sociale media platforms een economische drijfveer om elke actie van gebruikers in data vast te leggen.
Bedrijven als Google, Apple, Facebook, Amazon en Microsoft hebben op dit vlak een hegemonie gevestigd. Het gevaar is hier dat de waarden die wij traditioneel zien als noodzakelijk voor een democratische rechtstaat, door de nieuwe spelers van de datamining economie worden weggezet als ‘oubollig’, ‘niet meer van deze tijd’, ‘het kan toch veel sneller en flexibeler’. Dit alles ondersteund door een leger van jonge progressieve hipsters en gladde Amerikaanse marketingboys, die hun broodheren aanprijzen met de wilde frisheid van limoenen.
We hebben het hier over waarden als de veiligheid en accuraatheid van informatie, privacy, transparantie, gelijkheid en democratie. Deze spelers hullen zich typisch in jasjes van deze waarden, terwijl zij feitelijk een ander beleid voeren. Een Facebook maakt de afweging: Turkije is een grote markt met veel afnemers. Dus als Turken willen dat satirische filmpjes over Erdogan gecensureerd worden, dan doen wij dat. Want een nutsmaximalisatie bewijst dat dit het meest winstgevende is om te doen.
Dit model kunnen we naar alles doortrekken: naaktheid valt slecht bij veel Amerikanen. Dus vallen ook Europese berichten onder Amerikaanse richtlijnen, al gaat een land als Zweden daar veel relaxter mee om. Voor elke seculiere Pakistaan die principieel wil bloggen over atheïsme, zijn er duizenden moslims die daar aanstoot aannemen, en met hun hogere vruchtbaarheidscijfer en grotere koopkracht een aantrekkelijker doelgroep zijn.
Dit was jaren geleden al zo bij de comedian Soldier in Gods army. Hij maakte op Youtube satirische filmpjes over christenfundamentalisme. Duizenden christenen mobiliseerden zich om zijn video’s te flaggen als ‘offensive’. Uiteindelijk is zijn content puur op basis van ‘meeste stemmen gelden’ van Youtube verwijderd. Democratie wordt zo tot democratuur. De betreffende platforms maken zich hier opportunistisch van af met de motto’s ‘u vraagt, wij draaien’ en ‘we willen kwetsen voorkomen’.
Het naïeve beeld over de platforms van sociale media moet dus worden bijgesteld. Het gevaarlijke is dat deze platforms dikwijls de middelen hebben om de instituties te omzeilen die wij noodzakelijk achten voor het waarborgen van de Öffentlichkeit, oftewel de public sphere: het voorportaal van representatieve politiek waar burgers hun meningen uitwisselen. Tegelijkertijd worden deze instituties dan weggezet als inflexibel en achterhaald.
Onder Rens Vliegenthart kwam de discussie op de noodzaak van goedgeïnformeerd burgerschap voor een democratie. Wat is belangrijker: dat iemand op basis van analyse en argumentatie tot een politieke stem komt? Of op basis van emotie, danwel identificatie met een persoonlijkheid?
Het komt er op neer dat ik enkel bereid ben om u een stem in mijn toekomst te geven, als ik kan aannemen dat u net als ik een rationeel burger bent. Die net als ikzelf verstandig nadenkt over onze gezamenlijke toekomst binnen deze natiestaat. Als die aanname wegvalt – bijvoorbeeld doordat ik enclaves rond mij constateer waar radicaal anti-Westerse opvattingen gelden – dan eis ik die soevereiniteit terug. Dan wil ik niet meer met u in hetzelfde systeem zitten dat deze soevereiniteit distribueert.
Daarnaast is het hebben van goedgeïnformeerde burgers één ding. Maar dit is iets totaal anders dan de vraag of de opvattingen van deze burgers ook nog invloed kunnen hebben op de beleidsrealiteit. Heeft een meer geïnformeerd publiek ook daadwerkelijk meer invloed op het beleid? En als het antwoord ‘nee’ is – omdat technocratische molens meer slagkracht hebben dan levensbeschouwelijke programma’s – dan is het heersende bestel wellicht beter af met minder geïnformeerde burgers.
Zo kom ik tot de conclusie dat we enerzijds een functionerende democratie hebben. In die zin dat iedereen zich momenteel vertegenwoordigt voelt: van de SGP tot de Partij van de Dieren, van Forum voor Democratie tot Denk. Maar anderzijds – en hier is mijn bevinding cynischer dan die van Poell en Vliegenthart – blijkt de democratie juist hierdoor vast te lopen. En lijkt alle ideologische inhoud uit de politiek te verdwijnen – ‘om maar tot een regeringsakkoord, tot een compromis te kunnen komen’.
Dit is op te lossen door een technocratische agenda aan het hoofd van de politiek te stellen. Door niet meer in politieke wereldbeelden te denken, maar in management van de publieke zaak. Wat betreft sociale media zou dit betekenen: “Wij gaan als platform geen politiek standpunt innemen. Wél constateren we dat er nepnieuws in omloop is. Dat gaan wij uit de lucht halen, want dat is onze publieke verantwoordelijkheid.” Echter, zo’n insteek negeert juist de onverzoenbare politieke geschillen die hier ten grondslag aan liggen. In Turkije is berichtgeving over de Armeense genocide bijvoorbeeld nepnieuws.
De conclusies lijken vooralsnog te zijn dat [1] een beter geïnformeerd publiek niet leidt tot een meer werkbare democratie, en dat [2] een werkbare democratie niet de prioriteit is van sociale media platforms.