Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel I

05-09-2018 22:57

 

”Te midden van het rumoer van de wereld zijn er velen die snakken naar een handvol stilte.”

 

 – Mark Rothko

 

”Heb je eenmaal kennis van de bijna verloren waarden als stilte, ruimte en duisternis dan ga je die overal om je heen missen.” (Freriks, p. 51)

 

In 1854 publiceerde de Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau Walden; or, Life in the Woods waar hij negen jaar aan gewerkt had. In Walden beschrijft Thoreau de poging die hij deed om een tijdlang eenvoudig te leven in een zelfgebouwde hut in een bos vlakbij een meer, Walden Pond. Ik zit als H.D. Thoreau in een hut in de natuur. Of zoiets. Ik verblijf in het huis van mijn zus in een klein idyllisch dorp in Drenthe met naar het schijnt vijf biljartverenigingen en één bridgevereniging. Het huis is geen hut, er is hier een supermarkt en ik ben niet alleen, maar in essentie zoek ik wat Thoreau zocht: rust, authenticiteit en natuurbeleving. De stilte is hier niet volmaakt maar wel dieper dan waar ik vandaan kom en waar de snelweg als achtergrondruis altijd aanwezig is. Er is hier ruimte. De huizen staan hier losser, er is veel groen – behalve in de lege tuin van het huis waarin ik ben – en het dorp heeft geen stoplicht. De mensen groeten elkaar. De meeste musea in de buurt kennen we en er is weinig druk om dingen te moeten zien. Zo wandelen we en de honden cirkelen rondom ons mee. In de gebieden wat verder van de steden is het niet alsof de tijd heeft stil gestaan, maar alsof er een andere tijd verstrijkt. Een tijd die langzamer gaat en waar er meer ruimte tussen de minuten zit.

 

”Degene die zich veelvuldig begeeft in de natuur, is nomadisch van aard. De tochten gaan in alle richtingen, onderweg naar elke keer een andere plek. Onderweg zijn in de natuur is voor mij als het zoeken naar het ongerepte. Al bestaat het wilde huis van de natuur niet meer, zoals sommigen menen, ik zoek het telkens.” (p. 26)

 

Kester Freriks (1954) mediteert en reflecteert in zijn boek Stilte, ruimte, duisternis. Verkenningen in de natuur (2018) over deze drie begrippen. Het is een fascinerend boek dat natuurcontemplatie koppelt aan kunst- en cultuurfilosofie. De overdenkingen in het boek geven aanleiding tot mijn eigen reflecties op het landschap en de natuurbeleving. Het boek is te duiden als een esthetische beschouwing. Het fysieke raamwerk is de Nederlandse natuur. En Nederland is groter dan je denkt. Wandelen is het uitvouwen van het landschap. Voor wie gemotoriseerd reist, lijkt het of Nederland klein is, maar te voet is het groot en soms zelfs groots. Het boek is prachtig, zowel qua inhoud als qua vorm. Er zitten drie katernen in het boek met verrassende kunstwerken en natuurfoto’s.

 

”Als ik door de natuur loop, dan lijkt het of alle eerdere natuurherinneringen zich opnieuw aandienen.” (p. 24)

 

