Waarom moeten Nederlandse universiteiten zo hoognodig buitenlanders opleiden? Waarom niet Nederlanders eerst? Dit vraagt Coen Teulings, voormalig directeur van het Centraal Planbureau en nu hoogleraar aan de Universiteit Utrecht zich af. Voordat ik aan zijn en mijn antwoord op deze vraag toekom, stel ik eerst een eenvoudigere vraag: waarom is studeren in Nederland eigenlijk zo populair onder buitenlandse studenten?
In september 2017 wist Nieuwsuur te melden dat tegenover elke Nederlandse student die in het buitenland studeert, vier buitenlandse studenten in Nederland studeren. Voordat Twan Huys dit gegeven prijsgeeft, schat toenmalig voorzitter van de VSNU, en voormalig voorzitter van de Universiteit Maastricht Karl Dittrich die verhouding in als 50-50. Het optreden van Dittrich heeft veel weg van een hogepriester die met veel vertrouwen uitspreekt er zeker van te zijn dat er een hemel bestaat. Zijn geloofwaardigheid is meer gebaseerd op gezag, dan op argumenten. Hij zegt zich te baseren op gegevens van het Nuffic. In een stuk van het Nuffic uit 2013 wordt echter gesproken van een disbalans tussen in- en uitgaande mobiliteit. In een onderzoek uit 2017 wordt gesproken van in totaal 13.686 Nederlandse studenten in het buitenland in het studiejaar 2015-2016. Uit een een ander onderzoek uit 2017 is op te maken dat in datzelfde studiejaar 75,229 buitenlandse studenten in Nederland studeren. In beide gevallen gaat het enkel om studenten die een volledige studie (bachelor of master) volgen. Het ziet er dus naar uit dat de cijfers van Nieuwsuur dichter bij de waarheid liggen, dan die van Dittrich. Nieuwsuur komt echter na deze reportage niet meer op dit onderwerp terug. Wellicht zijn ze bij Nieuwsuur geschrokken, omdat de kritische houding met betrekking tot dit onderwerp al snel als nationalistisch werd opgevat. Inmiddels is de toeloop van buitenlandse studenten een thema in de media. Een vergelijking met het aantal Nederlandse studenten in het buitenland, wordt evenwel gemeden. Voor het lopende studiejaar is het aantal studenten dat een volledige studie volgt toegenomen tot bijna 90.000.
Simpel gezegd is de reden waarom zoveel buitenlandse studenten voor Nederland kiezen, dat studeren in Nederland voor hen spotgoedkoop is in vergelijking met studeren in eigen land. De hoge kwaliteit in combinatie met de lage prijs maakt studeren aan Nederlandse universiteiten en hogescholen populair. Dat de kwaliteit zo hoog is komt omdat we als samenleving het nodige investeren in hoger onderwijs. Maar hoe kan de prijs dan zo laag zijn? Dat heeft er alles te maken met het feit dat we in de jaren ‘70 bedacht hebben, dat we de drempel om te gaan studeren laag diende te zijn, vooral voor studenten van wie de ouders het niet al te breed hebben. Ook kinderen van arbeiders hebben zo hun weg naar het hoger onderwijs weten te vinden. De prijs die een Nederlandse student van oudsher betaald, is vele malen lager dan de kostprijs van onderwijs. Op dit moment is het zo dat het collegegeld om en nabij de €2.000 bedraagt, terwijl de overheid daar per student nog eens €15.000 aan toevoegt, om de universiteit te financieren. Dat betekent een korting van maar liefst 90%.
Op zich is het een kwestie van keuze of in een land het onderwijs direct betaald wordt door de ouders, of dat dit indirect gebeurd via belastingheffing. Om dit te doen via belastingheffing heeft als consequentie dat de prijs niet meeweegt bij de keuze om te gaan studeren. Dat maakt de keuze om te gaan studeren aanlokkelijker. De studie is al betaald via de belastingen. Niet voor niets is het aantal studerenden in Nederland sinds de jaren ’70 enorm toegenomen. Studeren was sindsdien niet meer enkel voor de welgestelden.
