Een vorig artikel over identiteitspolitiek maakte discussie los in academische kringen, evenals de spreektekst over de linksliberale consensus in de academische wereld. Het identiteitspluralisme van hedendaags ‘links’ veroorzaakt een zekere blindheid wat betreft ideologisch pluralisme. Het hedendaagse progressivisme á la GroenLinks en D66 is niet ‘liberaal’ te noemen in de zin van Immanuel Kant en John Rawls. Maar is het identiteitspluralisme dat ze voorstaan daarmee ook onzin?
Laten we beginnen met de constatering dat identiteitspolitiek inderdaad is tegengesteld aan Bildungsliberalisme. Wie voorstanders van identiteitspolitiek hoort spreken, merkt dat zij spreken als volgt: “Als vrouw zijnde vind ik dat… Als moslim vind ik dat… Als lid van de LGBTQ-gemeenschap vind ik dat… U zult nooit hetzelfde perspectief hebben als ik en zult daarom mijn situatie nooit begrijpen… Toch moet u in het bijzonder rekening houden met mijn identiteit.” Ook Bernie Sanders beweerde dat blanken nooit zullen snappen hoe het voor zwarten voelt om gefouilleerd te worden.
Zelden horen we: “Als blanke heteroseksuele man vind ik dat…” Het is wachten totdat dit staaltje ‘emancipatie van de emancipatie’ zal plaatsvinden en u ook dit geluid zult horen – dan wordt het feest. Dat dit geluid tot nu toe niet te horen is, heeft alles te maken met de verheerlijking van slachtofferschap in een emotie-aangedreven samenleving. Zo bezien is identiteitspolitiek een doodlopende weg. Wie tegen iemand zegt: “Ik eis uw begrip op, maar u kunt mij niet begrijpen omdat u anders bent dan ik”, sluit zichzelf hermetisch af – via logica zal het zo nooit lukken om anderen te overtuigen. Emotionele chantage blijft over: zoals ook uiteengezet in deze podcast (1.15.00 – 1.21.00) betekent dit het einde van publiek debat.
Het Bildungsliberalisme gaat compleet anders te werk. Deze stroming erkent dat het leven vergeven is van ups and downs – het is van belang om een persoonlijkheid uit te harden zodat een mens bestendigd in het leven staat. Het is onmogelijk om alle grilligheden en scherpe kantjes van het leven af te vijlen – hooguit kunt u de eigen veerkracht vergroten. Dus lees veel en weet veel, zodat u bij iedere tegenslag weer kunt terugveren.
Een tegenwerping luidt dat aan identiteitspolitiek het principe van emancipatie ten grondslag ligt als beginsel van de Verlichting. Het is echter onwaar dat de emancipatie van identiteiten haar basis vindt in de Verlichting. De Verlichting gaat om rationalisme, empirie en waarheidsaanspraken – niet om de subjectieve persoonlijke gewaarwording van een identiteit.
De Verlichting probeerde de identitaire conflicten te overstijgen door een beroep te doen op politiek burgerschap (later breidde de Romantiek dit uit met het concept van de natiestaat). In die zin is het vrouwenkiesrecht – vaak genomen als voorbeeld om te bewijzen dat identitaire politiek werkt – géén goed voorbeeld. De Verlichting stelt het staatsburgerschap voorop en verklaart dat de identiteit man/vrouw irrelevant is voor het staatsburgerschap. Terwijl identiteitspolitiek voortdurend bevestiging wil vastleggen van de staat voor hun identiteit. Identitaire activisten willen zich ‘emanciperen’ in die zin dat ze hun specifieke subjectieve eisen boven de algemene eisen van het staatsburgerschap stellen.
Zodoende neigt identiteitspolitiek naar het belemmeren van een open debat: het creëert een discursieve monocultuur, waarin je op basis van identiteit toegang hebt tot de waarheid. “Dat is mijn beleving… mijn ervaring.” – tegenwerpingen worden afgedaan als ‘logocentrisch’ en ‘onvoldoende invoelend’. Identiteitspolitiek legt geen rekenschap af van ‘kwetsende’ meningen en feiten, zoals bij een degelijke Bildung hoort. Wijs je er bijvoorbeeld op dat zwarten in Chicago vooral door elkaar worden neergeschoten – en niet door de politie – dan wordt dat argument door identiteitsactivisten gemindblockt onder het mom: “Als u dit zegt heeft u te weinig inlevingsvermogen!”.
