“Kritiek op Wilders en Baudet is geen rem op de populistische revolte” schreef RTL-presentator Roderick Veelo. Volgens Veelo is het pertinent onwaar dat de “populistische beweging” op zijn laatste benen loopt − de aanhang zou juist blijven groeien. In zijn conclusie noemt de presentator aanbevelingen, zoals een verdediging van het secularisme en de volksraadpleging als politiek instrument: bij de koning hoort een kerstboom en in de supermarkt hoort de kerststol. Niet de politiek-correcte “feeststol“.
Hoewel dit goede ideeën zijn, onderstreept Veelo daarmee de validiteit van de “populistische agenda”, in plaats van te analyseren wat nu het eigenlijke pijnpunt is. Waarom hebben al deze thema’s, die al spelen sinds Pim Fortuyn, al die tijd geen politieke uitvoering gekregen? Dat heeft niet enkel te maken met Wilders, die te vaak de botte bijl hanteerde. Het omgekeerde is het geval. Eerder in zijn politieke loopbaan kwam Wilders met serieuze oplossingen: die werden echter afgewimpeld in het maatschappelijk middenveld, werden tegengewerkt in de ambtenarentop en in beeldvorming door media neergezet als karikaturaal en onuitvoerbaar. Wilders sloeg zijn vuisten stuk op de betonnen muur van de instituties en ging toen over op de botte bijl.
Baudet gaat nu hetzelfde proberen en zal tegen dezelfde muren aanlopen − dit zal erger worden naarmate de PVV wegzakt in de peilingen. Baudet is zich er echter meer van bewust dat hij een breakaway society waiting to happen vertegenwoordigt: anders dan de PVV bouwt hij daarom bewust een beweging op. Dit proces heb ik in Levenslust en Doodsdrift geanalyseerd als de wording van een “Nieuwe Zuil”.
Tot op de dag van vandaag zijn er geen PVV-burgemeesters of populistische burgemeesters überhaupt, want zeker niet elke populist is een PVV’er. De “populistische golf” wordt buiten iedere substantiële macht gehouden; zelfs in die gevallen waar hun commentaren gegrond zijn en hun voorstellen doordacht. In het VNG, het Comité van de Regio’s, de academische wereld − overal is die invloed miniem en wordt hij juist actief bestreden met voorselecties en benoemingen.
Met Carl Schmitt kunnen we stellen dat politiek in wezen strijd is: het is bikkelhard en het compleet uitsluiten van de tegenpartij maakt er deel van uit. Politiek is de laatste drempel tot het elkaar ombrengen wegens meningsverschillen, aldus Thomas Hobbes. Als dat uw verdediging is, dan prima. Maar hou dan ook geen verhaaltjes meer over “verbinding”: geef toe dat er twee Nederlanden zijn die elkaar existentieel en afgrondelijk uitsluiten.
Het debat over de “populistische golf” gaat al lang niet meer om oplossingen. Het gaat om een levensbeschouwing die fundamenteel wordt uitgesloten van iedere relevante positie. Debatten over kerststollen en over paaseieren gaan niet over oplossingen − ze gaan erover dat er twee Nederlanden bestaan. Eén Nederland beheerst alle beeldvormende instituties en schrijft dus ook de modieuze woordkeuze en taalgebruik voor; het tweede Nederland voelt zich machteloos en is dat binnen de instituties feitelijk ook.
Middenstand Nederland heeft geen hotline met de Europese Commissie; het staat buiten de communicatiekanalen naar de macht want het is niet ingevoerd in het juiste bestuurskundige jargon. Het heeft niet de connecties om een stage te regelen voor dochterlief bij een buitenlandse ambassade. Ook op cultuurbeleid heeft dit Nederland geen invloed want het spreekt niet de juiste postmoderne culturele codetaal.
In deze situatie hoeven politici ook geen uitvoerbare oplossingen meer aan te dragen: gegeven het gedrag en de invulling van die instituties is iedere werkbare oplossing immers onuitvoerbaar. Wat zij vertegenwoordigen is een breakaway society waiting to happen − de leidende instituties dienen de belangen van hun kiezers immers niet en versterken slechts het tegenkamp. Hun enige valide conclusie in dit debat zal zijn “uw rechtstaat is de mijne niet”: zij zien dat de rechtstaat er niet in slaagt om alle bedreigingen aan Wilders op te volgen, terwijl wel iemand veroordeeld werd die Sylvana Simons uitmaakte voor “vies vuil wijf”.
Zoals hierboven aangegeven is het fundamentele probleem dat het debat over de “populistische golf” nooit ingaat op waar het debat over zou moeten gaan. Dat is de uitsluitende mechaniek die zich via de instituties doorzet en de tweedeling van Nederland in stand houdt en zelfs versterkt. Altijd blijft het bij een opsomming: mensen maken zich zorgen over de islam, over de euro en het verlies van soevereiniteit aan de EU; ze vinden dat de multiculturele samenleving is mislukt en dat ze opdraaien voor links-elitaire hobby’s.
