U kunt Dr. Sid Lukkassen financieel steunen. Hij is bezig met een onderzoek naar de waarde van het Verlichtingsdenken en een Leitkultur voor de huidige tijd – en hoe dit vooruitstrevende denken wordt ondermijnd. Ook duikt hij in de zin en onzin van het begrip ‘cultuurmarxisme’. Meer informatie bij crowdfundplatform Uit de Kunst.
Puck van der Land schreef een boek. Het heet De Commune van Rotterdam en gaat over haar bestaan in een cultuurmarxistisch leefverband. De commune ontstond rond de leidersfiguur van KENml – de Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland (marxisties-leninisties). Die leidersfiguur was ook haar echtgenoot – in het boek noemt ze hem “Casper” (naar haar zeggen om hun kinderen te sparen): wie echter KENml onderzoekt op Wikipedia, die is er al gauw.
De commune streefde naar het ontwikkelen van een nieuwe socialistische mens. Het leefverband zou “de oplossing brengen voor gevoelens als jaloezie”. Dit ging via “vrije relaties”. Maar nu ook weer niet zó vrij dat het bestuur er geen inzage in had – zulke stappen moesten wel “politiek verantwoord zijn”:
“Wat er tussen Leona en Martijn of tussen alle anderen gebeurde, waren de consequenties van de standpunten die werden uitgewerkt.”
Als je het samen eens bent dan heb je eenstemmigheid, en vanuit eenstemmigheid kun je met elkaar naar bed, aldus “Casper” in het boek. Maar uit het boek blijkt bovenal dat het huwelijk voor arbeiders een ‘oikos’ was – het huwelijk en traditionele gezin waren voor hen noodzakelijk om economisch te overleven. Sloopte je het huwelijk dan sloopte je hun leven: arbeiders er uit, cultuurmarxisten er in, was wat KENml met deze nieuwe koers ondervond. Hierom gaf de schrijfster het boek de ondertitel “het failliet van de vrije liefde”.
De groepsleden gaan scheiden om “voortaan als vrij individu door het leven te gaan, niet gekneld door kapitalistische bezitsverhoudingen of de banden van de burgerlijk-nationale cultuur.” Wat ook helpt is dat de gescheiden vrouwen een uitkering kunnen aanvragen bij de staat, wat de commune van de nodige middelen voorziet. De leidersfiguur als “alfaman” neemt het er van met de vele “ontketende” vrouwen in de groep: de relatie met zijn ex-vrouw, de schrijfster, wordt steeds minder fysiek-seksueel en toenemend cerebraal-cognitief. Uiteindelijk vervreemden zij totaal van elkaar: hoewel ze mede wegens haar kinderen in de commune blijft, is dat het startpunt van haar ‘innere immigration’ tegenover het cultuurmarxistische communeleven. Ze maakt de notities die uiteindelijk leidden tot het boek.
Het begin benadrukt de invloeden van Antonio Gramsci en van de communisten in China – dat land wordt bezocht om inspiratie op te doen voor de klassenstrijd. In Nederland wordt een grote staking georganiseerd waarvoor de arbeiders worden opgetrommeld. Maar gaandeweg komt de auteur tot een ontluisterende bespiegeling:
“Het feit dat ik uit de arbeidersklasse kom, heeft eigenlijk geen betekenis meer, alleen nog voor mij persoonlijk. Het spijt me. We hebben niet meer die oude marxistisch-leninistische organisatie. Alle ideeën van nu, bijvoorbeeld over het opheffen van de particuliere huishouding, sluiten nauwelijks aan bij mensen uit de arbeidersklasse. Het zegt ze niets, zelfs al komen die ideeën oorspronkelijk van Marx en Engels.”
Hier zien we een marxisme dat zich verwijdert van arbeiders en nieuwe “onderdrukte” groepen in het centrum stelt. Het verplaatst zich van economische vraagstukken naar culturele thema’s. Zoals rolpatronen in de huishouding, het gevoelsleven, zaken als “biseksualiteit, feminisme en androgynie”. Het economische marxisme van stakende arbeiders wordt het cultuurmarxisme van avant-gardistische lieden die een alternatieve leefstijl uitdragen en uiteindelijk willen voorschrijven aan de maatschappij:
“Dat dit het definitieve einde van de KENml zou inluiden, stond op dat moment niet voor ogen. Wel werd gezocht naar een vernieuwing van de marxistisch-leninistische theorie, omdat de oude denkbeelden geen antwoorden meer gaven op maatschappelijke en economische problemen in de Nederlandse samenleving.”
Dit brengt de leiding van KENml ertoe om tot cultuurmarxisme over te gaan. Om zo hun ideologie te vernieuwen en “beter aan te sluiten” bij de thema’s die op dat moment spelen:
“Casper zette het marxistische standpunt over de basis van de vrouwenonderdrukking uiteen: ‘Vrouwen worden niet in de eerste plaats onderdrukt door hun man, of door mannen in het algemeen, maar door de privaat georganiseerde huishouding, waarin de opvoeding van kinderen en de reproductie van arbeidskracht moet plaatsvinden. Die private reproductie is de keerzijde van de kapitalistische productieverhoudingen.
Wanneer we iets willen doen aan de vrouwenonderdrukking, dan zullen we iets moeten doen aan de basis ervan, of met andere woorden: dan zouden we kunnen beginnen met de vermaatschappelijking van de opvoeding, dus het zoeken naar vormen waarin moeders niet langer individueel de verantwoordelijkheid voor de opvoeding op hun schouders dragen. Een vorm om mee te beginnen zou een weekendcrèche kunnen zijn’.”
En zo begon de collectivisering van de privésfeer. Het niet-bespreken van je seksleven werd neergezet als burgerlijk en particulier: men koos dan voor individuele afzondering en tégen het gecollectiviseerde gemeenschapsleven. Uitentreuren wordt het argument herhaald dat de mannen zich niet eerlijk en kwetsbaar durven opstellen wanneer ze hun seksleven niet openlijk bespreken – ze moeten toneellessen volgen om zich meer bloot te stellen: ze dienen “los te breken uit hun burgerlijke rolpatronen” en “met hun vrouwelijke kant in contact te komen”. Het niet willen delen van intieme ervaringen zou een kapitalistische omgang met bezitsverhoudingen weerspiegelen.
Dit punt maakt het noodzakelijk om kort stil te staan bij een opmerking van Hubert Smeets, “Lukkassen verkondigt seksmarxisme”, die later klakkeloos werd overgenomen door Sjoerd de Jong in NRC. Dit was naar aanleiding van een artikel over prostitutie: daarin betoogde ik dat het SGP-standpunt hierover mij te conservatief is. Laat ik hier ten overvloede benadrukken dat een progressieve of zo u wilt post-progressieve benadering van prostitutie iets totaal anders is dan seksmarxisme. KENml en de commune van Rotterdam wilden seks collectiviseren omdat ze dit als voorbereiding zagen op het collectiviseren van productiemiddelen. Ze wilden geestelijke begrenzingen doorbreken om dat uiteindelijk ook met materiële begrenzingen te kunnen doen.
Het cultuurmarxisme wil ‘vrije’ seksualiteit gebruiken als breekijzer om een totale collectivisering van het privéleven op te leggen. Zelfs waar ik seksualiteit in Levenslust en Doodsdrift omschreef als “verzetsmoment”, is dit door De Jong (surprise surprise) bewust uit de context getrokken. Ik schreef namelijk over een patriottische jonge vrouw die in haar leven omringd wordt door mannen die utopistische wensdenkers zijn, die politiek correct en gefeminiseerd zijn. Zij houdt er een discrete seksuele relatie op na met een masculiene man, om zo seks te hebben op een wijze die bij haar voorkeur aansluit. Ze ervaart haar seksgenot als een kleine rebellie tegen het politiek-correcte tijdsgewricht.
Dit verschilt totaal van het seksmarxisme dat Van der Land beschrijft: daarbij moet iedere intieme ervaring ideologisch worden goedgekeurd om vervolgens te worden afgepeld in een groepsgesprek. Op de “avond van de wilde beesten” worden ze met Afrikaanse muziek opgezweept tot groepsseks. Zelfs in de voorbeelden van prostitutie die ik behandelde, blijft de ervaring tussen beiden steeds beperkt tot de privéruimte waarin zij samenkomen.
Om de miezerigheid te doorgronden van wat vandaag voor ‘intellectuelen’ moet doorgaan, is het nodig te begrijpen wat paradigma’s zijn. Iedereen kent wel de tekening van wat tegelijk een eend en een haas kan zijn: als je eenmaal de haas ziet, zie je de eend niet meer en vice versa. Je bent dan doorgegroeid naar een superieure intellectuele staat en maakt vanaf dan deel uit van een nieuw ‘paradigma’. Een andere horizon, een ander denkraam c.q. venster op de wereld.
