Wanneer ik verzonken in troostgevende gedachten
Terugdenk aan het verleden,
Betreur ik mijn falen in alles wat ik wilde bereiken,
En ik herinner me met spijt hoe ik mijn beste jaren verspilde.
– William Shakespeare
Deze dichtregels uit sonnet 30 van Shakespeare, in 1937 gereciteerd door Boris Pasternak voor een gehoor van 2.000 schrijvers, zeggen volgens minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag alles wat er gezegd kan worden. Maar als we even afzien van de Stalinistische context waarin deze woorden zijn uitgesproken: wat drukken deze woorden uit? Prozaïsch geformuleerd denk ik dan: iets van spijt en twijfel over doen en laten in het verleden. Is Kaag zelf soms vatbaar is voor Shakespeareaanse twijfel? Uit haar Abel Herzberglezing maak ik op van wel.
Abel Herzberg
In haar lezing vraagt Kaag zich af hoe een historica in de 22ste eeuw zal terugkijken op “onze tijd van onbehagen vervreemding.” Ze komt tot de volgende toch wel sombere opsomming:
“Zal zij, in de 22ste eeuw, als zij schrijft over de huidige internationale politiek, haar onderwerp en de context echt tot leven kunnen brengen zodat het een realistische echo oproept van onze actuele werkelijkheid?
Zal zij een narratieve boog kunnen ontdekken van de gestaag afkalvende ethiek van leiderschap?
Zal de ontwrichting van het systeem van informatievoorziening door sociale media nog navoelbaar zijn?
Zal de impact van de ontgoocheling veroorzaakt door de bankencrisis en de gebrekkige afrekening nog herkenbaar zijn?
Zal ongelijkheid worden herkend als drijvende kracht van de politieke polarisatie en als factor in de afbraak van sociale samenhang en de vermindering van stabiliteit en veiligheid?
Vergaan de gruwelijke details van terreuraanslagen in de mist van de tijd?
Zal het gevoel van onmacht ten opzichte van de gruwelen van Syrië nog begrepen kunnen worden?”
Ook vanuit het perspectief van Kaags eigen bestuurlijke en politieke loopbaan tot nu toe, is somberheid troef. Veel hoopvolle verwachtingen zijn intussen illusies gebleken:
“Toen ik begon bij Buitenlandse Zaken, net na de val van de Muur, was de euforie voelbaar. Wij dachten dat de donkere pagina’s uit de geschiedenis definitief achter ons lagen. Definitief waren omgeslagen.
De jaren ‘90 van de vorige eeuw voorspelden het ‘Einde van de Geschiedenis’!
De grote ideologische clashes zouden verleden tijd zijn.
Het liberalisme had gewonnen! Het zou nooit meer economische crisis worden!
De democratische rechtsstaat zou, ook op plaatsen waar deze nog niet was gerealiseerd, snel wortel schieten.
De Koude Oorlog had duidelijk een winnaar. Mensen die de democratie eenmaal hadden gekend, zouden deze altijd bewaken, beschermen en behouden.
De globalisering zou mensen nog dichter bij elkaar brengen. De technologie zou ons bevrijden, door iedere wereldburger met een klik van de muis toegang te geven tot alle kennis die de mensheid ooit voortbracht. We zouden voorgoed weten wat feit is én fictie is.
Maar… het ‘einde van de geschiedenis’ werd niet bewaarheid.
De jaren ’90 brachten economische voorspoed. Dat is waar.
Maar het einde van de geschiedenis werd niet bewaarheid.”
Je zou denken: voor wie het allemaal zo verkeerd heeft voorzien, past bescheidenheid. Die maakt plaats voor mensen met een accurater inzicht. Kaag meent echter dat de triomfale vooruitgangsdenkers, waar ze ook zelf toe gerekend kan worden, eigenlijk niet zo veel kwalijk genomen kan worden. Ze streden immers voor de goede zaak, lijkt ze daarbij te denken.
In haar retorische betoog schept Kaag in een dramatisch beeld wat volgens haar de goede en wat de slechte zaak is. Een verwijzing naar het nazisme wordt niet geschuwd. Het komt erop neer dat de multilaterale orde de goede, en de (terugkeer naar) de soevereine natiestaat de slechte zaak is. Ondanks haar felle antinationalisme somt Kaag toch op wat zij aan Nederland zo goed vindt:
“Dat wij ervan uitgaan dat [wetten en waarden, P.H.] voor ons allemaal gelden.
Dat de scheiding der machten voor ons allemaal werkt.
Dat onze instellingen éérlijk en betrouwbaar zijn.
Dat onze journalisten echt vrij zijn.
Dat er waarden en principes zijn die niet onderhandelbaar zijn.
Dat wij als mensen, in de meest fundamentele zin van het woord, gelijk zijn.
En dat de staat ons daarom, als het gaat om fundamentele vraagstukken, gelijkwaardig moet behandelen.”