Buitenlandse studenten uit andere EU-landen profiteren tegenwoordig van diezelfde regeling. Ook zij betalen slechts €2.000 collegegeld, en ook voor hen betaald de Nederlandse overheid €15.000 aan de universiteit van keuze. In hun eigen land betalen ze tussen de €6.000 en de €20.000 collegegeld. Bij zulke hoge prijzen is het nog maar de vraag of de kwaliteit van het onderwijs aldaar kan tippen aan dat in Nederland. Bovendien is het goed mogelijk dat je als buitenlandse student in Nederland in aanmerking blijft komen voor een studiebeurs om in je levensonderhoud te voorzien, vanuit je land van herkomst. Het is allerminst uitgesloten dat studiebeurzen in sommige landen hoger zijn dan in Nederland omdat ze immers de in dat land heersende hogere collegegelden verdisconteren. In dat geval profiteer je als buitenlandse student in Nederland dubbel.
Waarom buitenlandse studenten in Nederland willen studeren is nu duidelijk. De prijs/kwaliteitsverhouding is gewoonweg bijzonder gunstig. Dit is mogelijk omdat het overgrote deel van de kosten van de studie van buitenlandse studenten wordt uitbesteed aan de Nederlandse belastingbetaler. De vraag die overblijft is: waarom accepteren wij als Nederland dat het overgrote deel van de studiekosten van buitenlandse studenten wordt afgewenteld op de Nederlandse belastingbetaler? De reden is niet dat de buitenlandse studenten afkomstig zijn uit armlastige landen, en dat het een soort ontwikkelingshulp betreft. Duitsland levert verreweg de meeste studenten, en Duitsland is een welvarend land dat de studie van haar eigen studenten prima zelf kan betalen.
Het gaat trouwens om aanzienlijke totaalbedragen. In het lopende studiejaar studeren bijna 122.000 buitenlandse studenten waarvan, zoals gezegd, er 90.000 een volledige opleiding volgen. Vermenigvuldigen we enkel die 90.000 studenten met de €15.000 per studiejaar dan komen we op ongeveer 1,35 miljard euro belastinggeld op jaarbasis. Misschien is het totaal iets lager omdat hier ook hbo-studenten zijn meegerekend.
Een andere benadering is om een zesde deel van de kosten voor de overheid van het hoger onderwijs toe te rekenen aan buitenlandse studenten, omdat immers 1 op de 6 studenten uit het buitenland komt. Die kosten komen uit op 5,5 miljard voor het WO en 4,5 miljard voor het HBO in 2016. De tegemoetkoming in het levensonderhoud is niet meegerekend. Wel de ov-jaarkaart. Daarvoor trek ik 1 miljard af. Als we uitgaan van 10 miljard uitgaven door de overheid voor hoger onderwijs, dan is daarvan dus 1,67 miljard voor buitenlandse studenten uitgetrokken.
Als we het gemiddelde van beide berekeningen nemen, dan is dat ongeveer 1,5 miljard belastinggeld op jaarbasis om studenten uit het buitenland te bekostigen. Dat is ongeveer evenveel als de wat de afschaffing van de dividendbelasting voor buitenlandse aandeelhouders gaat kosten, te weten 1,4 miljard. Henk Krol maakte dit bedrag bevattelijk door te spreken van 15 miljard in 10 jaar. Thierry Baudet deed hetzelfde door de contante waarde bij een rente van 3% te berekenen. Hij kwam zo op een bedrag waarde van 50 miljard, ofwel € 5.000 per werkende Nederlander.
Overigens is het niet zo dat Nederlandse studenten die in het buitenland studeren evenveel gesubsidieerd worden. Vaak is het collegegeld in die landen veel hoger, zo niet kostendekkend. Bovendien zijn er maar weinig landen waar zoveel wordt geïnvesteerd in het hoger onderwijs als in Nederland. De Nederlandse student in het buitenland betaalt dus meer, en krijgt dus minder dan de buitenlandse student in Nederland.
