Twee periodes was ik gemeenteraadslid: over het algemeen heb ik dit werk met liefde gedaan omdat ik mij kan vereenzelvigen met humanistische en liberale waarden als spaarzaamheid, nuchterheid en efficiëntie. Mijn specialiteit was burgerparticipatie en de decentralisering van sociale voorzieningen. De verzorgingsstaat slokt twee derde van de staatsuitgaven op: mijn insteek was altijd om juist minder uit te geven, zodat we de rekening niet doorschuiven naar de toekomst. Laten wij de staatsfinanciën op orde brengen en zo het goede voorbeeld geven voor ieder bestuurlijk niveau. Immers, alles wat iemand van de overheid verwacht, moet door een ander worden betaald. Want de overheid heeft zelf niets, dus moet het van iemand worden afgenomen om het een ander te kunnen geven.
Hoe meer de overheid zich in het publieke leven mengt, hoe meer invloed de overheid op ons leven zal krijgen – en dus zullen mensen hun hoop en verwachtingen ook op de overheid richten. Als humanistisch realist ga ik uit van zelfstandig denkende mensen die uitstekend in staat zijn zich in sociale verbanden te organiseren. Iemands mensbeeld bepaalt in grote mate hoe gedreven en succesvol hij of zij is in het bereiken van de doelen die men zichzelf stelt. Ik zie de mens daarom niet als slachtoffer van zijn omstandigheden, maar als scheppende kracht.
Mijn motivatie om voor het lokale actief te worden, hing samen met wortels en banden. Aan het einde van mijn masterstudies in Nijmegen verzorgde ik met plezier meerdere workshops over het thema ‘burgerschap’ voor MBO studenten. Ik legde uit dat de gemeenteraad de verkiezing is die het meest direct raakt aan je leven. Bovendien zijn het verkiezingen waarbij een dorpsinwoner meestal wel één of twee van de gemeenteraadsleden persoonlijk kent, anders dan bij landelijke verkiezingen. Het bestuur van de gemeente houdt zich bezig met regels voor het vestigen van bedrijven, openingstijden van cafés en winkels, de aanleg van wegen en fietspaden, het onderhoud van groen, scholen, uitkeringen, cultuur en recreatie; het meeste hiervan is vastgelegd in algemene plaatselijke verordening oftewel APV.
Eerder benoemde ik mijn eigen wortels, drijfveren en banden als brandstof achter mijn lokale politieke engagement – ik roep alle politici hiertoe op. Want zo nu en dan moet een mens zich voor een spiegel stellen en zichzelf recht in de ogen kijken. De vraag beantwoorden: “Waarom doe ik wat ik doe?” Kunnen we met heel ons hart achter onze beslissingen, onze levenswandel staan? Zijn we, duurder uitgedrukt, nog wel trouw aan onszelf, zijn we wel authentiek? Op jonge leeftijd, al tijdens mijn middelbare schooltijd, nam ik een beslissing. Ik besloot dat ik niet iemand wilde zijn die alleen maar klaagde zonder zelf wat te doen. Zonder te proberen een verschil te maken. Dat anderen dan maar voor jou moeten besluiten, en dat je het opgeeft om daarin zelf invloed uit te oefenen – het is een gedachte waaraan een mens snel toegeeft. Want het is makkelijker. Ik wilde dat niet! Ik wilde zelf meepraten, zelf invloed uitoefenen. Ik begon in de politiek.
Dan moest ik een politieke partij uitkiezen. In je eentje een partij oprichten was destijds kansloos: niemand zou weten wie je bent en wat je idealen zijn. Wie dat probeerde, werd door de media ondergesneeuwd. Dus je enige kans was je aan te sluiten bij een bestaande partij.
Ik was een jaar of dertien, Fortuyn was net vermoord, de LPF lag ruziënd uiteen en op mijn middelbare school woedden felle discussies over migratie, multiculturalisme en de hoogte van uitkeringen. Ik was al getriggerd om mezelf in filosofie en geschiedenis te verdiepen maar door de storm rond Fortuyn ging mijn aandacht nog meer uit naar de politieke invalshoek. Ik las boeken van Fortuyn maar ook van Orwell, Nietzsche, Machiavelli en Plato. Ik legde ze naast elkaar en trok eigen conclusies. Zo kwam ik tot politieke uitgangspunten waar ik nog steeds achter sta. Sindsdien ben ik niet wezenlijk anders gaan denken: ik heb wat ik dacht alleen met meer welbespraaktheid geformuleerd, en ondersteund door meerdere bronnen.
