Sinds jaar en dag wordt beweerd dat de astronomische lente op het noordelijk halfrond rond 21 maart begint. De astronomische zomer begint rond 21 juni. Klopt dit wel? Of zitten de astronomen er anderhalve maand naast?
Als we het hebben over de meteorologische seizoenen dan doen zich weinig problemen voor. De bladeren beginnen te verkleuren in september. De herfst gaat door tot en met november. Begin december, tegen Sinterklaas, zijn de bomen kaal en is er kans op sneeuw. De winter duurt tot en met februari. Begin maart stijgt de temperatuur gevoelig, en staat de natuur in de knop. De lente duurt tot en met mei. Juni, tot en met augustus zijn de maanden waarin je ook kunt gaan zwemmen. Dat noemen we de zomer. Vervolgens verkleuren in september weer de eerste bladeren.
Ook qua temperatuur zijn de meteorologische seizoenen, gemiddeld genomen, goed herkenbaar. December januari en februari gelden als de koudste maanden, juni juli en augustus als de warmste maanden. In maart april mei wordt het steeds warmer, en in september, oktober en november steeds kouder. Kortom, de meteorologische lente begint op 1 maart
Toch is er altijd een weerman of -vrouw die ons meent te moeten corrigeren. Genieten we bijvoorbeeld in maart al uitgebreid van het lenteweer, dan zegt deze dat we het mis hebben, want volgens de astronomie begint de lente pas rond 21 maart. De precieze datum kan schommelen. In 2018 is 20 maart voorzien. We laten ons dan graag beleren, want astronomen zijn heel slimme gasten. Die spreek je maar beter niet tegen. De astronomie geldt als rocket science. Astronomen zijn in staat om op de milliseconde nauwkeurig uit te rekenen wanneer de seizoenen wisselen. Of toch niet? Kunnen ook astronomen zich vergissen?
Laat ik voorop stellen, dat ik geen seconde twijfel aan de nauwkeurigheid van de astronomische berekeningen. Probleem is niet de berekeningen, maar is enkel dat astronomen een verkeerde, of op zijn minst toch ongelukkige definitie van de seizoenen hanteren. Laat ik ook zeggen dat ik in dit artikel enkel de situatie op het noordelijk halfrond bespreek. Op het zuidelijk halfrond zijn de seizoenen juist andersom: als hier de zomer begint, dan begint daar de winter. Ook moge duidelijk zijn dat het weer wisselvallig van aard is. Als ik het dus heb over temperatuur in een bepaald seizoen, of op een bepaalde datum, dan doel ik steeds op langjarige gemiddelden.
De kortste dag van het jaar, een dag rond 21 december, geldt volgens astronomen als het begin van de winter. Dat is eigenlijk een beetje raar. Is het niet beter om te zeggen dat het op de kortste dag midwinter is? En is het idem dito niet beter om te zeggen dat de langste dag van het jaar, een dag rond 21 juni, midzomer is, in plaats van begin zomer? Doorredenerend zou dan rond 21 maart niet het begin van de lente, maar midden lente zijn, en rond 21 september niet het begin van de herfst maar midden herfst.
Nu klopt ook deze herziene definitie van de astronomische seizoenen niet met de meteorologische seizoenen. Daar kom ik nog op terug. Voorlopig laten we ons daardoor niet van de wijs brengen, omdat de vaststelling van de astronomische seizoenen nu eenmaal om een correcte toepassing van een astronomisch criterium vraagt. Meteorologische criteria doen er even niet toe.
De kortste dag van het jaar is het midden van de winter, dat is een correct astronomisch criterium. Nemen we echter, zoals gebruikelijk, de kortste dag van het jaar als het begin van de winter, dan is de gemiddelde dag in de winter even lang als de gemiddelde dag in herfst. Herfst en winter zijn dan elkaars spiegelbeeld. Hetzelfde geldt voor lente en zomer. Dat is echter niet hoe wij de seizoenen begrijpen. Zoals wij de meteorologische seizoenen begrijpen, is de winter het koudste seizoen, kouder dan de herfst. Vertaald naar astronomische maatstaven is de winter daarom het seizoen waarop de dagen het korst zijn, korter ook dan in de herfst. De zomer is het warmste seizoen, warmer dan de lente. Vertaald naar astronomische maatstaven is de zomer daarom het seizoen waarop de dagen het langst zijn, langer ook dan in de lente.