Voor een buitenlandse student ontvangt een Nederlandse universiteit via de overheid hetzelfde bedrag als voor een Nederlandse student. Het maakt universiteiten dus niet uit waar hun studenten vandaan komen. Vanuit de universiteit bezien, is de toestroom van buitenlandse studenten eigenlijk heel aantrekkelijk. De buitenlandse student is in eerste instantie ontdekt als verdienmodel om extra geld van de overheid te ontvangen door Universiteit Maastricht. Inmiddels zou Universiteit Maastricht ernstig in de problemen komen als de buitenlandse student het laat afweten. Meer dan de helft van haar studentenpopulatie komt uit het buitenland. Het is de kurk waarop de universiteit drijft.
Daarbij dient men te bedenken dat de buitenlandse student een kwetsbaar verdienmodel is. Alles draait immers om een met subsidie kunstmatig laag gehouden prijs, waar de Nederlandse belastingbetaler voor opdraait. Overigens, dat nadeel wordt niet enkel ondervonden door de belastingbetaler. Er zijn na de crisis genoeg overheidsuitgaven die gevoelig zijn teruggedraaid. Bezuinigingen alom. Waarom dan wel jaarlijks bijna anderhalf miljard euro voor de buitenlandse student?
Maastricht was ook voorloper bij de verengelsing van het onderwijs. Die verengelsing is vooral ingegeven om het buitenlandse studenten makkelijk te maken. Bij Engelstalig onderwijs hoeven ze zich immers niet eerst het Nederlands eigen te maken. Engels moeten ze toch al kennen. Voor de toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs voor buitenlandse studenten, is de verengelsing van het onderwijs dus zeer belangrijk. Het argument dat het Engels geldt als de voertaal in de wetenschap, wat op zich waar is, is er achteraf bij de haren bijgesleept. Zelfs de studentenvakbonden valt op hoe ongecontroleerd de internationalisering eigenlijk verloopt. Alles wordt gedaan om de buitenlandse student naar binnen te harken. Van de Nederlandse student wordt gevraagd zich aan deze ontwikkeling aan te passen.
Dat de belastingbetaler nadeel ondervindt van de internationalisering van het onderwijs is goed uit te leggen. Maar hoe pakt de internationalisering eigenlijk uit voor de Nederlandse student? De indruk ontstaat dat deze hoe langer hoe meer verdrongen wordt door buitenlandse student.
Verengelsing van het onderwijs leidt al snel tot veel meer aanmeldingen van buitenlandse studenten. Aan de Universiteit van Amsterdam zijn er als gevolg van de verengelsing van de opleiding psychologie opeens 1260 buitenlandse aanmeldingen, tegenover 600 Nederlandse aanmeldingen. Het aantal beschikbare studieplekken is 594. Het beeld dat ontstaat, is dat de aankomende Nederlandse student moet concurreren met de buitenlandse student voor een beperkt aantal studieplekken. Een studieplek voor een buitenlander kan dus ten koste gaan van een studieplek voor een Nederlander. Volgens de wet mogen Nederlandse studenten daarbij niet voorgetrokken worden op buitenlandse studenten. Minister van onderwijs Van Engelshoven lijkt zich daarbij vooral druk te maken over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor de buitenlandse student. Zo lees ik haar uitspraak tenminste:
”De onderwijskwaliteit en de toegankelijkheid staan voor mij voorop, ook als het gaat om internationalisering van het onderwijs.”
