De blinde vlek in het religiedebat

06-11-2017 16:43

De hoofdtitel van mijn voordracht luidt: “De blinde vlek in het religiedebat”. Met het religiedebat doel ik op de vele discussies die de laatste tijd weer gevoerd worden tussen vooral filosofen over de vraag of religieus geloof redelijk is, of meer algemeen de vraag welke wereldbeelden, zoals theïsme, atheïsme of pantheïsme, rationeel gerechtvaardigd kunnen worden. Maar wat bedoel ik met die blinde vlek? Welnu, laat ik gelijk maar mijn kaarten op tafel leggen. De blinde vlek is mijns inziens tweeërlei. In de eerste plaats dat er veel gesproken en gedebatteerd wordt over de vermeende redelijkheid of onredelijkheid van allerlei wereldbeelden zonder dat er echt wordt nagedacht over een cruciale vraag die eraan voorafgaat, namelijk de vraag welke notie van rationaliteit hier eigenlijk in het geding is. Want uiteraard moeten theïsten, atheïsten, pantheïsten, enzovoort goede redenen hebben voor hun levensovertuiging om deze rationeel te kunnen aanvaarden. De vraag is echter wat in deze context als goede redenen mogen gelden. Wanneer mag iets als reden ingebracht worden? Die fundamentele vraag moet eerst gesteld en beantwoord worden.

Charles Taylor, Hannah Arendt en David Holley

Mijn onderzoek richt zich op het beantwoorden van precies die vraag. Ik wil in feite voor wereldbeelden doen wat we in de wetenschapsfilosofie al heel lang doen voor wetenschap- pelijke theorieën. Wetenschapsfilosofen denken namelijk na over adequate criteria voor het rationeel beoordelen van wetenschappelijke theorieën. Ik meen dat dit ook moet gebeuren voor wereldbeelden. Nu zijn er vooral in de continentale traditie filosofen geweest die zich hiermee beziggehouden hebben. Mijn project is echter analytisch in die zin dat ik die criteria veel preciezer in kaart wil brengen. Ik tracht te komen tot een zo nauwkeurig mogelijke explicatie van wat het eigenlijk betekent om te zeggen dat een bepaald wereldbeeld wel of niet rationeel gerechtvaardigd is. Hierbij maak ik echter juist ook gebruik van inzichten uit de continentale filosofie, zoals het werk van Charles Taylor, Hannah Arendt en David Holley.

Ik stelde dat de blinde vlek tweeledig is. Wat is dan het tweede aspect? Nu, meestal wordt stilzwijgend aangenomen dat we ons voor wat betreft het beoordelen van de redelijkheid van wereldbeelden uitsluitend moeten beperken tot epistemische normen, doelen en redenen. Veel religiedebatten richten zich bij de vraag of religieus of seculier geloof redelijk is dan ook alleen maar op epistemische normen, doelen en redenen. Zo wordt rationaliteit als begrip ongemerkt gereduceerd tot louter epistemische rationaliteit, of wordt ongemerkt aangenomen dat we epistemische rationaliteit in het geval van het beoordelen van de rationaliteit van religieus geloof hoe dan ook moeten scheiden van praktische rationaliteit.

Keuze voor een bepaald wereldbeeld betreft niet alleen een theoretische keuze

In mijn onderzoek wil ik aantonen dat dit onterecht is. Om een wereldbeeld rationeel te evalueren dienen we naast epistemische normen, doelen en redenen ook niet-epistemische oftewel praktische normen, doelen en redenen in het spel te brengen, zoals ‘existentiële leefbaarheid’, ‘mogelijkheden voor zelfverwerkelijking’ en ‘bijdrage aan morele groei’.