De drie maanden waarin de dagen het kortst zijn, is de periode met een dag rond 21 december als middelpunt. Dat is – grof gerekend (aan astronomen om dat precies te berekenen) – de periode van rond 7 november tot rond 7 februari. De drie maanden waarop de dagen het langst zijn, is de periode met een dag rond 21 juni als middelpunt. Dat is de periode van rond 7 mei tot rond 7 augustus. De astronomische lente zou dan lopen van rond 7 februari tot rond 7 mei, en de astronomische herfst van rond 7 augustus tot 7 rond november.
Vanuit de meteorologische seizoenen bezien, beginnen de seizoenen dan zo’n drie weken te vroeg. Bij huidige astronomische definitie beginnen de seizoenen echter drie weken te laat. Wat dat betreft, is het ene niet beter dan het andere. De afwijking blijft even groot, maar slaat nu de andere kant door. Toch is de door mij voorgestelde herziening beter. We zullen nog zien waarom.
Als we de huidige en de herziene astronomische bepalingen van de seizoenen met elkaar vergelijken, is het verschil geen drie weken maar zes weken, ofwel zo’n anderhalve maand. Als mijn argumentatie klopt, dan zit de gebruikelijke astronomische bepaling van de seizoenen er dus anderhalve maand naast. Ik heb dit aan wetenschapsjournalist Govert Schilling voorgelegd, toen hij onlangs (1 maart) een lezing gaf in Maastricht. Alles bij elkaar geeft hij een drietal antwoorden, die alledrie geen steek houden.
Zijn eerste antwoord is, dat dit slechts een semantische discussie is. Ik ben het daar niet mee eens. Het is een inhoudelijk verschil of je de zomer definieert als de 25% langste dagen van het jaar of dat je ze definieert als de helft van de 50% langste dagen van het jaar. Het een is niet hetzelfde als het ander. De gemiddelde lengte van de zomerdagen, is in het eerste geval aanmerkelijk hoger dan in het tweede geval. Er is dus een duidelijk meetbaar inhoudelijk verschil. Het is dus niet enkel een semantische discussie.
Schillings tweede antwoord luidt: Wat doet het ertoe in het licht van astronomische proporties. Dit argument is echter een dooddoener: bezien vanuit een astronomisch perspectief doet niets menselijks ertoe. Maar voor de mensheid als geheel maakt het toch wel wat uit. 7 miljard mensen worden jaar in, jaar uit, seizoen in, seizoen uit, betweterig toegesproken door weermannen en –vrouwen, die het in naam der astronomie beter menen te weten. Vervolgens komen ze met een dermate slordige definiëring van de astronomische lente, dat ze er anderhalve maand naast zitten. Het gevolg van die slordige definiëring is dat hun interpretatie van de seizoenen volkomen contra-intuïtief is. Dat hun interpretatie contra-intuïtief is wordt vervolgens toegeschreven aan het gebrek aan inzicht van gewone mensen, terwijl dit in feite is toe te schrijven aan hun eigen onnadenkendheid. Kortom, de desinformatie over de astronomische seizoenen is een klap in het gezicht van ieder weldenkend mens. Vooral opgroeiende kinderen moeten we die klap besparen.
Als derde antwoord voert Schilling het gezagsargument aan: De astronomie heeft dit nu eenmaal zo gedefinieerd, en daarom is het zo. Echter, sinds wanneer is de astronomie gemachtigd de bevolking een definitie op te leggen, die bij nader inzien hoogst ongelukkig blijkt te zijn? Heb ik dan onterecht gedacht dat de astronomie een wetenschap is, en dat een wetenschap altijd bereid is slechte inzichten te vervangen door betere? Of heeft dit vermeend gezag te maken met het feit dat de astronomie is voortgekomen uit de astrologie, waarbij het bepalen van de kalender in handen ligt van hogepriesters en wat dies meer zij, die dicht aanleunen tegen de macht, of zelf macht bezitten? Met zijn sterrencolbert wekt Schilling overigens de indruk zelf zulk een sterrenwichelaar te zijn.