Steevast eindigt die opsomming met de vraag of het populisme dan definitief zal doorbreken bij de stembusgang. In 2012 vreesde men een doorbraak van de SP en PVV; in 2017 werd voor een PVV monsterzege gevreesd. Steeds bleken die scenario’s niet uit te komen: men haalde opgelucht adem en alles pruttelde verder volgens de ingeslagen weg.
Wie dit breder beschouwt, ziet de samenleving als een snelweg. Met Joop den Uyl sloeg Nederland de weg in naar een linksliberale monocultuur. Deze snelweg leidt via een sociaal-democratisch model van distributiekapitalisme naar progressieve smaakaccenten op het vlak van cultuur, moraliteit en esthetiek. Inmiddels is het punt bereikt dat we vanuit de auto de baan aan de overkant zien; langzaam begint het te dagen dat we eigenlijk die baan hadden moeten hebben, maar kilometers te ver zijn doorgereden. We zien landen als Zwitserland en Noorwegen, en zelfs Denemarken dat ondanks haar EU-lidmaatschap toch een beperkend migratiebeleid handhaaft en voor haar eigen burgers een pro-actieve gezinspolitiek voert.
Balkenende had die afslag nog kunnen nemen. Bovendien had hij het perfecte mandaat: alles wat Fortuyn had losgemaakt, plus de uitslag van het referendum over de Europese grondwet. Balkenende had het over een “VOC mentaliteit” en over normen en waarden. Hij liep rond in wijken waar hij flatgebouwen vol schotelantennes zag. “Zijn deze mensen er nu echt op gericht om een toekomst vorm te geven als onze medeburgers in dit land?” zo vroeg hij hardop.
Maar nu is het aan ons om de balans op te maken − kunnen wij nu terugblikken en zeggen: “Ja, daar was een punt waar Balkenende zich boven de tijdsgeest verhief en een principiële stellingname voerde.” Kunnen we één moment aanwijzen waarop hij beleid verankerde dat diende ter verdediging van het Europese cultuurkarakter van Nederland? Hij rolde net als iedereen voor en na hem mee met de stroom van gebeurtenissen die als onvermijdelijk werd gezien en geacht. Voor mijn generatie, om nog op die andere baan te komen, is het de enige optie om te spookrijden en onvermijdelijk te botsen met de instituties. Tegen beter weten in rijden we stug door. We zijn een breakaway society waiting to happen.
Naast de legacy van Balkenende is een relevant punt om in deze analyse op terug te blikken de deelname van Silvio Berlusconi aan de Italiaanse verkiezingen rond het jaar 2000. Berlusconi werd vanaf alle kanten belachelijk gemaakt. Zijn partij zou totaal geen wortels in de samenleving hebben, was puur gemaakt als presentatieplatform rond zijn ego, en werd bovendien niet gefinancierd door participerende burgers maar door kapitalistische bedrijven. Er was zelfs geen coherente ideologie. De linkse socioloog Colin Crouch schreef het boekje Post-democracy als aanklacht tegen dit fenomeen, dat hij als ondermijnend voor de representatieve democratie ervoer: als fundamenteel bedreigend zelfs.
We spoelen door naar 2017. Frankrijk in de greep van Marine le Pen: het Front National met steun in alle maatschappelijke geledingen. Rijke mensen in villa’s maar ook arbeiders op de bedrijfsvloer, politieagenten en soldaten. Allemaal verenigd in een oude partij met een coherente en nationalistische ideologie. De post-nationale elite gruwt ervan. Erger nog: de tegenkandidaten van de gevestigde partijen hebben hun luister verloren. Er dreigt paniek − wat zou Le Pen als president van Frankrijk betekenen voor de euro en de EU?
Toen gingen de sombere wolken open − plots was daar dan zonnekind Macron. Zonder ideologie, maar wél met wortels in het bankwezen. De campagne draaide vooral om zijn persoon en een nieuwe partij zag het licht met slogans als ‘En Marche!’ en ‘Révolution!’ − die in alles natuurlijk de gevestigde orde diende en daarom alles behalve revolutionair was. Zo werd het gehele establishment van West-Europa plots afhankelijk van een politieke aanpak die tot voor kort door henzelf werd verguisd. Minstens zo ironisch was het dat de sjw’s die een vrouwelijke president normaal zeer progressief zouden vinden, zich plots stilhielden.
De pijnlijke vraag die niemand stelde was of Macron niet populistischer was dan Le Pen. Populisme heeft de bijklank van meewaaien met alle winden, van principeloze en opportunistische stemmingmakerij. In die zin is het Front National niet populistisch want het vertelt al twee generaties hetzelfde verhaal. Front National vertegenwoordigt daarom eerder een parallelle samenleving binnen Frankrijk. De pijnlijke vraag kwam echter niemand goed uit doordat nationalisten “populisme” hanteren als geuzennaam − ‘inderdaad, wij komen op voor het volk’, terwijl linksliberalen er vooral hun vijanden mee willen besmeuren. Dat dezelfde term zó verschillend wordt ervaren wijst opnieuw op een parallelle samenleving.