Ook studenten van buiten de EU kunnen de facto gesubsidieerd worden ook al betalen ze het hoogste tarief aan collegegeld, als ze maar een dure studie kiezen. Duur zijn studies met veel practica zoals geneeskunde of een technische studie. In 1999 berichtte het CBS dat deze opleidingen wel vier keer zo duur zijn als bijvoorbeeld een studie rechten. Hoe het anno 2018 zit kan het CBS niet zeggen, want: ”de details zij al enige tijd uit de brongegevens verwijderd.” Ook al betalen Saoedische studenten het hoogste tarief voor een studie geneeskunde, dan nog kan het zo zijn dat dit tarief nog steeds niet kostendekkend is. In dat geval subsidieert het rijk op kosten van de belastingbetaler studenten uit het steenrijke Saoedi-Arabië. Hoewel er voor geneeskunde minder studieplaatsen, dan Nederlandse gegadigden zijn. Wellicht is dat een van de redenen waarom Universiteit Maastricht stopt met Saoedische geneeskundestudenten.
De eerder genoemde €15.000 rijksbijdrage per student is in het verleden €19.500 geweest. De reden voor de verlaging is dat het totaalbedrag zich niet of onvoldoende heeft aangepast aan de toestroom van buitenlandse studenten. Dit betekent dus dat de Nederlandse student heeft moeten inschikken, om plaats te maken voor de buitenlandse student. De buitenlandse student neemt als het ware financiële ruimte in, die eerder bestemd was voor de Nederlandse student. Inmiddels wordt de basisbeurs afgeschaft, met als argument dat de vrijgekomen gelden dienen ter verbetering van het onderwijs. In feite gaat het hier om een hersteloperatie om tekorten uit het verleden als gevolg van internationalisering van het onderwijs alsnog aan te vullen.
Nederlandse studenten hebben ook te maken met concurrentie van de buitenlandse studenten. Waar Nederlandse studenten zijn opgeleid in een zesjescultuur, met veel ruimte voor persoonlijke ontplooiing, daar zijn Duitse studenten van dezelfde leeftijd veel serieuzer en kwaliteitsbewuster ten aanzien van hun eigen prestaties. Ook zijn ze beter in staat binnen een strak kader te opereren. Wilhelm von Humboldt is zogezegd populairder in Nederland dan in Duitsland. Vanwege dit cultuurverschil in onderwijssysteem, komen Duitse studenten vroeger bovendrijven. Als het om promotieplaatsen gaat worden Nederlandse studenten verdrongen door Duitse studenten, niet omdat ze minder intelligent zijn, maar wel omdat ze zich minder volwassen gedragen. Daarbij dient men te beseffen dat promoveren steeds meer opgevat dient te worden als een volgende stap in het onderwijsproces, en niet als een keuze voor een wetenschappelijke carrière: volledig opgeleid ben je eigenlijk pas als je promoveert. Nederlandse studenten worden dus al tijdens het opleidingsproces weggeconcurreerd. Nu kun je zeggen: concurrentie, dat is goed. Concurrentie in de ontwikkelingsfase is echter in strijd met de theorie van Adam Smith die als de grondlegger van het marktdenken geldt. Smith vond namelijk dat je de vrije markt nog niet moest loslaten op bedrijven of personen die zich nog in de ontwikkelingsfase bevinden. Hij vergeleek dit met kasplantjes die je tegen weer en wind beschermd. Tegenwoordig zeggen we dat je in de ontwikkelingsfase nog fouten dient te mogen maken. Fouten maken wordt zelfs gezien als nuttige bijdrage het verdere ontwikkelingsproces. Waar echter concurrentie optreedt, worden fouten keihard afgestraft. Dat kan niet de bedoeling zijn in de ontwikkelingsfase.
Dan kunnen universiteiten en hun vertegenwoordigers wel roepen dat het zo fijn is om toptalent ter beschikking te hebben om het onderzoek vooruit te helpen. Vanuit de onderwijstaak van universiteiten bekeken, is het echter zaak vooral de eigen kweek te ontwikkelen. Eigen kweek is in dit verband de jeugd die in het voortraject ook al op Nederlandse scholen zat. Mocht het inderdaad als problematisch worden ervaren dat Nederlandse studenten te laat volwassen zijn, dan is het wellicht zaak daar in het voortraject iets aan te doen, in plaats van de populatie uit het voortraject te verdringen door populaties uit het buitenland.