De keuze voor een bepaald wereldbeeld betreft namelijk niet alleen maar een theoretische keuze. Het is veeleer een existentieel antwoord op een onvermijdelijke existentiële vraag, namelijk de voor ieder van ons onontkoombare existentiële kwestie hoe wij als mens in deze wereld ons leven moeten leven. Ieder van ons wordt vroeg of laat met existentiële vragen geconfronteerd, en we kunnen niet anders dan er in ons leven op de één of andere manier invulling aan geven. Het leven moet namelijk, wil het überhaupt geleefd worden, op een bepaalde manier geleefd worden. Wie uitgaat van deze menselijke conditie, zal dan ook inzien dat het begrip ‘rationaliteit’ in het geval van het evalueren van de redelijkheid van wereldbeelden niet restloos epistemisch kan worden ingevuld. Het beoordelen van de redelijkheid van wereldbeelden hangt samen met de vraag waarom en waartoe mensen überhaupt levensovertuigingen hebben, dus met het concrete doel dat mensen daarmee nastreven. En dat doel is zeer zeker niet louter epistemisch. Maar dan kan de vraag of een bepaalde wereldbeschouwing rationeel is ook niet alleen epistemisch benaderd worden.

Het meest adequate model van rationaliteit

Kortom, het meest adequate model van rationaliteit voor het evalueren van de redelijkheid van wereldbeelden eist dat zowel epistemische als niet-epistemische of praktische normen in het spel worden gebracht. Dat men zelden inziet dat goede redenen voor het rationeel omarmen van een wereldbeeld zowel epistemisch als praktisch van aard kunnen (en zelfs moeten) zijn, vind ik eigenlijk opmerkelijk omdat zelfs wetenschappelijk onderzoek, waar epistemische redenen uiteraard doorslaggevend zijn, niet ongevoelig is voor praktische redenen. Zo is het feit dat een bepaalde wetenschappelijke theorie ‘werkt’, dat wil zeggen ons in staat stelt om bruikbare voorspellingen te doen, terecht een goede reden om haar wetenschappelijk serieus te nemen. En ook het ‘eenvoudig’ of ‘simpel’ zijn van een theorie kan voor wetenschappers een uitstekende rationele grond vormen om haar te aanvaarden.

Zodra we inzien dat de epistemische en praktische redenen die wij voor onze wereldbeelden hebben relevant zijn voor de vraag of wij rationeel zijn in de acceptatie ervan, kan duidelijk worden waarom veel religiekritiek (zoals de formele Bayesiaanse benadering van Herman Philipse) nogal vruchteloos is voor het beoordelen van de rationele aanvaardbaarheid van religieus geloof. Bayesiaanse benaderingen hebben immers slechts oog voor epistemische redenen, en negeren zo de relevante praktische redenen die mensen kunnen hebben voor het omarmen van een bepaalde wereldbeschouwing. Formele epistemische religiekritiek werkt voor wat betreft de evaluatie van de rationaliteit van levensovertuigingen dus met een gemankeerd rationaliteitsbegrip. De concrete menselijke conditie waarin mensen tot hun existentiële overtuigingen komen (en moeten komen), wordt totaal veronachtzaamd.

‘Wij zijn als mens geworpen’

Welnu, als naast epistemische ook praktische doelen een onmisbaar onderdeel vormen van iedere beoordeling van de rationaliteit van religieus geloof, dan kan dit het huidige religie- debat ingrijpend veranderen. Een nieuwe opening in dit debat ontstaat dan ook wanneer eerst de vraag wordt gesteld wat het betekent om een wereldbeschouwing rationeel te omarmen en vervolgens ingezien wordt dat naast epistemische ook praktische normen en redenen een rol spelen bij de evaluatie van de redelijkheid van religieus of seculier geloof.

Ik zal deze stelling nu wat verder uitwerken. “Wij zijn als mens geworpen”, stelt Martin Heidegger wanneer hij nadenkt over de existentiële conditie van de mens. Wij zijn altijd al geïnvolveerd in een zich voltrekken van werkelijkheid. Nooit kunnen wij hierbuiten gaan staan. Vanuit deze geworpen conditie proberen wij houvast te vinden door ons in onze leefwereld te oriënteren. Dit doen wij door te interpreteren. De mens is dan ook een interpreterend wezen. Ons bestaan is voor alles interpretatie: interpretatie van onszelf, de ander en de wereld waarin wij leven. Al ons denken, ervaren en handelen is dus altijd al een interpreterend denken, ervaren en handelen. Door onszelf, de ander en de wereld te interpreteren brengen wij richting en structuur aan in ons leven. Ieder van ons ontwikkelt zo een wereldbeeld, een bepaald leidend referentiekader voor het kunnen verstaan van, en het kunnen omgaan met, de wereld waarin wij zijn geworpen.