We zien de wenkende baan aan de overzijde maar rijden stug door omdat een linksliberale monocultuur de instituties beheerst: daarin geldt de vaste aanname dat de ingeslagen koers onvermijdelijk samenhangt met de globalisering. Wie een andere weg wil inslaan, plaatst zich buiten het leidende discours en is daarmee feitelijk een reactionair gekkie of erger. “Iemand die de geschiedenis wil terugdraaien” en zulke cliché’s. Zoals werd bewezen door de hetze rond een ambtenaar die bleek te hebben gepubliceerd over een dergelijk gedachte-experiment.
Neem nu de discussie over of we er met zijn allen op wel vooruitgingen met het tweeverdienersmodel: de prijzen van het levensonderhoud zijn meegestegen met de gegroeide gezinsinkomens; anders dan vroeger kan een eenverdiener nu zelden een huis kopen. Vrouwen hebben in theorie meer economische bewegingsvrijheid gekregen maar zijn in de praktijk net als de man gevangen geraakt in een prestatiemaatschappij waarbij je bovendien veel afdraagt aan de staat.
Wie deze economische discussie wil voeren wordt direct neergesabeld met morele verontwaardiging: “Kennelijk wil je dat het hier net zo wordt als in Saoedi-Arabië.” Zo wordt een invalshoek dichtgesmeten met verwijzing naar een tegengesteld veel extremer uitgangspunt. Deze morele verontwaardiging is alomtegenwoordig en houdt de heersende economische belangen achter het tweeverdienersmodel handig buiten schot.
We komen terug op het sociaal-democratische model, waar de staat een grote rol neemt in de economie. Men kan stellen dat mensen vandaag wat strenger worden behandeld bij de aanvraag van een uitkering dan in de tijd van neem nu Den Uyl − niettemin gaat nog steeds een enorm deel van de economie in de overheid om. Weliswaar kan men discussiëren of het beleid qua subsidies, toelagen en nivellering nu ‘links’ of ‘rechts’ is; dit leidt het debat over het populisme af van de eigenlijke pijnpunten: cultuurverandering en bevolkingsvervanging, en over welke maatregelen een staat kan nemen om deze kwesties te beïnvloeden.
Wie wil afslaan naar dit beleidsonderdeel botst wederom op de consensusopinie binnen de instituties: het zou allemaal een onvermijdelijke bijkomstigheid zijn van een tolerante en liberale samenleving. Wie anders meent, “verschuilt zich achter de dijken” en is bang voor “vreemde luchtjes in de portiek”. Terwijl wie de hoofdsteden in Centraal- en Oost-Europa bekijkt, waarneemt dat het globalisme daar totaal anders heeft uitgepakt qua esthetiek en de vormgeving van het openbare leven. Desondanks blijft in West-Europa het beeld overheersen dat de verlichte wereldburger de laatste verdedigingslinie is tegen de primitieve en bekrompen oerreflex om de eigen stam af te schermen tegen indringers van buiten.
Ieder debat dat sinds de Centrum Democraten over de kwestie is gevoerd, is herleidbaar tot deze tweespalt: de grenzeloze metropool staat tegenover de overzichtelijke belevingswereld van het stamverband. Avontuur en dynamiek versus vertrouwdheid en stagnatie. In die zin is het anti-populisme óók populistisch omdat het doet alsof de wereld en het leven in dat simpele plaatje te vatten zijn: hun pr-marketeers maken dat plaatje tot politiek profiel. Partijen als PvdA, GroenLinks en D66 spreken kiezers aan via dit verlicht-kosmopolitische zelfbeeld en ontwijken zo een verantwoording over het economische globalisme. De journalist Pieter van Os schaarde dit ooit onder de term “salonpopulisme”. Dat concept is sindsdien in de vergetelheid geraakt − vandaag spreken we beter over ‘kosmoproleten’.
De onbevooroordeelde en tolerante nrc-lezer versus de bekrompen provinciaal die niet meer van de wereld ziet dan vanaf de jaarlijkse praalwagen in de lokale carnavalsoptocht. Ziehier de onderliggende beeldvorming waar het steeds op neerkomt. Het is waar dat een koddige figuur als Trump deze beeldvorming weinig verder helpt, maar ondertussen wordt het feit dat de Pechtolds en Halsema’s van deze wereld hun kinderen ook niet op een MBO in de Schilderswijk naar school sturen, kundig buiten de discussie gemanoeuvreerd. Een Rob Hoogland, een Johan Derksen of zelfs een Roderick Veelo spreekt veel meer voor wat leeft en speelt in de brede middenklasse van Nederland. Het is echter de vraag hoe lang die brede middenklasse de drijfkracht van de economische globalisering nog zal weerstaan.