Uitgangspunten zoals het afbouwen van collectieve schulden, het verminderen van schuldcreatie, het verheffen van het volk via meritocratie. Nog steeds ben ik voor vrijheid van denken en tegen wetenschappelijke en academische censuur, voor humanisme in medisch-ethische kwesties, het beschermen van privacy, het afbouwen van bureaucratie. Tekenend voor de negatieve framing rond deze positieve uitgangspunten is een gesprek tussen mijzelf en Paul Nielsen.
Sid:
”Waar slaat het op dat kranten mijn voordracht in Rotterdam hebben geframed als zo ‘rechts’? Wat heb ik nu praktisch betoogd? Islamfundamentalisme moet actief worden ontmoedigd en we moeten in meer constructieve termen praten over de Europese identiteit. Dit dient samen te gaan met een duurzaam sociaal-economisch beleid gebaseerd op meritocratie. En we moeten de ‘progressieven’ aanspreken op het verloochenen van hun eigen standpunten. Dit laatste betreft alles wat te maken heeft met arbeid en vakmanschap als identiteitsvormende factors, democratische volksinspraak, secularisme en religiekritiek.”
Paul Nielsen:
”Voor heel veel mensen is dat geen gezond verstand wat je nu zegt maar al heel erg rechts.”
Sid:
”Als dat zo is, is de situatie uitzichtlozer dan ik al vreesde.”
Zowel als politicus als publicist heb ik mijn geweten en mijn realisme gevolgd. Ik zie niet wat een reëel alternatief was geweest, teruggaand tot de keuzes die ik maakte in 2003. De VVD standpunten van destijds spraken mij aan op het gebied van criminaliteit, bureaucratie, migratie en de staatsschuld. De alternatieven die toen geprobeerd zijn, mislukten: van Trots op Nederland tot EenN, van Leefbaar Nederland tot de burgerpartij van Hero Brinkman. Hier stonden beroemde mensen achter die ook veel op de nationale tv waren, zoals Rita Verdonk. De PVV was geen optie want qua promoveren in de universitaire wereld lig je als VVD’er al moeilijk – als PVV’er was het onmogelijk geweest. Tevergeefs hoopte ik toen nog dat het academische landschap in Nederland gaandeweg zou bijdraaien naar het realisme, en dat men openminded zou gaan denken.
Maar in mijn jonge liberale geloof zag ik nog niet dat Nederland een land is van elkaar baantjes gunnen, niet op merites, maar op opportuniteit. Ik had nog een misplaatst vertrouwen in de bereidheid van mensen om hun geesten open te stellen voor feiten en goede argumenten. Ik zag kortom nog niet in dat een Nieuwe Kerk noodzakelijk was (ik voelde het al wel aan). Het discours wordt vormgegeven vanuit heersende belangen, en bij die belangen worden weer kneedbare poppetjes geplaatst, die ook weer opportunistisch worden opgeofferd als de tijd daarvoor rijp is. Om dat helder te zien hoeft men enkel de opkomst en afgang van landelijke politieke personages te volgen.
Helaas zijn ook de media diep met deze belangen verstrengeld: zij verkrijgen hun scoops immers vanuit dezelfde netwerken als zij geacht worden te controleren. Zie hierover mijn proefschrift, De Democratie en haar Media, maar ook het boek Manufacturing Consent, van de liberale filosoof Noam Chomsky. Politieke partijen bepalen welke poppetjes wél, en welke niet hogerop mogen komen – vervolgens constateer je in de media welke personages worden klaargezet voor een opsprong naar het politieke toneel, en dus voor politieke carrières.
Toen verscheen plots de ster van het Forum voor Democratie aan de hemel. Als lokaal raadslid had ik me nu eenmaal verbonden aan een lijst en een programma waar ik achter stond: ik had de stemmen en het vertrouwen gekregen van mensen uit mijn persoonlijke omgeving, waar ik ook gewoon mee verder moest. Om dan halverwege een andere kleur te gaan uitdragen was wat raar in die situatie; sowieso werd ik eind 2016 start 2017 volledig in beslag genomen door mijn promotie en de politieke spelletjes binnen de leescommissie: ik kon simpelweg geen energie vrijmaken om me te committeren aan een nieuwe politieke partij. Tijdens de promotieceremonie zei de promotor dat hij “een groot politiek talent” in mij zag.