Niemand kan zonder een narratief interpretatiekader

Ieder wereldbeeld heeft daarom een verhalend karakter. Dit is nodig om oriëntatie in het leven mogelijk te maken. Niemand kan dan ook zonder een narratief interpretatiekader. Zonder het omarmen van een levensbeschouwing zouden wij geen eenheid in ons leven kunnen aanbrengen. We zouden niet tot identiteitsvorming in staat zijn, wat echter cruciaal is voor elk mens. We hebben eenvoudigweg een bepaalde levensvisie nodig om onze identiteit vorm te kunnen geven, om onszelf te verwerkelijken en te ontplooien als persoon.

Wij bouwen dan ook allemaal van jongs af aan ons wereldbeeld welhaast ongemerkt op door interpretatieve omgang met de werkelijkheid. Er komt echter een moment dat we beseffen dat wij ons op heel verschillende manieren kunnen verhouden tot het gegevene. Verschillende alternatieve wereldbeschouwingen dienen zich aan. Zo kan men uitgaan van een wereldbeeld volgens welke alles uiteindelijk teruggaat op onbewuste stof. De wereld wordt hier begrepen als zijnde opgekomen uit puur levenloze en volstrekt willekeurige materie. Men gelooft dat er niets buiten de zichtbare materiële werkelijkheid is. Maar men kan de wereld ook verstaan als voortgekomen uit bewuste geest. De wereld wordt dan geduid als bezield en als de schepping van iets goddelijks. Beide wereldbeelden verhouden zich tot elkaar als twee totaal verschillende zinperspectieven op het voorhandende. En er zijn nog andere levensperspectieven naast deze twee. Elk van die oriëntatiewijzen wordt gekenmerkt door een specifieke mentale gerichtheid en wijze van ervaren, oftewel door datgene waarvoor iemand gevoelig is, of juist niet, door datgene waarvoor iemand open staat, of juist niet, door datgene aan werkelijkheid dat tot iemand komt, of juist niet.

Iedereen gaat op enig moment in zijn of haar leven dan ook welhaast ongemerkt op zoek naar een wereldbeeld dat het beste bij hem of haar past. En dit is zelfs onvermijdelijk. We kunnen niet anders. Charles Taylor spreekt in dit verband over een wereldbeschouwing als een best account en David Holley noemt een wereldbeeld een life-orienting story. Mikael Stenmark spreekt over a view of life en anderen, mijns inziens adequater, over a way of life.

Als zodanig geeft elk wereldbeeld antwoorden op de grote vragen

Een levensbeschouwing vormt dus een wijze van verstaan van en omgaan met de wereld. Het is het eenheidsstichtende perspectief van waaruit iemand zijn of haar leven begrijpt en vormgeeft. Naast een theoretisch beeld van de aard van de wereld dat het empirisch waarneembare overstijgt (een metaphysical picture) sluit iemands wereldbeeld ook altijd een praktische visie op het goede leven in, een kijk op wat we zouden moeten doen en nastreven in deze wereld om een zinvol leven te leiden. Wereldbeschouwingen zijn daarom altijd existentiële gehelen van zowel theoretische overtuigingen als praktische leefregels.

Als zodanig geeft elk wereldbeeld antwoorden op de grote vragen, zoals de vraag naar de herkomst van de kosmos en de plaats van de mens daarin. En wereldbeschouwingen, zoals het christendom of het seculier humanisme, geven niet alleen antwoorden op de vraag wat we over de aard van de wereld kunnen weten, maar ook op wat we in dit leven moeten doen en waarop we mogen hopen. Hetzelfde geldt voor alle andere religieuze en seculiere levensovertuigingen. Wereldbeelden zijn daarom regulatieve totaalkaders voor het leven.