Wat de multilaterale Europese Unie aan de zegeningen van Nederland nog toe te voegen heeft, beantwoordt Kaag als volgt:
“De almaar sterkere inachtneming van de fundamentele mensenrechten in het recht van de Unie en de verknoping met het Europese mensenrechtenverdrag maakt dat Europese burgers beschermd moeten zijn tegen willekeur van hun overheden.
Tegen marginalisatie van minderheden.
Want juist het beschermen van de minderheid tegen de tirannie van de meerderheid is het genie van de naoorlogse structuur van onze Europese samenleving.”
Blijkbaar meent Kaag dat zonder toezicht van de EU in Nederland minderheden geen rechtstatelijke bescherming genieten. Die uitspraak is echter flagrant in tegenspraak met haar eigen hiervoor geciteerde lofzang over de zegeningen van de Nederlandse rechtstaat. Haar verhaal is dus niet consistent, en ook niet geloofwaardig.
Maar zelfs áls Nederland rechtstatelijk haar eigen boontjes kan doppen, dan nóg acht Kaag het onjuist om dat ook te doen. Ze is er van overtuigd dat
“de kracht van verantwoordelijkheid nemen, is wat je ermee doet voor een ander, niet voor de eigen achterban of bevolkingsgroep.”
Samenwerken binnen de EU doen we dus niet voor onszelf, maar voor de andere landen. Ik wijs erop dat deze al te altruïstische opvatting in strijd is met haar ministeriële eed waarin ze beloofde te allen tijde het land te dienen.
Het land dienen, is voor Kaag niet meer dan een voorlopig belang, ondergeschikt aan “revolutionaire gedachten” over een verenigd Europa:
“De Europese Unie is dan ook niet zo maar een afspraak die je af kunt zeggen of uit kunt stellen.
Het is anders. Het is een nieuwe, zelfstandige eenheid. Een rechtsgemeenschap, een versmelting van soevereiniteiten. Een nieuwe, grotere, soevereine eenheid.
Het Europese recht heeft voorrang boven nationaal recht.”
Kaag is duidelijk op zoek naar iets bestendigs, een anker, een rots in de branding: een dogma. In de woorden van Pasternak meent ze iets gevonden te hebben dat niet kan worden afgepakt, iets dat nooit verdwijnt. Ze heeft het over rechten en waarden die onvervreemdbaar en onomstotelijk zijn, en over waarden en principes die niet onderhandelbaar zijn. Tegelijkertijd zegt ze te streven naar verbinding en dialoog. Ze zegt:
“Ja, wij moeten altijd zorgen en angsten van onze medemensen erkennen.”
Wat ik me dan afvraag is of Kaag wel bereid is om van mening te veranderen? Of begrijpt ze de zorgen van, laten we zeggen, Henk en Ingrid op haar eigen D66-manier, en zit het er niet in dat zij haar mening op basis van dialoog op eniger wijze aanpast?
Waar het om internationale verdragen gaat, wil Kaag wel toegeven dat er landen zijn die dezelfde verdragen als wij hebben ondertekend, maar die zich er vervolgens niet aan houden. Het inzicht dat deze internationale verdragen niet door God gegeven zijn, en dus ook op basis van democratische controle aangepast dienen te kunnen worden, is bij haar echter nog niet ingedaald. Zo blijft haar handreiking voor een dialoog een lege huls.
Kaag koketteert met haar inzicht dat identiteiten niet enkelvoudig, maar meervoudig en complex zijn. Het probleem met bijvoorbeeld dubbele nationaliteiten is echter niet de multiple identiteit, maar de multiple loyaliteit. Jaren geleden zag ik een documentaire, waarin gesuggereerd werd dat het geen enkel probleem is, dat een Nederlandse Turk in het Turkse leger dient. Nu weten we hoe Diyanet en de APK hart en hoofd van veel Turkse Nederlanders weet te veroveren. Niet identiteit maar loyaliteit is dus relevant.
Als minister behoort Kaag tot de belangrijkste Nederlandse gezagdragers. Vanuit die positie is zij bij uitstek in de gelegenheid om haar opvattingen uit te dragen. Altijd is wel een televisieprogramma of krant bereid om haar aan het woord te laten. Ondanks deze bevoorrechte positie, kruipt ze toch in de rol van underdog. Ze doet alsof ze moed heeft verzameld om het stilzwijgen te doorbreken, vanuit de veronderstelling dat haar politieke opponenten het in Nederland voor het zeggen hebben. Als er al in media en politiek weinig woorden worden besteed aan kritiek op haar opponenten, dan is om hen, en hun argumenten zo min mogelijk podium te bieden. De echte reden dat Kaag zich beschroomd voelt het stilzwijgen te doorbreken, is vanwege het risico dat haar kritische benadering averechts werkt.
Meer lezen van Paul Hekkens: zie hier