De schattingen lopen uiteen, maar ongeveer 25% van de buitenlandse studenten blijft na zijn studie in Nederland wonen en werken. Dat betekent dat dat er 4 buitenlandse studenten moeten worden opgeleid om een student voor Nederland te behouden. Uitgaande van €15.000 per studiejaar is dat tussen de €250.000 en €300.000 per afgestudeerde die in Nederland blijft. Het bedrijfsleven staat te juichen, maar dat stonden ze ook bij de toestroom van gastarbeiders in de jaren ‘60. Du moment dat er geen vraag meer is naar deze werknemers, zijn de kosten, zowel toen als nu, voor de samenleving en niet voor de werkgevers. Momenteel gaat het goed met de economie. In een aantal jaren kan dat echter omslaan. Vanwege de conjunctuur, vanwege de onzekerheid in de wereld, vanwege het stoppen van het opkoopbeleid van de ECB, of vanwege het feit dat we, vanwege een zich richting artificiële intelligentie bewegende automatisering en robotisering, moeite gaan ondervinden om zelfs hoogopgeleide mensen aan het werk te houden. Mocht hierdoor in de nabije toekomst structurele werkloosheid ontstaan dan zijn ook de uit het buitenland aangeworven hoogopgeleiden eerder een last dan een bijdrage. Dan kunnen de Nederlandse studenten van nu wederom de concurrentieslag aangaan met hun voormalige buitenlandse studiegenoten.
Is de verengelsing van het hoger onderwijs wel zo gunstig voor de Nederlandse student? We doen wel alsof we allemaal geweldig goed Engels spreken, maar in feite beheersen we het Engels veel minder goed dan het Nederlands. Een subtiel begrip van de leerstof in het Engels blijft een moeilijkheid. Dat geldt des te meer als behalve de student ook de docent het Engels slecht beheerst. Zelf heb ik bij lezingen voor Studium Generale geluisterd naar Nederlandstalige, Duitstalige of anderstalige sprekers die het Engels maar matig beheersen. Ook buitenlandse studenten zijn vaak moeilijk verstaanbaar als zij Engels spreken. Je zou kunnen zeggen dat men bij Engelstalige opleidingen aan Nederlandse universiteiten genoegen neemt met een soort vereenvoudigd pidgin Engels. Als gevolg daarvan zijn echt diepgaande gedachtewisselingen moeizaam, zo niet onmogelijk.
Als je al over wilt gaan op Engelstalig onderwijs, of gewoonweg de beheersing van het Engels onder Nederlanders wil verbeteren, dan is het zaak daar al aan het begin van de basisschool werk van te maken. Omdat buitenlandse studenten werven de aanleiding was om over te stappen op Engelstalig onderwijs, hebben universiteiten zich die tijd nooit gegund. Structurele verbetering van het Engels in het voortraject, alvorens over te gaan op Engelstalig onderwijs, is nooit binnen het blikveld van universiteiten geweest.
Hoewel ik het belang van een goede beheersing van het Engels alleszins onderken, zie ik toch nadelen aan Engelstalig onderwijs. Omdat Nederlandse afgestudeerden veelal in een Nederlandse context komen te werken, is het van belang dat zij hun deskundigheid in de Nederlandse taal kunnen overbrengen. Het strooien met Engelse vaktermen, waarvan men het Nederlandstalige equivalent niet eens kent, draagt niet écht bij aan de kwaliteit van het functioneren in een Nederlandse context. Het is niet goed als een deskundige zich niet kan verduidelijken tegenover Nederlandstalig publiek.