Ik vraag me trouwens af waar staat dat het de astronomie was, die bepaald heeft dat met de kortste dag van het jaar de winter, en met de langste dag van het jaar de zomer begint. Als dat werkelijk door de astronomie is vastgesteld, dan komt de correctie die ik nu aanbreng misschien nog in de annalen der astronomie terecht. In dat geval kan ik me erop verheugen dat mijn naam prijkt tussen illustere namen als Christiaan Huygens, Edwin Hubble en Albert Einstein. Toch maar hopen dat Schilling met betrekking tot dit detail gelijk heeft.
Bron: Agaath Wikipedia
Mijn herziening van de definitie van de astronomische seizoenen is op de eerste plaats beter dan de bestaande, omdat bij deze herziening de lengte van de dagen overeenkomt met ons gangbare begrip van zomer, herfst, winter en lente. Maar is er nog een tweede reden, die minstens zo belangrijk is. Die heeft van doen met het antwoord op de vraag waarom de astronomische seizoenen eigenlijk afwijken van de meteorologische seizoenen.
Dat heeft te maken met het feit dat het nu eenmaal enige tijd benodigd voor het aardoppervlak om op te warmen, dan wel af te koelen. We kennen dit verschijnsel via de centrale verwarming in onze woningen. Als we ‘s-ochtends de thermostaat hoger zetten, dan duurt het nog een tijdje voordat de binnenruimte opgewarmd is. Als we de thermostaat omlaag zetten, blijft het nog een poos warm in huis. Puur astronomisch gezien, is de warmtetoevoer al vanaf rond 7 februari bovengemiddeld. Het duurt evenwel nog zo’n drie weken voordat de grotere warmtetoevoer zich uitbetaald in merkbaar hogere temperaturen Het omgekeerde gebeurt in het najaar. Al vanaf rond 21 juni neemt de warmtetoevoer af, en rond 7 augustus is de warmtetoevoer beneden gemiddeld. Toch geldt augustus nog als zomermaand en situeren we de meteorologische herfst pas drie weken later. Dan wordt, gemiddeld genomen, de afkoeling pas merkbaar.
Aan de hand van de navolgbare gedachte dat opwarmen en afkoelen tijd kost, is dus prima uit te leggen dat de meteorologische seizoenen later vallen dan de astronomische seizoenen. Een schoolkind is dit uit te leggen. Het is echter niet uit te leggen dat de astronomische seizoenen later vallen dan de astronomische seizoenen. Dat is contra-intuïtief omdat je daarmee het paard achter de wagen spant. Het is niet contra-intuïtief omdat het onderhevig is aan een hogere logica die enkel astronomen kunnen doorgronden. Het is contra-intuïtief omdat het een ondeugdelijke redenering is, die zich slecht verdraagt met ons begrip van hoe de natuur werkt.
Een oplossing zou kunnen zijn, om het dan maar enkel te hebben over meteorologische seizoenen, en niet meer over astronomische seizoenen. Wat betreft het dagelijkse gebruik van de seizoenen in weerberichten, valt daar veel voor te zeggen. In praktische zin is dat inderdaad een goede oplossing. De lente begint op 1 maart, punt! Echter, vroeg of laat komt toch de samenhang van de meteorologische seizoenen met de astronomische seizoenen weer sprake, al is het in het onderwijs. Voor die gevallen is het maar beter om de definitie van de astronomische seizoenen op orde te hebben, en te kiezen voor de herziening die ik voorstel. Waarom onlogisch, als het logisch kan. Of zijn we tegenwoordig dermate postmodernistisch – je kunt ook zeggen: decadent – dat we onlogica hoger waarderen dan logica? Onlogica prikkelt de geest zo lekker!