Een hieruit voortvloeiende vraag is of het onderscheid tussen ‘feit’ (datgene waarover overeenstemming noodzakelijk is) en ‘mening’ of ‘wereldbeschouwing’ (datgene waarin pluraliteit mag bestaan) nog houdbaar is? Het heroverwegen van dit onderscheid kan leiden tot een postmodern ‘anything goes’, dat perfect past bij het huidige ‘post-truth’ tijdperk.
Philomena Essed promoveerde bijvoorbeeld op racisme in Nederland via interviews met zwarte vrouwen. Het onderzoek kwam neer op verstrekkende conclusies op basis van een methodologie zo lek als een mandje. Toch gaven wetenschappers nauwelijks kritiek. Dit lag niet aan de wetenschap maar aan de dominantie van een politiek-maatschappelijk standpunt waarvoor die kritiek te gevoelig lag. Als er ‘rechtse’ wetenschappers kritiek hadden kunnen uiten, zou Essed de methodologie hebben moeten aanscherpen. Maar sinds het kapotmaken van prof. Buikhuisen kijken academici wel uit.
Het antwoord op deze kwestie vinden we bij Karl Popper. Voor hem betekent een ‘open samenleving’ dat de centrale machtsclaims en alle waarheidspretenties voortdurend kritisch ondervraagd moeten kunnen worden. Met ‘inclusiviteit’ heeft dat niets te maken; sterker nog de oproep tot ‘safe spaces’ is precies tegenovergestelde aan wat Popper wilde. Bij alternatieve geneeswijzen kan men kritische vragen stellen over meetbare hoeveelheden werkzame stof.
In Poppers benadering is er geen plaats voor een ‘post-truth’ tijdperk doordat er altijd een waarheidsvraag centraal blijft staan. Dit betekent dat het linksliberalisme de klimaatkritiek zou moeten opnemen als concurrerend paradigma van de heersende klimaatconsensus, net zoals bijvoorbeeld de kritiek op homeopathische medicijnen een deel is van de medische wetenschap. Dit is een zeer inclusieve benadering, die echter wel grenzen kent om wetenschap van pseudowetenschap te kunnen blijven afbakenen. Bij creationisme speelt het verschil dat creationisten zich expliciet beroepen op openbaring en in die zin claims maken die zich boven het wetenschapsdomein van falsificeerbaarheid verheffen.
Nogmaals: de Verlichting – zie Kant en zijn artikel ‘Wat is Verlichting?’ – draait om de emancipatie van het individu en de wijze waarop hij of zij zich bedient van de ratio. Hier gaat het niet alleen om de Verlichting als deel van de wetenschappelijke revolutie – de Verlichting is ook een bredere culturele en filosofische beweging. De échte tegenwerping blijkt nu dat collectieve emancipatie (identiteitspolitiek) een voorwaarde kan zijn voor individuele emancipatie (een Verlichtingsidee). Precies hier – zie de ingreep die nodig is in de academische wereld – blijken individuele acties niet afdoende. Er komt er een collectieve dimensie bij kijken die nodig is om ‘rechtse’ tegengeluiden academisch te emanciperen.
Afsluitend een voorbeeld om te laten zien hoe identiteitspolitiek uitpakt in de praktijk. Een Brusselse studente van Tunesische afkomst bekritiseerde de praktijken van de socialistische partij. Zij hadden namelijk het cultuurbeleid uitbesteed aan een wethouder van Marokkaanse afkomst, in ruil voor de Marokkaanse stem. De studente constateerde dat poëzie en literatuur uit het programma waren gegooid in ruil voor een groot festival over Marokkaanse films.
Ze stelde publiekelijk de vraag wat zij hier nu aan had, als studente van Tunesische afkomst die een toekomst moest opbouwen in Europa? Vervolgens werd ze door zowel die linkse partij als de allochtone gemeenschap weggezet als ‘verrader’. Haar conclusie: zij hijsen allochtonen op het schild, maar ze geven alleen rechten aan allochtonen als groep en vertrappen ondertussen het individu. Bovendien maken de rechten die zij voor specifieke identiteiten opeisen vooral de staat sterker als verstrekker van die rechten.
Ten slotte is linksliberalisme voor pluraliteit in vele opzichten: nu wordt het tijd dat deze stroming ook ideologische pluraliteit omhelst. Is het daarmee zo dat het linksliberalisme zijn pretentie opgeeft als ‘definitieve ideologie’? Zal het sociaalliberalisme in al zijn grootmoedige pluraliteit moeten leren leven met islamistische en nationaalconservatieve enclaves? Op deze vraag zal ik ingaan in Levenslust en Doodsdrift: essays over cultuur en politiek.