Maar je was al bekend met de ‘micropolitiek’ van de praktijk. Om hogerop te komen is het gebruikelijk dat je eerst Provinciale Staten doet; een kieslijst heeft echter maar plek voor een ‘x’ aantal jongemannen – want profielen en kiezersdoelgroepen. De jonge kandidaten uit de grote steden krijgen dan voorrang. Want meer kiezers en een sterker profiel qua achterban voor later in de Kamer. Tegen deze mechanismen is geen ambitie opgewassen. Je poogt dit aan te kaarten bij je lokale afdelingsbestuur: zij zijn echter bang om van Den Haag een tik op de vingers te krijgen. Stiekem hebben zij de hoop al opgegeven om ooit een nationale impact te hebben en willen vooral lokaal hun ding doen. Je ziet dat dit trekken is aan een dood paard.
Gelukkig zijn veel constateringen genoteerd in mijn publicaties toch opgenomen in de standpunten van Forum voor Democratie. Niettemin blijft de landelijke VVD dit werk en de thema’s die ik daarin heb aangesneden opportunistisch negeren, terwijl het Forum ondertussen de schatkist van ideeën wél weet te vinden. De kritiek op de ondoordringbaarheid van al die selectiecommissies die de kieslijsten vaststellen, is bijvoorbeeld in Avondland en Identiteit aan het licht gebracht; de feiten om dit te onderbouwen kwamen destijds van de Teldersstichting. Vandaag zien we dit alles terug in het debat over het partijkartel.
Hierdoor belandde ik in een rare situatie. Ik schrok op van wat ik las in Keep the Aspidistra Flying, in 1936 geschreven door George Orwell:
”He lay awake, aware of his own futility, of his thirty years, of the blind alley into which he had led his life.”
Het is niet alsof ik de kritiek op het liberalisme niet begrijp. Liberalisme gaat uit van een winnaarsmentaliteit, die zich echter niet uitbetaalt voor wie niet is opgenomen in het juiste netwerk. Nederland heeft een aantal knooppunten van macht en informatie: dit zijn de communicatiekanalen waarin mensen naar invloedrijke functies worden opgestuwd en waarin het bepalende taalgebruik wordt afgestemd. Wie niet in de kern van dat netwerk zit maar toch op de poort beukt, wordt gewoon genegeerd. “De aanhouder wint!” krijgen we te horen, maar men vindt de aanhouder slechts irritant. Als een rondzoemende vlieg die weigert te sterven.
Laat mensen hun eigen weg zoeken en leg niet te veel regels op. Neem nu de gebroeders Wright die vliegtuigen uitvonden en hun testvlucht uitvoerden over de VS. Vandaag zou dit stuiten op weerstand vanuit regulering. Weliswaar is er een Elon Musk met zijn raketvlucht; dit zijn echter enorme bedrijven die via de lobby hun invloed kunnen doen gelden: zij verhouden zich op een andere manier tot de regelgeving dan de gemiddelde vrijheidslievende burger, die tegenover dergelijke bedrijven net zo klein en machteloos staat als tegenover de overheid. En in zijn machteloosheid verlangt deze burger een herkenbare leider, die de macht weer persoonlijk maakt en voor zijn gevoel over hem waakt – wat hij van de geanonimiseerde bureaucratische instituties niet meer verwacht.
Ondertussen zijn het de politieke partijen die hun vrijheidsliefde van de daken schreeuwen, waarin zich de meest gladde mensen opwerken. Met gewiekstheden manoeuvreren zij zich omhoog binnen bedrijven – zij weten hoe ze de wet- en regelgeving in eigen voordeel kunnen aanwenden. Eenmaal op een topplek aangekomen dragen ze een beeld uit alsof dit succes te danken is aan liberalisme en een vrije markt.
Feit is dat Westerse landen een economie hebben die grotendeels is gereguleerd. Dus de mensen die zich hierin opstuwen, floreren binnen een klimaat dat niet wezenlijk liberaal is, hoewel dat liberale succesbeeld wel naar buiten toe wordt uitgedragen. Burgers doorzien dit en worden zo kritischer over liberale denkbeelden, en meer welwillend ten aanzien van autocratische.
Dit dilemma keert terug in de lokale politiek. Het zal niet de eerste keer zijn dat een gemeente afkondigt: ‘We willen dereguleren, dus we dragen dit gebouw of die vereniging over aan betrokken burgers’. Vervolgens leven de betrokkenen het helemaal op – na tien jaar blijft er een krot achter dat de gemeente dan toch maar terugkoopt om het straatbeeld te verbeteren.
Niettemin heeft het liberalisme veel ijver, werklust en dynamiek in zich. Dat is wat een beschaving nodig heeft om niet kopje onder te gaan. Niet afwachten totdat de overheid het oplost, maar zelf aan de slag gaan. Niet vertrouwen op anonieme bureaucratische organisaties, maar op mensen die je kent en samen met hen wat doen. En netjes het huishoudboekje op orde houden en niet meer uitgeven dan er binnenkomt. Deze ideeën vormen de kern van mijn gedachtegoed als politicus.