Wereldbeschouwingen zijn geen wetenschappelijke theorieën

Een levensbeschouwing is dan ook geen wetenschappelijke theorie. Ieder van ons vormt zijn of haar wereldbeeld door praktische omgang met de wereld en door het interpreteren van onze leefwereldervaringen, niet door wetenschappelijke theorievorming. De keuze voor een bepaald wereldbeeld voor het duiden van onszelf en de wereld waarin wij leven gaat dan ook altijd existentieel vooraf aan iedere vorm van wetenschappelijke reflectie. Wij omarmen impliciet of expliciet een wereldbeeld op grond van alles wat we in ons leven meemaken, leren en ervaren, en niet door het opstellen en toetsen van wetenschappelijke hypothesen.

Dit impliceert echter niet dat iedere wereldbeschouwing even adequaat of inadequaat is als ieder ander. Een levensovertuiging kan namelijk in meerdere of mindere mate rationeel legitiem zijn. We kunnen daarom vragen naar de rationele rechtvaardiging van een bepaalde levensbeschouwing. Het beoordelen van de redelijkheid van een wereldbeeld, zoals het theïsme of het atheïsme, is echter geen positief wetenschappelijke activiteit.

Wereldbeschouwingen zijn immers zoals gezegd geen wetenschappelijke theorieën, maar praktisch-cognitieve totaalkaders. Een wereldbeeld betreft immers tegelijkertijd een vita contemplativa en een vita activa. Het zijn existentiële gehelen waarbij de gehele menselijke conditie in het geding is. In een wereldbeeld is het totale mens-zijn betrokken en worden al onze vermogens aangesproken, zoals ons handelen, onze rede, onze diepste ervaringen, ons gemoed én onze intuïties. Voor het beoordelen van een wereldbeschouwing zijn de strikte onderzoeksmethoden van de positieve vakwetenschappen dan ook inderdaad niet geschikt, maar moeten we juist uitgaan van een inclusief begrip van rationaliteit, waarbij naast zintuiglijke waarneming en de resultaten van empirisch wetenschappelijk onderzoek ook andere gronden in het spel worden gebracht, zoals legitieme basisovertuigingen, intuïties, existentiële ervaringen, fenomenologische en hermeneutische reflecties, gedachte- experimenten, a priori redenaties, opgedane levenswijsheid en praktische overwegingen.

Hoe het rationeel beoordelen van een wereldbeeld?

Het soort rationaliteit dat nodig is voor het evalueren van wereldbeschouwingen verschilt dan ook fundamenteel van het type rationaliteit van de vakwetenschappen. Maar wat zijn dan de rationele beoordelingscriteria om de vraag te beantwoorden of een bepaald wereldbeeld al dan niet voldoende rationeel gelegitimeerd is? Welnu, een rationeel aanvaardbaar wereldbeeld dient in elk geval praktisch hanteerbaar en leefbaar te zijn, innerlijk consistent te zijn, een vergaande mate van coherentie en samenhang te vertonen, en te beschikken over een brede holistische explanatory scope waarbij de oorsprong van de kosmos, het leven, bewustzijn en morele waarden, en tevens een groot aantal andere onderling kwalitatief verschillende fenomenen, op een eenduidige en samenhangende manier geduid en begrepen kunnen worden. Een adequaat wereldbeeld is dus een wijze van het bejegenen van de wereld dat opklaart, vorm geeft en de dingen in een zinkader plaatst.

