Wat bij de Engelstalige lezing The coming of age of a monetary union van Jeroen Dijsselbloem opvalt is hoe politiek ingestoken zijn verhaal in feite is. Hij laat thema’s waarmee hij politiek niet kan scoren gewoon weg. Zo spreekt hij gedurende de lezing niet over de EU als transferunie. Pas als daar na de lezing een vraag over wordt gesteld, blijkt hij opvallend positief tegenover een transferunie te staan. Volgens hem kan ieder land in de financieel-economische problemen komen. Hij ontkent daarmee dat er een soort economische culturen zijn die min of meer permanent zijn. Bijvoorbeeld dat de Noord-Europese culturen zich kenmerkt door arbeidsethos en spaarzin en dat Zuid-Europese culturen zich juist kenmerken door minder hard werken en gemakkelijker geld uitgeven. Als een dergelijk onderscheid toch meer permanent blijkt te zijn dan zal de geldoverdracht bij een transferunie vooral eenrichtingsverkeer zijn. Het geld komt bijvoorbeeld uit het Noorden, en gaat naar het Zuiden. Dijsselbloem wil daar echter niets van weten.
Als bewijs dat de rollen gemakkelijk kunnen omdraaien voert Dijsselbloem aan dat Duitsland eind jaren ’90 in een of ander tijdschrift ‘de zieke man van Europa‘ is genoemd. Dat is overigens een term die steeds opnieuw gemunt wordt. Frankrijk, Nederland en België zijn ook al zo genoemd. De term is het eerst toegedicht aan het Ottomaanse Rijk in verval, voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog. Dat eind jaren ’90 Duitsland aan de beurt was om het etiket opgeplakt te krijgen is te verklaren uit het feit dat de economie enigszins stagneerde omdat de noodzakelijke sanering van de verzorgingsstaat op zich liet wachten.
Wat Dijsselbloem niet noemt is dat Duitsland toen druk doende was de éénwording gestalte te geven. Dat verklaart ook waarom Duitsland even niet aan de 3% -norm kon voldoen: er moest vooral in de voormalige DDR enorm veel gemoderniseerd en dus geïnvesteerd worden. De dip in de Duitse economie was dus een uitzondering op de regel die ook nog eens heel goed uit te leggen is.
Volgens de historicus Brendan Simms is het zo dat het gebied dat we tegenwoordig Duitsland noemen altijd al economisch sterk is geweest. Het probleem van Europa de laatste vijf eeuwen is juist geweest dat Duitsland economisch te dominant was. En als de Duitse economie dan in de jaren ’90 even hapert, dan is Europa ook niet tevreden. Dan maakt iedereen zich direct zorgen dat Duitsland zijn rol als motor van de Europese economie niet meer kan vervullen. De dip in de jaren ‘90 is dus allerminst een bewijs voor een transferunie met steeds wisselende geldstromen die elkaar op lange termijn compenseren. Het is niet eens anekdotisch bewijs.
Zelfs binnen landen blijkt eenrichtingsverkeer van geldstromen min of meer permanent te kunnen zijn: de ene regio betaalt jaar in jaar uit voor de andere regio. Dat leidt tot groot ongenoegen bij de netto betalende regio, tot aan afscheidingsbewegingen aan toe. Denk aan Lombardije en Südtirol, denk aan Catalonië, denk aan Vlaanderen. Dat soort ongenoegen wil je toch niet op Europees niveau gaan inbouwen.
Dijsselbloem verdedigt een transferunie door erop te wijzen dat EU-structuurfondsen ook in het verleden al tot transfer hebben geleid, eerst vooral van Noord naar Zuid, na uitbreiding met de landen van het voormalige Warschaupact vooral van West naar Oost. Dijsselbloem vertelt er niet bij dat deze structuurfondsen zowel in het zuiden, als in het oosten maar al te vaak tot zinloze investeringen hebben geleid, tot een compleet vliegveld met bijbehorende infrastructuur dat nooit in gebruik is genomen aan toe. Geheel in de traditie van de PvdA lijkt Dijsselbloem te denken dat transfer van geld leidt tot het verdwijnen van de verschillen, leidt tot meer gelijkheid. In werkelijkheid leidt het maar al te vaak juist tot een verdere verdieping van de verschillen. Een goed voorbeeld is Wallonië, dat verslaafd is geraakt aan al die miljarden die decennialang jaarlijks uit Vlaanderen komen. Wallonië is verleerd op eigen benen te staan. Een transferunie kan dus ook averechts werken.
Dijsselbloem vertelt dat in de jaren ’90, voorafgaand aan de dot.com bubble, in Europa vooral optimisme heerst. De verwachting was dat grote crises tot het verleden behoren: no more crisis was het devies. Vooral de euro moest daarvoor gaan zorgen, maar ook het feit dat tegelijkertijd de banken werden gedereguleerd. Dat betekende onder meer dat de buffers verlaagd werden. De bankensector in de EU is toen in korte tijd drie keer zo groot geworden. Dijsselbloem noemt niet dat deze deregulering van de banken in Nederland voortvarend ter hand werd genomen door Wim Kok, eerst als minister van financiën, daarna als minister-president. Na zijn aftreden werd Kok bij ING verwelkomd als commissaris.
Toen het systeem met bandbreedten (EMS), voorafgaand aan eerst de ecu, en toen de euro, nog werkzaam was, kwamen valutacrises herhaaldelijk voor. Duitsland moest dan bijvoorbeeld de Franse frank gaan ondersteunen om te voorkomen dat die buiten de bandbreedte viel. Viel een munt ondanks deze steun toch buiten de bandbreedte dan was devaluatie van die munt noodzakelijk. Sommige landen vielen bij herhaling buiten de bandbreedte. Vooral Griekenland en Italië gebruikten devaluatie van hun munt om weer concurrerend ten opzichte van het buitenland te worden.
Dijsselbloem geeft toe dat het naïef was te denken dat de komst van de euro een einde zou maken aan de oorzaak achter zulke valutacrises. De economieën van de diverse EU-landen waren gewoonweg te verschillend voor één gemeenschappelijke munt. Met de komst van de euro viel de wisselkoers als instrument voor monetair beleid weg. Dan is er heel wat financieel-economische discipline nodig om toch concurrerend te blijven. De belofte van de euro was dat alle eurolanden dat zouden kunnen, omdat er immers geen andere keuze was. De euro dus als breekijzer om economische convergentie te bewerkstelligen.
Landen als Nederland en Duitsland konden die discipline inderdaad opbrengen. Landen als Griekenland en Italië konden die discipline echter geenszins opbrengen. Dit temeer omdat er zich onverwacht een andere keuze aandiende. Omdat de markten meegingen in de wensgedachte dat de euro als breekijzer zou werken, en dat alle eurolanden zo gedisciplineerd als Duitsland zouden zijn, daalde de rente in alle eurolanden tot het niveau in Duitsland. Vooral in mediterrane landen werd lenen daardoor veel goedkoper. Er werd als gevolg enorm veel geleend. Probleem daarbij was dat door de lage rentes veel geleend geld niet goed geïnvesteerd werd, waardoor de economie niet structureel verbeterde. Veel door de overheid geleend geld werd niet eens geïnvesteerd maar gewoonweg consumptief besteedt. In Griekenland stegen de lonen in een aantal jaren met 60%. Bij de overheid stegen de lonen zelfs met 100%. Dat de lonen als gevolg van de crisis vervolgens 25% daalden, is daarom, ook volgens Dijsselbloem, te zien als een noodzakelijke correctie.
In de VS bestond een vergelijkbaar beleid van deregulering van banken en lage rentes. Vooral de democraten onder leiding van Bill Clinton probeerden de economie met lage rentes een boost te geven. In samenhang daarmee werd ook het huizenbezit enorm gestimuleerd. Een hypotheek was gemakkelijk te verkrijgen. Daarmee is de kiem voor de latere kredietcrisis toen al gelegd.
Toch noemt Dijsselbloem het een misverstand dat de kredietcrisis in 2008 primair een Amerikaans probleem was, temeer als je hieruit concludeerde dat de crisis in Europa wel zou meevallen. Waar Dijsselbloem terecht op wijst is dat de problemen waar de VS mee kampten ook binnen de EU bestonden. Ook hier was de rente laag. Ook hier waren de banken gedereguleerd. Ook hier waren de huizenprijzen sterk gestegen. Dat de crisis in de EU verscherpte doordat de VS hypotheken in de vorm van derivaten in de EU had gedumpt, laat Dijsselbloem gemakshalve onvermeld.
Doordat de banken in de VS onder één toezichthouder stonden, kon men daar vrij snel reageren op de crisis. Binnen de EU was dat anders. Ieder land, ook ieder euroland, heeft zijn eigen bankentoezicht. Daarbij komt dat de ECB nog maar kort bestond, en daardoor geen ervaring had met financiële crises.
De gedachte was dat landen zich afzonderlijk zouden moeten redden. Dat was met de totstandkoming van de euro ook zo afgesproken. Ieder land was verantwoordelijk voor zijn eigen financieel-economische beleid. Er zou geen bail-out nodig zijn. Een bail-out betekent dat je niet op je blaren hoeft te zitten, omdat andere landen bijspringen.
Volgens Dijsselbloem was de gedachte dat geen bail-out nodig zou een tweede misverstand, naast het misverstand dat de crisis een VS-aangelegenheid zou blijven. Uiteindelijk kwam die bail-out er inderdaad. Verschillende landen zijn door andere landen gesteund met reddingsoperaties. Griekenland zelfs tot drie keer toe. Daarbij zijn de voorwaarden voor aflossing dusdanig opgerekt, dat van een serieuze terugbetaling geen sprake meer is: tegen de tijd dat Griekenland terugbetaalt is het terug te betalen bedrag door inflatie veel minder waard dan het nu ontvangen bedrag.
Dijsselbloem verdedigt de bail-out met een speciale uitleg van deze term: volgens hem betreft het verbod op bail-out slechts de staatsschuld, en niet de andere schulden van het betreffende land. Banken mag je dus redden. Die uitleg is echter bedacht om de bail-out achteraf te rechtvaardigen.
Nu snapt Dijsselbloem ook wel dat die bail-out van Griekenland een alles behalve ideaal scenario was. Het geeft geen fraai gezicht als Europese regeringsleiders rollebollend over straat gaan. Elk weekend was er wel een Europese top. Regeringsleiders liepen op hun tandvlees, wat de kans op slechte beslissingen vergroot. Voor de voorstellen waarmee toenmalig premier David Cameron een referendum over de Brexit zou ingaan, was nauwelijks tijd. Groot-Brittannië, de grootste economie binnen de EU na Duitsland, kwam op het tweede plan. Alle aandacht ging naar het economisch piepkleine Griekenland. Dijsselbloem ging daarin mee. Groot-Brittannië was zijn zorg niet. Het was immers geen euroland.
Toen Dijsselbloem eind 2012 aantrad als minister, en korte tijd later ook als voorzitter van de eurogroep, was hij blij met allerlei Europese regelingen die kort voor zijn komst, zonder zijn toedoen, tot stand waren gekomen. Door die regelingen zou een bail-out in de toekomst volgens een geautomatiseerde procedure verlopen. Zo is er het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM, niet te verwisselen met EMS), een permanent financieel noodfonds dat leningen verstrekt aan lidstaten van de EU die in financiële problemen verkeren. Verder is er een Bankenunie opgericht. Daarin wordt een gezamenlijk beleid en een gezamenlijk toezicht van eurolanden ten aanzien van banken geregeld. Het is ook een soort noodfonds van banken voor banken, waarbij uiteindelijk ook een beroep kan worden gedaan op het noodfonds van het ESM.
Een bail-out is daardoor zodanig geïnstitutionaliseerd, zodat deze kan plaatsvinden zonder expliciete toestemming van de betalende landen. Een land krijgt gewoon een rekening waarin staat hoeveel er moet worden betaald om het ESM-noodfonds weer aan te vullen. Dijsselbloem was blij met dereglijke regelingen omdat het voor de toekomst gedoe zoals rond Griekenland zou voorkomen. Dat gedoe ontstond echter doordat de eurolanden afweken van eerdere afspraken. No bail out was immers de afspraak. Er was dus al een simpele procedure, maar daar hield men zich niet aan. Dát heeft tot veel gedoe geleid.
Begin 2012 dacht ongeveer 80% van de bankers in London dat de euro zou vallen. Wat volgens Dijsselbloem enorm heeft bijgedragen aan het herstel van het vertrouwen in de euro is een opmerking van ECB-president Mario Draghi:
“Within our mandate, the ECB is ready to do whatever it takes to preserve the euro. And believe me, it will be enough.”
Enkele dagen later liet bondskanselier Angela Merkel weten achter Draghi te staan. Dat is ongebruikelijk. Normaal gesproken reageren regeringsleiders noch in positieve noch in negatieve zin op de uitspraken van de ECB. De onafhankelijkheid van de ECB moet namelijk gewaarborgd blijven. Daarnaast is het zo dat in Duitsland weerstand tegen beloften zoals die van Draghi bestaat omdat Duitsland immers voor een groot deel van de rekening opdraait als dergelijke uitspraken moeten worden waargemaakt. Volgens Dijsselbloem echter, was het merkwaardige feit dat Merkel de onverhoedse uitspraak van Draghi ondersteunde, voldoende om de euro te stabiliseren. Merkel dus als redder van de euro.
Ook onvermeld laat Dijsselbloem dat Draghi al begin september 2012 genoodzaakt was de daad bij het woord te voegen. Hij maakte toen bekend dat de ECB tot het onbeperkt opkopen van schatkistpapier zou overgaan. In gewoon Nederlands heet dat monetaire financiering. Maand na maand werd tot wel 80 miljard euro aan staatsobligaties opgekocht. Alleen de Duitse centrale bank stemde tegen. Dat niemand weet dat het programma Outright Monetary Transactions (OMT) heet toont aan hoe goed men dit enorm omvangrijke en riskante programma buiten de aandacht van de Europese burgers heeft weten te houden. Het is een perfect staaltje marketing om naamsónbekendheid te bewerkstelligen. De media reageerden alsof ze naar een lopende kraan keken: geen nieuws want ogenschijnlijk verandert niets. Stromend water wordt immers niet als een verandering waargenomen.
Ondertussen heeft de ogenschijnlijk bewegingsloze straal van 80 miljard per maand in Nederland en Duitsland geleid tot oververhitting van de economie: oververhitting zonder dat de arbeidsproductiviteit of zelfs maar de koopkracht verbeterd. Dat zijn dan nog de vermeende gunstige effecten van de opkoopregeling. De kosten komen in dit geval echter na de baten. Die hebben we ongetwijfeld nog te goed. Sinds januari 2019 is het programma afgelopen.
Meer van Paul Hekkens leest u hier.