Door het opschalen naar gemeenten van honderdduizend inwoners komen college en raad verder van het dagelijks dorpsleven te staan. Een wethouder van een gemeente met meer dan honderdduizend inwoners heeft doorgaans geen tijd om te bemiddelen en persoonlijk poolshoogte te gaan nemen. Hoe dichter men bij de lokale situatie staat, hoe sneller men maatwerk kan leveren om de zaak op te lossen. Bijvoorbeeld door om tafel te gaan zitten met de direct betrokkenen: de individuen en de details blijven dan zichtbaar en zo kan een cultuur van burgerdeugd, goed nabuurschap, civil society en gemeenschapszin ontstaan.
Hoe verder weg men staat, hoe meer men zich zal beperken tot abstracte algemene maatregelen. Met deze opschaling zullen gemeenteraden meer dankbare kweekvijvers worden voor beroepsbestuurders, maar deze bestuurders zullen minder geworteld zijn in de activiteiten van de lokale dorpjes en bijbehorende heemkunde. Naast de wet is goed burgerschap een belangrijke maatschappelijke waarde. Als het kan, probeer dan wat terug te doen voor de gemeenschap. Niet ten koste van jezelf, maar ter versterking van elkaar.
Een wet is altijd vergankelijk: het is een letter die is opgeschreven. En eenmaal opgeschreven kan een wet worden verdraaid of ontdoken. Als de geest van de wet niet meer leeft, is de letter machteloos. Daarom zijn burgerdeugd en een bloeiende cultuur van levensbelang voor een beschaving. Relativisme voert tot normverval, en normverval tot nihilisme. Tegen normverval is geen wetgeving bestand – zelfs rechters, advocaten en politici zijn dan corrumpeerbaar. Wetgeving gaat dus niet alleen om ‘spelregels’ maar ook om de levensbeschouwelijke inbedding daarvan.
Wie mensen rechten geeft, moet ze dus leren dat ze ook plichten hebben. Daarbij is het onmogelijk om ieder menselijk gedrag in regeltjes te vangen. Mijn uitgangspunt is dat men ook niet alles moet willen reguleren. Wie dat wel wil, maakt mensen tot robots die niet meer zelfstandig denken.
Mijn conclusie is dat meer politici rekenschap zouden moeten geven van de fundamenten van hun doen en denken. Vaak wordt daar onder de vlag van ‘pragmatisme’ aan voorbijgegaan. Meestal is dat woord ‘pragmatisme’ een eufemisme voor ‘te belazerd om na te denken’. Een cruciale zinsnede is dat het liberalisme het leven, het geluk en succes voorstelt als min of meer maakbaar.
Dat ‘min of meer’ is precies wat zowel socialisten als liberalen vaak vergeten. Scherp verwoord betekent dit dat zodra iets misgaat, de socialist met een beschuldigende vinger wijst naar de overheid en de liberaal naar het individu. Wat beiden vergeten is dat sommige problemen niet oplosbaar zijn. Dat lijkt een open deur, maar zodra je erop gaat letten, bespeur je die vergissing in het spreken van veel politici. Zij ruimen geen plaats in voor een centraal begrip uit de Westerse traditie dat sinds de jaren ’60 is vergeten: het lijden, de tragische elementen in het leven. Vermoedelijk omdat je met dat woord geen verkiezingen wint.
Zaken als liefdesverdriet en ziekte kunnen intens lijden veroorzaken. De invloed die het individu hierop kan uitoefenen, is vaak beperkt. En als je ze met vrienden bespreekt komt men dikwijls niet verder dan clichés als: “Kop op, laat je niet ontmoedigen!” Met andere woorden: de oud-stoïsche gedachte dat de mens zelf bepaalt in hoeverre hij de ellende van de wereld in zijn gemoedsrust laat doordringen.
Dit laatste laat altijd een onbevredigend gevoel achter en durft het tragische element van het leven niet te erkennen in volle zin. Mensen hebben immers drukke agenda’s: ze zijn bereid een vriendelijk en bemoedigend woord te spreken – maar wat doen ze nu feitelijk om elkaar verder te helpen? Het verschil tussen feelgood-retoriek en daden: dáárin toont zich de ware vriendschap, loyaliteit en solidariteit. Het aangaan van een nieuwe vriendschap is oneindig veel belangrijker dan ideologische discussies op papier.