Maar dat niet alleen. Het geheel van afwegingen dat bij het rationeel beoordelen van een wereldbeeld een rol speelt omvat de vraag of een wereldbeeld (i) voldoende zeggingskracht heeft, dus in staat is te inspireren, motiveren en bezielen, (ii) praktisch leefbaar is oftewel niet tot onleefbare performatieve tegenspraken leidt tussen wat men meent te geloven en feitelijk doet (zoals een nihilist die in haar concrete leven toch niet anders kan dan geloven dat lustmoord verwerpelijk is, of die ondanks haar nihilisme in de praktijk toch niet anders blijkt te kunnen dan geloven dat haar leven zin en betekenis heeft), (iii) diepe algemeen menselijke existentiële noden vervult, (iv) recht doet aan onze common sense en onze diepste menselijke intuïties, (v) tegemoet komt aan intellectuele deugden zoals eenvoud, coherentie, plausibiliteit en verklaringskracht, (vi) bijdraagt aan zowel ons zelfbegrip als ons begrip van universeel menselijke ervaringen, zoals morele en esthetische ervaringen, (vii) aansluit bij de eigen aard, en (viii) bijdraagt aan het trouw willen en kunnen blijven aan bepaalde ingrijpende persoonlijke ervaringen en levensbepalende gebeurtenissen (zoals iemand die alle vertrouwen in de mensheid verloor, alleen nog maar steelt, en dan ineens geconfronteerd wordt met een slachtoffer die hem gemakkelijk kan aangeven maar dat niet doet en hem juist vol begrip tegemoet treedt. Of een misdadiger die niet anders kan dan zijn wereldbeeld herzien nadat hij op een dag voor het eerst echt het lijden in het gelaat van de ander aanschouwt). De eerste zes evaluatiecriteria zijn intersubjectief. De laatste twee criteria gelden echter alleen voor de private context. En hier is niets mis mee. Bij de vraag of een gegeven wereldbeeld al dan niet rationeel is gaat het namelijk onvermijdelijk altijd ook steeds om de vraag ‘Rationeel voor wie?’, ‘In welke situatie?’ en ‘Met welk doel?’.

Conclusie

We beoordelen de redelijkheid van een wereldbeeld al met al dus door te onderzoeken in hoeverre het onze leefwereld betekenisvol structureert en inzichtelijk maakt, in hoeverre het ons kan leiden in ons concreet geleefde leven, de mate waarin het recht doet aan onze intrinsieke noden en ons helpt bij het omgaan met existentiële kwesties, en eventueel ook nog de mate waarin het bijdraagt aan morele ontwikkeling of algemener ‘het goede leven’.

Deze vorm van rationaliteit voor het evalueren van wereldbeelden is niet minder of meer rationeel dan die van de vakwetenschappen. Ze is eenvoudigweg anders, hoewel ze er ook genoeg overeenkomsten mee vertoont en er in feite slechts gradueel van verschilt omdat zoals we zagen praktische aspecten ook in de vakwetenschappen een belangrijke rol spelen.

Toch gaat het wel degelijk om een andere wijze van rationeel zijn, van toepassing binnen een andere context, en minstens zo belangrijk voor ons leven. Welnu, het ene wereldbeeld kan op grond van de hierboven genoemde criteria meer of minder rationeel zijn dan een ander. Relevant is dus steeds de mate van redelijkheid, en niet het streven naar absolute bewijzen of absolute weerleggingen van een gegeven wereldbeeld. Daarnaast kunnen wereldbeelden in de loop van de tijd veranderen als gevolg van nieuwe inzichten en ervaringen. Wereldbeschouwingen kunnen een interne ontwikkeling doormaken.

Vanwege het derde aspect van criterium (v) is het van belang dat een wereldbeeld logisch compatibel is met de wetenschap. Een wereldbeschouwing mag niet conflicteren met de resultaten van algemeen erkend wetenschappelijk onderzoek. Het gaat immers nog altijd om een vorm van rationaliteit betrokken op waarheid. Dat deze rationaliteitsvorm naast theoretische ook praktische aspecten verdisconteert, doet hier niets aan af. Ook in het wetenschappelijk onderzoek speelt zoals eerder gezegd de praktische dimensie immers een belangrijke rol. Een strikte scheiding tussen de praktische en de theoretische aspecten van onze rationele deliberaties draagt dan ook zelden bij aan een adequate evaluatie van onze oordelen, niet in de wetenschap, en al helemaal niet als het gaat om het evalueren van levensbeschouwingen. We moeten juist ongenuanceerde tegenstellingen tussen de theo- retische en de praktische rede, tussen de vita contemplativa en de vita activa vermijden, zoals ook Hannah Arendt in de vorige eeuw heeft betoogd. Beide aspecten van de menselijke rede, het theoretische en het praktische, zijn niet alleen in de wetenschap en in onze wereldbeelden, maar eigenlijk bijna altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden.