Wat interessant dat iedereen thuis moet blijven behalve als je beroep van “vitaal belang” is voor de economie. Met andere woorden: schoonmakers, artsen en voedselkwekers, daar kunnen we écht niet zonder – de rest hangt er een beetje bij. Velen kregen toch al een salaris voor voornamelijk ‘aanwezig zijn’. Met wat thuiswerk is hier wel een mouw aan te passen om deze salarissen te laten doorlopen.
Dit is wel hard en rot voor kleine zelfstandigen die bijvoorbeeld sportspullen verkopen in eigen winkels. Maar de overheid werkt hard aan een (tijdelijk) basisinkomen voor deze groep, zodat ook zij niet buiten de boot vallen. Blijft staan de hamvragen wiens werk nu werkelijk onmisbaar blijkt en of de coronacrisis ons kritischer naar het nut van onze arbeid laat kijken. En of – als dit allemaal achter ons ligt – gezin en gemeenschapsleven een belangrijkere plek zullen innemen in ons bestaan naast carrière maken.
De Deense filosoof Kierkegaard schreef een indringende zin in Enten-Eller (1843) (in het Nederlands: Of|Of ). “Ik doe mijn werk en verspil mijn tijd niet aan berekeningen of ik wel iets uitricht.” De betekenis is ambivalent. Iemand die werkelijk in het reine is met zijn werk – die één is met het nut, de zin en de impact van zijn arbeid – voor zo iemand is de vervulling die het werk oplevert evident: de vraag naar de waarde ervan komt eenvoudigweg niet op. Voor iemand die zich in zijn werk vertwijfeld en vervreemd voelt, die stelt de vraag naar de impact ervan evenmin. Hij of zij voelt intuïtief aan dat het antwoord maar tot innerlijke onrust zou leiden.
In 2017 schreef Peter de Waard over ‘bullshitbanen’ – vandaag kunnen we het hebben over een bullshit-economie. Grofweg veertig procent van de Nederlanders en een kwart van de Belgen heeft het gevoel dat hun werk zinloos is en soms ook ingaat tegen de waarden van de werknemer zelf. Vaak is er nog wel de routine van het op tijd verschijnen, het gevoel dat je werkt – of in ieder geval, je weet dat je jouw tijd inruilt voor loon – maar daaronder ervaart men leegte en verveling.
Het gevestigde denkbeeld behelst dat de kapitalistische sociale markt democratie het meest efficiënte systeem is. En hoewel velen nog wel bereid zijn om toe te geven dat het soms een buitenproportionele ongelijkheid schept – en zelfs dat het werk vaak een sleur is – wordt dit systeem veel vergeven in naam van de vermeende effectiviteit.
De mensen die we in de openingsalinea noemden – schoonmakers, verplegers, loodgieters, vuilnismannen, kinderverzorgers, monteurs, noem ze maar op – worden vaak weinig serieus genomen door de hogere lagen van het bestel. Terwijl het nut van deze beroepsgroepen in het dagelijks leven direct voelbaar is. En beroepen waarvan niet zo duidelijk is wat ze exact bijdragen – van managers tot PR-experts, afdelingschefs, beursanalisten en (top)ambtenaren – staan in hoog maatschappelijk aanzien. Dit alles wordt vergoelijkt onder het mom ‘maar ons systeem is zo effectief’.
Dat het systeem door al die managementlagen helemaal niet zo effectief is, is een les die mij bijstaat van de bijeenkomsten van mijn lokale VVD afdeling in Duiven. Vroeger was hier iemand bij betrokken die zich omschreef als een echte communistenvreter. Maar op een dag vielen ook bij hem de schellen van de ogen. Het lukte de Chinezen om in no time een vliegveld aan te leggen, daar waar de Europeanen jaren en miljarden euro’s verliezen aan polderen, overleggen en draagvlak vinden. De perverse impuls is hier dat duizenden mensen een baan hebben aan die stroperige en verstikkende beleidsketen. In het Verenigd Koninkrijk gaf zo’n 37 procent aan dat als hun baan niet zou bestaan, er geen verschil merkbaar zou zijn. Dit voedt gerede twijfel naar de vermeende efficiency van ons systeem.