Ideologie, is een manier van denken die bij een bepaalde vorm van samenwerken past. Omdat universiteiten inzetten op internationalisering van het onderwijs, brengt men hun studenten een manier van denken bij die daar positief tegenover staat. De Nederlandse studenten wordt zodoende een multiculturele en tolerante ideologie aangepraat. Ondertussen is de internationalisering van het onderwijs in allerlei opzichten ongunstig voor diezelfde Nederlandse studenten. Het is de vraag wanneer dat besef doordringt. Maar als dat besef doordringt, dan manifesteren zich de tegenstellingen binnen de maatschappij ook binnen de universiteiten. Dan gebeurt er in feite iets vergelijkbaars als rond 1968, namelijk dat een onbehagen dat ontstaan is van onderop in de maatschappij door studenten wordt opgepikt en uitgedragen.
Maar als het collegegeld voor buitenlandse studenten veel lager is dan de kostprijs, waarom vragen we dan niet gewoon een kostendekkend collegegeld aan buitenlandse studenten? Dat dit niet gebeurd heeft alles te maken met EU-regels, waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Het collegegeld dat we van Nederlandse studenten vragen mag niet afwijken van het collegegeld dat we van studenten uit andere EU-landen vragen. Nederland mag studenten uit andere EU-landen niet weren, door van hen meer collegegeld te vragen dan van Nederlandse studenten. Dat Nederlanders de kostprijs al betaald hebben via de belastingen, blijft daarbij geheel buiten beschouwing. De consequentie is dat we ons systeem met lage collegegelden om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, niet meer kunnen handhaven. In combinatie met de verengelsing van het hoger onderwijs heeft dat systeem namelijk een niet te onderschatten aanzuigende werking.
Ikzelf beschouw de EU-regel als een inbreuk van soevereiniteit van Nederland, om opvoeding en opleiding naar eigen inzicht vorm te geven. De in het begin genoemde Coen Teulings daarentegen omschrijft deze regel slechts als ”in juridisch opzicht moeilijk.” Hij doet alsof het slechts een of ander juridisch-technisch detail betreft. In feite aanvaardt hij de EU-regel kritiekloos, om vervolgens een ingrijpende stelselwijzing voor te stellen om met de EU-regel te kunnen leven. Bij die stelselwijziging voegt Teulings zich ook naar de EU, in die zin dat die onderwijs opvat als een product waar op de vrije markt op van toepassing is, een EU-regel dus die onderwijs niet definieert als een overheidsvoorziening, maar als een product op de vrije EU-markt. Kort door de bocht geïnterpreteerd stelt Teulings: als de collegegelden voor buitenlandse studenten te laag zijn, dan moeten die, ook voor Nederlandse studenten, maar omhoog.
Voor een meer marktconforme onderwijsfinanciering oriënteert Teulings zich op de VS. Hij aanvaardt dat het lage collegegeld zoals wij dat nu in Nederland kennen, in EU-verband niet te handhaven is. Het collegegeld moet volgens hem flink omhoog, waardoor de buitenlandse student niet (of minder) gesubsidieerd wordt, en de Nederlandse belastingbetaler niet (of minder) opdraait voor de buitenlandse student. Volgens Teulings kan Nederland op die manier de universiteit als lucratief exportsector blijven koesteren. Wat Teulings echter over het hoofd ziet, is dat de buitenlandse studenten bij een substantieel hoger collegegeld niet meer massaal voor Nederlands onderwijs zullen kiezen. Zo snel als de studenten gekomen zijn, zo snel zullen ze het ook weer laten afweten. Wellicht dat bij substantieel hogere collegegelden een deel van de buitenlandse studenten hun eenmaal begonnen studie nog in Nederland afronden. Het aantal aanmeldingen voor eerstejaars zal echter drastisch dalen: na 4 à 5 jaar is de leegloop een feit.
Een overduidelijk nadeel van het voorstel van Teulings, dat ik reeds genoemd heb, is dat ook de Nederlandse student leidt onder het hoge collegegeld. Weliswaar stelt Teulings voor de Nederlandse student te compenseren met een systeem van beurzen, en spreekt hij daarom een vestzak-broekzak operatie. Afgevraagd dient echter te worden: wiens vestzak, en wiens broekzak? In de VS komen vooral veelbelovende studenten met weinig draagkrachtige ouders in aanmerking voor zulk een beurs. Voor wie geen welgestelde ouders heeft, en ook niet overloopt van talent, wordt studeren een dure en risicovolle keuze. Voor hen zal het verhoogde collegegeld namelijk niet met een beurs gecompenseerd worden. De typisch Nederlandse brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs wordt daardoor ondermijnd.
In het kader van marktconformiteit meent Teulings dat de hoogte van het collegegeld afhankelijk dient te zijn van de kosten van de studie. Meer collegegeld voor dure studies dus. In de Nederlandse praktijk betekent dit minder toestroom naar technische universiteiten, terwijl er juist veel vraag is naar technici. Het betekent ook dat een studie geneeskunde in de toekomst, zoals vroeger, vooral is weggelegd voor welgestelde ouders.
De PvdA’er in Teulings steekt de kop op als hij bepleit het aan universiteiten over te laten om collegegeld te differentiëren naar ouderlijk inkomen. Het torenhoge studiegeld voor dure studies wordt dan toch weer een beetje verlaagd, maar toch weer niet te veel want het collegegeld dient immers de kosten van de studie op zijn minst voor een belangrijk deel te dekken. Teulings hinkt hier duidelijk op twee gedachten, maar is niet in staat beide gedachten tot één coherente theorie om te smeden. Zijn voorstel van nivellering door universiteiten is een socialistisch sausje over een verder kapitalistisch gerecht. Wat de ingrijpende systeemwijziging van Teulings vooral bewijst, is dat rare bokkensprongen nodig zijn, om onder die vermaledijde EU-regel, uit te komen.
We zoomen nu is op de stad. Maastricht dient daarbij als voorbeeld. Waar het op landelijk niveau duidelijk is dat uiteindelijk de belastingbetaler de rekening betaald, is het op stedelijk niveau minder duidelijk dat het geld waarmee de economie leven wordt ingeblazen van de belastingbetaler afkomstig is. De opbloei van de stad door de komst van een universiteit kan dan gemakkelijk als eigen verdienste opgevat worden. Teulings zegt ”zonder de instroom van Duitse studenten zou de Universiteit Maastricht niet kunnen bestaan.” Dan kun je net zo gemakkelijk zeggen dat de Universiteit Maastricht niet kan bestaan zonder de Nederlandse belastingbetaler, want die subsidieert Duitse studenten in hoge mate.
Ondertussen leunt de gemeente steeds zwaarder op de ogenschijnlijk draagkrachtige schouder van de universiteit. Hele delen van de binnenstad worden toegewezen aan de universiteit zelf, dan wel aan de zich rap uitdijende internationale studentenpopulatie. Bij het smeden van een nieuw gemeentecollege diende Rector Magnificus Rianne Letschert zelfs als informateur. De universiteit als belangrijkste belanghebbende van gemeente Maastricht, initieert daarmee de koers van de gemeente voor de komende jaren. De belangrijkste lobbyist van de stad, zit op de troon.
Een half jaar eerder verwelkomde burgemeester van Maastricht Annemarie Penn het huidige kabinet bij haar aantreden met de enigszins pathetisch aandoende uitspraak: ”Kabinet, ik biedt Zuid Limburg.” Mij stak het dat Penn iets aanbood dat niet van haar is. Zuid Limburg is namelijk niet van Penn en ook niet van gouverneur Theo Bovens, maar van de burgers van Zuid Limburg. Met Penns aanbod voel ik me als burger letterlijk verkocht. Inmiddels vinden burgers van Maastricht dat de stad zowat uit zijn voegen barst met al die studenten. De beslissingen over Maastricht vinden als het ware plaats over de hoofden van de bevolking heen.
De gedachte die zowel bij de universiteit als bij de gemeente, als ook bij figuren als Dittrich en Teulings leeft, is om de universiteit een aanhechtpunt voor kennisindustrie te laten zijn. Teulings haalt daarbij stedelijk econoom Ed Glaeser aan die spreekt van ”regionale clusters van hoogwaardige activiteit,” en van ”reinventing the city.” Mooie woorden. Wat daarbij opvalt, is dat het aanhechtingspunt wordt betaald uit gemeenschapsgeld, terwijl de hoogwaardige activiteit zelf, vooral wordt uitgevoerd door veelal van buitenaf afkomstige mensen.
Aan Nederlandse universiteiten is inmiddels 37% van het personeel uit het buitenland afkomstig. In Maastricht ligt dat percentage waarschijnlijk een stuk hoger. Daar heb je inmiddels hele vakgroepen die helemaal verduitst zijn. Als inwoner van Maastricht heb je van die ontwikkeling slechts beperkt voordeel, en wellicht ook nadeel. De kans bestaat dat je niet meer in tel bent in je eigen stad, en dat je op den duur uit de stad wordt weggedrukt. Die nieuwe internationale populatie, vindt men veel interessanter, dan die oude Limburgse mik waarop men danig uitgekeken is. Wegomleidingen en dergelijke worden inmiddels niet meer in het Nederlands maar in het Engels aangegeven. Aanpassen, dat is iets voor Nederlanders, niet voor buitenlanders.
We zoomen nu weer uit van Maastricht, terug naar Nederland. Waar de internationalisering van universiteiten op uitloopt, is dat er een internationale, multiculturele en multi-etnische elite in Nederland ontstaat. Deze elite zal zichzelf eerder definiëren als wereldburger dan als Nederlander, en zal zich loszingen van de autochtone bevolking. Die elite van de toekomst spreekt zelfs niet meer de taal van de Nederlanders, omdat hun voertaal Engels is. Deze toekomst is vergelijkbaar met de situatie in de 17de, 18de en 19de eeuw, toen in Europa de voertaal van de elite het Frans was. Als Nederlander ben je in de nabije toekomst enkel nog in tel als je een plek weet te bemachtigen te midden van die elite, op voorwaarde dat je meedoet met hun gewoonten en gebruiken. Solidariteit zal niet meer aan landsgrenzen gebonden zijn. Armoede in Nederland wordt niet als urgenter ervaren dan armoede elders. De verzorgingsstaat brokkelt verder af, en de inkomensverschillen worden alsmaar groter, zoals dat nu al op veel plekken in de wereld gebeurd.
Hadden eerdere maatregelen die tot immigratie leiden, tot effect dat vooral de onderklasse multicultureel en multi-etnisch werd, nu is het juist de bovenlaag van de bevolking die van samenstelling veranderd. Dat is om twee redenen bijzonder ingrijpend: Omdat de bovenlaag van de bevolking relatief klein is, kan de internationalisering van de elite bijzonder snel verlopen. Bovendien kan die nieuwe internationale elite veel meer invloed uitoefenen dan bijvoorbeeld de gastarbeiders van de jaren ‘60, vanwege het feit dat welgestelde, hoogopgeleide mensen in verantwoordelijke posities nu eenmaal over meer machtsmiddelen beschikken, en dus meer invloed kunnen uitoefenen. In die zin is de internationalisering van het hoger onderwijs te zien als opnieuw een lange mars door de instituties die de machtsverhoudingen in Nederland ingrijpend gaat veranderen. Het antwoord op de vraag waarom Nederlandse universiteiten zo hoognodig buitenlanders moeten opleiden, is dus om een losgezongen elite te creëren die Nederland ingrijpend verandert. Een systeem met een internationale elite die beslist over het lot van een plaatselijke bevolking is in wezen een feodaal systeem. De toekomst is dus een terugkeer naar een feodaal systeem. Waar de staat wordt ondermijnd, keren de middeleeuwen terug. Wereldburgerschap is in essentie niets anders dan een verlangen naar feodale tijden, maar dan natuurlijk wel vanuit het perspectief van de adel. De rol van horigen en lijfeigenen is voor anderen weggelegd. Wereldburgerschap is zodoende een verlangen naar ongelijkheid.