Een briljant voorbeeld is de verhandeling van Aristoteles over menshoofdige kalveren. In Physica (II.8198 b 17-34) beredeneert hij het fenomeen van de natuurlijke selectie. “Wat nu als alle menshoofdige kalveren stierven doordat alleen de dieren overleven die goed zijn aangepast op hun omgeving?” Het is een logische verklaring die Aristoteles voor een moment overweegt. Vervolgens veegt hij hem direct van tafel met het argument “dat de natuur geen chaos en willekeur toestaat”: de natuur doet niets zonder doel, zo stelt hij – zijn teleologische (doelmatige) opvatting van natuur stond de interpretatie van survival of the fittest eenvoudigweg niet toe. Het duurde tot Darwin totdat een nieuw paradigma aanbrak.
Net zo’n voorbeeld is de telescoop van Galileo Galilei. Destijds was een (door de kerk voorgeschreven) wereldbeeld gangbaar van etherische sferen. Galilei richtte een telescoop op de maan om dit paradigma te doorbreken: de kraters op de maan bewezen dat er buiten de aarde geen etherische sferen waren, maar gewoon andere planeten die net als de aarde bestonden uit rotsen en bergwanden. Toen Galilei de kerkelijke inspecteurs door de telescoop liet kijken, namen zij echter slechts “vlekjes op de lens” waar – het idee van kraters en ravijnen op de maan weigerden zij te aanvaarden. Een Smeets of een De Jong zal dus nooit kunnen begrijpen wat wij beschrijven, al rammen we het er nog zo hard in. Zij behoren simpelweg tot een oud en inmiddels achterhaald paradigma: het paradigma van de Gutmensch. Hun filters op de wereld zijn afgesteld op verouderde aannames ongeacht hoeveel logica en overreding we er tegenaan gooien. Dit brengt ons wederom op de noodzaak tot emancipatie van het argument.
Verder met De Commune van Rotterdam. Het boek belicht vergeten maatschappelijke paradigma’s. Thema’s en breedgedragen overtuigingen waarop later 180 graden is gedraaid. Zo werd de opvatting dat homoseksualiteit aangeboren was, destijds verketterd als biologisch determinisme en zelfs fascisme – je seksualiteit gaf je vanuit je individuele vrije keuze zelf vorm. Moeder natuur had daarover niets te zeggen want het herleiden van moraal en gedrag tot natuur zou “fascistisch” zijn. Net zo zijn we vandaag paranoïde over mannen in de kinderopvang. Terwijl het werken van mannen – die dus weinig tijd hadden voor het gezin – destijds juist als goede reden voor kinderopvang werd gezien: zodat kinderen ook met mannelijke voorbeeldfiguren in aanraking kwamen buiten het gefeminiseerde gezinsleven.
Je leest dat zodra de nieuwe koers eenmaal is ingezet, de commune losraakt van een coherente eenheid van denken, voelen en handelen. Te pas en te onpas doen ze een beroep op dán hun individuele wil en eigen wensen, dan weer op het marxistische grondplan. Enerzijds doen ze zich voor als vrije individuen – zelfsturende hippies die zijn ontdaan van alle burgerlijke ketenen – anderzijds vallen ze steeds terug op het collectivistische “in het belang van de groep”. Ze oscilleren tussen twee extreme en tegengestelde posities en merken deze tegenstrijdigheden in zichzelf niet op.
Dat is omdat deze cognitieve dissonantie met de mantel der liefde wordt bedekt door ene “Julia”: een radicale feministe die de groepsleden dwingt hun “bewustzijn te verruimen” via toneelspel, sprookjes en metaforisch taalgebruik. Een jongen die buiten de commune wordt afgeranseld krijgt het advies om acteerlessen te volgen. In alles wordt de feminiene aanpak gevolgd.
Qua opbouw heb ik op het boek wel enige kritiek. Soms is onduidelijk of er nu is gekozen voor het vertelperspectief van de eerste of de tweede persoon. Er gaat veel aandacht uit naar ogenschijnlijk triviale zaken zoals uitstapjes of kleine ongelukjes met de kinderen. Ook naar meer tragische ongelukken die plaatsvinden door stom toeval en losstaan van de leefwijze van de commune. Dit maakt het boek érg dik. De schrijfster liet al weten “het op een andere wijze te schrijven, als ik het een tweede keer zou doen”. Gelukkig is de schrijfstijl zeer toegankelijk.