Freriks verkent het werk van twee schilders wier werk stilte uitstraalt. Adraen Coorte die in de 17de eeuw ingetogen stillevens schilderde en de 20ste eeuwse Mark Rothko. Diens kleurenvlakken stralen rust en contemplatie uit, maar zijn eveneens onderwerp van verhitte discussie over wat kunst is. Rothko’s kunst roept reacties op: dat kan ik ook. Toch spreekt Rothko’s werk veel mensen aan. Het is abstract expressionistisch. De werken spreken in op je gemoed. Ze roepen op tot contemplatie en meditatie. Ze confronteren je met jezelf: jij moet wat doen met het werk. Een abstract kunstwerk vraagt daarom meer van de beschouwer dan een mimetisch werk: dat kun je gewoon aflezen als een plaatje. Een mimetisch werk spreekt tot jou terwijl een abstract werk je op jezelf terugwerpt. Rothko’s kleurvlakken moet je op je in laten werken. Het kost even tijd. Ik ben fan van de Oxford Very Short Introduction serie en een deel van mijn fascinatie komt voort uit het feit dat de kaften in Rothko-stijl zijn ontworpen met grove kwast geschilderde kleuren, soms monotoon, soms met een tweede kleur, maar altijd ingetogen. Ik koester de boekjes die zowel qua vorm als inhoud volgens een prettig stramien zijn uitgegeven. Ik heb er enkele tientallen van. Ze staan prachtig naast elkaar, verdeeld over twee werkkamers, thuis en op de universiteit. Ik vul in mijn belevingswereld de stilteschilders aan met de prachtige ingetogen stillevens van de hedendaagse fijnschilder Henk Helmantel en met de droomlandschappen (dreamscapes) van Salvador Dali die ik ervaar als stille vlaktes waar alleen een hete wind schuurt.

Shinrin-yoku of forest bathing gaat over ontstressen in de natuur en is een pleidooi voor de helende werking van de natuur op ons gemoed. Shinrin-yoku is een Japanse term die door gebruik in zelfhulpboeken populair is geworden, het is niet alleen wandelen in de natuur, maar moeite doen om de weldadige invloed van de natuur te voelen. Zonder ons erin te verdiepen, grijpen wij het concept aan om onze wandelingen meer een shinrin-yoku ervaring te maken. Zo incorporeren we in onze wandelingen een meditatiesessie: stil op een bankje de natuur ervaren. Het stil zijn opent de zinnen. We snuiven de geuren op. Voelen aan planten of knuffelen bomen.

We wandelen in de schemering. Bordjes wijzen op sporen in het landschap. Het zijn grafheuvels. We stuiten op een hunebed (D3) dat verzonken ligt in een kuil. Op een bankje bij deze stenen, die een leeg graf zijn, probeer ik me voor te stellen dat er hier 5000 jaar geleden mensen leefden en hoe dat zou zijn. Ik voel echter niets. Er komen flarden die een samenraapsel zijn van wat ik uit boekjes weet en vooral van een serie die we op de lagere school keken van mensen die naspeelden dat ze in de steentijd leefden. Dan probeer ik de tijd 5000 jaar naar voren te spiegelen en probeer ik me iemand voor te stellen die zich voorstelt hoe het zou zijn geweest om 5000 jaar geleden geleefd te hebben. Dat geeft een kortsluiting in mijn hoofd. Het moderne landschap kan ik iets beter duiden. Ik zie de rechte lijnen van de ruilverkaveling. Op een bord staat iets over de oorlog. De tweede wereldoorlog is altijd dichtbij. Een groot deel van de heide was in 1944 gladgebulldozerd waarbij tientallen grafheuvels werden vernield om plaats te maken voor een nepvliegveld. Wat mensen belangrijk vinden verandert door de tijd. Iets wat duizenden jaren is bewaard loopt nog steeds het gevaar plaats te moeten maken voor huidige belangen. Niets is ooit veilig. Vernietigen is makkelijker dan bewaren. Conservatie vergt constante waakzaamheid. In de krant lees ik later dat er nieuwe bordjes komen waarop staat dat hunebedden niet beklommen mogen worden.

Hunebed D3 in Zuidlaren, (c) Gouwenaar 2008, Wikipedia

De oranje zon ging kopje onder aan de horizon. In het bos, op een paar honderd meter van de parkeerplaats kwamen wij bij een verscholen bankje een man en een vrouw tegen. We zeiden goedendag, een mompelend ‘Mooi hè!’ Op de parkeerplaats bleek onze auto niet de enige. In het verste hoekje stonden naast elkaar nog twee auto’s, een grote en een kleine. Een rendez vous in het bos.

De stilte is hier dieper, zoals ik schreef. Af en toe wordt de stilte tijdens wandelingen verscheurd door het snerpende geluid van racende motoren. Als er ergens buiten een geluid klinkt van machines – tractoren, vliegtuigen, motoren, grasmaaiers, bladblazers, motorzagen – dan kun je er donder op zeggen dat een man aan de knoppen zit. Mannen zijn lawaaieriger dan vrouwen.

Het duurde even voor ik het door had, want je ziet niet meteen wat je niet ziet. Op al onze wandelingen op verschillende tijdstippen van de dag in verschillende landschappen zagen we geen enkel konijn. Waar zijn ze? Roofvogels zien we wel en een enkele ree. Een virtuele speurtocht levert de oplossing: ‘Landelijke sterfte onder konijnen als gevolg van VHD (Viral Hemorrhagic Disease)’. Bij informatie voor dierenartsen lees ik dat er een vaccin is voor deze ziekte dat wordt toegediend aan vleeskonijnen (dat woord verzin ik niet zelf). Hieruit blijkt maar weer dat het dierenartsen niet primair om het belang van het individuele dier gaat, maar om het belang van de boer. Een vleeskonijn mag niet doodgaan door een ziekte, maar moet worden gedood door de slacht.

Ik zoek naar een passend woord voor de beleving van geuren in de natuur. In het Engels kun je overal –scape achter plakken: landscape, seascape, tablescape, soundscape, dreamscape. Ik weet niet of smellscape bestaat (en ik vind het geen mooi woord), maar het duidt wel aan wat ik bedoel: de ervaring van verschillende geuren in een landschap. In het Nederlands klinkt ‘geurschap’ afschuwelijk. ‘Geurbeleving’ komt meer in de buurt, maar het mist de connectie met landschap. In het landschap is er een duidelijk verschil tussen bos en landbouwgronden. Natte zandgrond ruikt heerlijk. Het droge gras dat door een regenbui geur kreeg, ruikt naar Japanse tatami. Er is, voor zover ik weet, in de esthetica weinig aandacht voor geur. In Japan is dat anders, daar is wierook tot een kunst verheven (kōdō). In Japan zijn er gespecialiseerde winkels met wierook. De verfijning is daar tot op grote hoogte ontwikkeld waarbij de wierook die in Nederlandse toko’s te krijgen is, bleek afsteekt. Geur is belangrijker dan wij denken, maar de positieve beleving van geur wordt niet vaak belicht. In winkels kopen we tal van producten om onze lichaamsgeuren mee te verdoezelen. We doen moeite om niet naar mens te ruiken. De weeë geur van een parfumerie die je tegemoet walmt als je er alleen maar langs loopt, roept bij mij een gevoel van weerzin op. Ik gebruik zelf geen geurende middelen. Hooguit af en toe shampoo. Maar ik dwaal af.

Het gaat mij om de geurbeleving in de natuur, hoe de geuren zich wijzigen gedurende de dag en in de nacht. Als je je er voor openstelt, gaat er een nieuwe beleving voor je open. Maar het heeft ook een keerzijde. Wie wandelt in de natuur, wordt ook geconfronteerd met de stank van de intensieve landbouw, met name de penetrante ammoniakgeur van mest. Natuurbeleving is meer dan ervaren hoe mooi de natuur is, maar ook hoe dissonanten van geur, geluid en visuele gedrochten daarin aanwezig zijn. Zo wandelen we thuis regelmatig in een fraai bos in Driebergen met zandverstuivingen en afwisseling tussen naald- en loofbos. Er is daar veel mos, waar wij door onze herinneringen aan de Japanse boeddhistische tuinen – waarin mos een belangrijke rol speelt – een zwak voor hebben. Het ruikt er lekker. En toch lukt het niet om diep in een plezierige staat van gemoedsrust (ataraxia) te komen, omdat de snelweg hoorbaar is.

 

Lees ook:

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel II

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel III

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel IV (slot)