”Elke moslim is een beetje salafist.” Die uitspraak is van Ahmed Aboutaleb, de burgemeester van Rotterdam. Hij noemt zichzelf ook salafist. In een interview op eerste kerstdag met Tijs van den Brink voor het programma ‘Dit is de dag’, legt Aboutaleb uit dat een ‘salaf’ letterlijk genomen voorganger betekent. Een salafist is iemand die heel graag op de voorganger wil lijken.
In de islam is een salafist dus iemand die zich Mohammed, vaak tot in detail, als na te leven voorbeeld stelt. Omdat er in het christendom eveneens mensen zijn die Jezus proberen na te volgen, kent ook het christendom, volgens Aboutaleb, salafisten. Aboutaleb maakt op deze manier het salafisme niet alleen begrijpelijk, maar ook tot iets onschuldigs: salafisten zijn niet anders dan vrome christenen.
Wat Van den Brink niet vraagt, is of het nog verschil uitmaakt of je navolger van Mohammed, of van Jezus Christus bent. Blijkbaar neemt Van den Brink voetstoots aan dat de verschillen tussen Jezus en Mohammed er niet toe doen. Wat Jezus is voor de christenen, is Mohammed voor de moslims. Ik vraag me dat af of dat wel zo is. Als ik uitga van de definitie van salafisme van Aboutaleb, en voor het moment accepteer dat ook christenen salafist kunnen zijn, maakt het dan uit of je Jezus of Mohammed navolgt?
Uit de overlevering valt op te maken dat Mohammed behalve een religieus leider, ook een politiek leider was. Hij was bovendien een krijgsheer. Naar het schijnt heeft hij tijdens zijn leven het grootste deel van het Arabische schiereiland islamiseert, en onder bewind gesteld. De scheiding tussen kerk en staat kent de vroege islam niet. Vanuit antropologisch perspectief is dat trouwens niet verwonderlijk. In niet-westerse maatschappijen zijn de verschillende functies vaak gebundeld: rechtspraak, leiderschap en religieus leiderschap zijn vaak belichaamd in één persoon. In de vroege islam is die persoon Mohammed. ‘secularisatie bestond niet in de tijd van de profeet’, zegt theoloog Mohamed Ajouaou.
Dat Mohammed ook optreedt als krijgsheer, is van belang voor de aard van het salafisme. Als salafisten Mohammed ook in die hoedanigheid navolgen, dan ligt het voor de hand dat zij bereid zijn tot geweld voor de islam. Wat ook kan, is dat zij begrip kunnen opbrengen voor geweld van degenen die zij als hun geloofsgenoten beschouwen. Het is niet zo dat het salafisme voorschrijft dat iedere moslim een martelaar moet worden. Als aantrekkelijke, jonge moslima dien je de islam bijvoorbeeld beter door met glimlach en hoofddoek op televisie te verschijnen. Wel is het zo dat het martelaarschap binnen de islam hogelijk gewaardeerd wordt. Je leven geven in de strijd voor de islam, is het grootste offer dat mogelijk is. Als volgens Ruud Koopmans in Nederland 100.000 moslims rondlopen die zeggen: “ik ben onder bepaalde omstandigheden bereid persoonlijk geweld te gebruiken voor mijn geloof”, dan zijn er naast die 100.000 ook nog moslims die goedkeuren dat hun geloofsgenoten geweld willen gebruiken, ook al zijn ze daar persoonlijk niet toe bereid.
Marcel Hulspas omschrijft Mohammed als een bijzonder veelzijdig man:
”Dus voorzag Mohammed alles, verrichtte hij wonderen en stond God hem altijd bij; was hij een gevierd leider; een rechtvaardig man; dapper in de strijd; grootmoedig voor verliezers; een verzamelaar van vrouwelijk schoon; een held op het slachtveld […] dan weer vergevend, dan weer keihard.”
Het beeld ontstaat van Mohammed als een soort religieuze James Bond. Zoals Bond naast gentlemen en womanizer ook koelbloedig vechtjas met het nodige technisch vernuft is, zo verenigt Mohammed in zijn persoon nog meer en nog tegenstrijdigere eigenschappen. Zijn talenten zijn dermate veelzijdig, dat een gewone sterveling zich daar geen voorstelling van kan maken. Vandaar wellicht dat het veelal verboden is om afbeeldingen van Mohammed te maken. Bart Schut noemt het een paradox dat Mohammed ondanks zijn menselijkheid in de praktijk niet minder wordt vereerd dan veel goden in andere religies. Weliswaar is Mohammed volgen de leer menselijk en niet goddelijk, in de praktijk blijkt er binnen de islam een soort rangorde te bestaan: God mag zeker niet worden afgebeeld, Mohammed is goede tweede. Ook de bovenmenselijke veelzijdigheid van Mohammed heeft een goddelijke oorsprong. De veelzijdigheid van Allah wordt verbeeld in diens negenennegentig namen.
Omdat Mohammed zo veelzijdig is, zijn er ook vele manieren om hem na te volgen. De veelzijdigheid van Mohammed weerspiegelt zich zo in de gemeenschap van moslims. Daarbij is het van belang dat moslims van elkaar hun wijze van navolging van Mohammed erkennen. Wie dus kiest voor een vreedzame jihad, erkent toch ook de gewelddadige jihad, en andersom. Zo is het mogelijk dat vreedzame en gewelddadige jihad zonder samenwerking toch aan hetzelfde uiteinde van het touw trekken. Bijvoorbeeld, na een aanslag kunnen politici geneigd zijn toe te geven aan eisen van meer gematigde moslims. Of de oproep van een imam tot verdraagzaamheid, verschijnt dermate kort na een aanslag in Nieuwsuur, dat het ook terechte verontwaardiging over de aanslag in de kiem smoort.
Hoe zit dat nou met de navolging van Christus? Wat we weten van Christus staat grotendeels in de evangeliën. Dat zijn sterk bewerkte verhalen, tientallen jaren na de dood van Christus opgetekend, met de bedoeling het christendom bestaansrecht in het Romeinse Rijk te geven. Hoe Christus werkelijk was, daarover kunnen we alleen maar speculeren. Fik Meijer probeert de historische Christus te reconstrueren met het beeld van een Jezus die zich verzet tegen de Romeinse overheersing. Het streven om koning der Joden te worden dient vooral letterlijk genomen worden. De naam ‘Christus’ betekent zoveel als gezalfde, en verwijst naar deze pretentie van koningschap.
Maar wat zijn politieke ambities ook waren, Jezus heeft die niet kunnen waarmaken, want zijn optreden eindigt vrij snel aan het kruis. Als nu de evangeliën worden opgetekend in een tijd dat het zaak is voor de Romeinse heersers acceptabel te blijven, dan is het maar beter iedere politieke ambitie te ontkennen. Zo komen in de evangeliën uitspraken als: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld’, en ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ Omdat Christus stelselmatig wordt losgeweekt van iedere maatschappelijke realiteit, ontstaat het beeld van een ietwat van de werkelijkheid losgezongen persoon die geen kwaad en alleen maar goed kan. Wie zulk een Christus nu navolgt, is niet geneigd tot geweld.
Een christelijk salafist is dus niet geneigd tot geweld, maar een islamitisch salafist kan wel geïnspireerd worden tot geweld. Het maakt daarom nogal verschil wie je navolgt: Jezus of Mohammed.