Het leidende denkbeeld is dat managers overal inspraak moeten hebben, terwijl vroeger in pak hem beet de Oudheid of de Middeleeuwen, het idee heerste dat iedereen soeverein was binnen zijn eigen vakgebied. Een landheer gaf ambachtlieden opdracht tot het vervaardigen van een zeker product, zoals bijvoorbeeld graan of hooi. Maar hij bemoeide zich zéker niet met de specifieke condities van het vervaardigen van dat product. Dat is precies wat het management-denken wel doet. Hierom is het management-denken een zieke ideologie die zich in elke traptrede van het productieproces invlecht, met onderhangende lagen die elkaar ‘creatief kruisbestuiven’. Terwijl zij naar de mensen die helemaal onderaan op straat in de modder staan te werken, niet meer luisteren.
In 2005 verklaarde een studiegenoot het volgende: “Kijk naar alle moderne technologie! Als we het écht hadden gewild – als we wat meer vertrouwen hadden in de mensheid en niet stiekem zouden aannemen dat grote groepen uit verveling irritant zouden worden – dan hadden we al in een heilstaat geleefd.” Daar dacht ik ook vaak over na en mijn antwoord was iets als: “Tsja, inderdaad, ik vraag me af hoe lang dat nog duurt.” Vandaag in 2020 lijkt dit scenario verder weg dan toen. Meer dan ooit zijn er depressieve en gestreste mensen banen aan het doen die voor hun gevoel grotendeels zinloos zijn. Omdat kennelijk ergens is besloten dat dit zo moet en zo hoort – vraag niet door wie of waarom. We zouden bijna denken dat de elite bang is voor een mensenmassa met weinig te doen…
Als deel van de nieuwe status quo lijken overheidsbureaucratieën en corporate bureaucratieën steeds meer op elkaar. Overheden benaderen burgers als klanten en tegelijk – door al het crony kapitalisme en ‘too big to fail’ – zijn de grote bedrijven opgezogen in de overheidsbureaucratie.
Ook het idee dat marktpartijen per definitie efficiënter zijn, ‘lean and mean’, berust in de huidige situatie op wensdenken. Velen denken dat de kapitalistische economie bestaat uit bedrijven met zo’n veertig mensen in dienst, maar dat is niet zo. Er zijn vele ZZP’ers en MKB’ers en dan heb je de multinationals die inwendig net zo bureaucratisch georganiseerd zijn als overheden.
In de meeste bedrijfstakken is het domweg onmogelijk om er als starter of klein bedrijf tussen te komen. Die grote bedrijven hebben dus alleen spelers tegenover zich die net zo groot en log zijn als zijzelf. Hier ontstaat de ruimte voor bullshit jobs, waarbij allerlei afdelingschefs hun status ontlenen aan hoeveel personeel zij onder zich hebben. Dit schept situaties waarin de pakjesbezorger onderaan de ladder steeds dieper in een efficiency-mal wordt geperst, bij hem wordt op elke cent beknibbeld, terwijl alle lagen daarboven vooral bezig zijn elkaar te controleren.
In het ideale geval geeft een consultant een advies waarmee zo’n bedrijf beter wordt. Stel men wil dat een project meer rendement opbrengt tegen de helft van de moeite. Spreek met een willekeurig persoon op de werkvloer – grote kans dat diegene zegt dat dit niet kan. Maar door alle overlegsessies raakt dit idee tóch ingeburgerd in de hogere echelons. Dan wordt er een dure consultant ingevlogen die dit onderzoekt. Het onderzoek verdwijnt in een lade, en naar verloop van tijd zal men dan zeggen: “Tsja, als die dure consultant het al niet wist, hoe kan men dit dan van ons verwachten?”
Dit is waar de linkse bourgeoisie het veld betreedt. Want normaal zou je zeggen: zolang de productiviteit toeneemt, stijgen de lonen mee – dat is het Rijnlandse denken: een harmonieuze verhouding tussen werknemers en werkgevers. Maar aan alle kanten beknibbelen managers op vaklieden op de werkvloer. Tegelijk houden de vaklieden geen middelen over om verzet te bieden aan hun managers, buiten dan in een geel hesje de straat op te gaan.
De linkse partijen die deze harmonie vroeger bewaakten, zijn ingenomen door de New Left. Zij hebben zich verknoopt met de grootstedelijke hipster klasse van symbool analisten. Je weet wel, je solliciteert voor het eerst van je leven voor een serieuze functie en je moeder legt een mooi pak klaar. Daar aangekomen zit er dan iemand achter het bureau met slippers en een ongetrimde baard. Enfin, links kijkt vandaag neer op fysieke arbeiders als racistische provinciaaltjes en papt aan met D66-achtige technocraten. Tegelijk omhelzen ze radicale identiteitspolitiek en identitaire randgroepen zoals Black Lives Matter en Kick Out Zwarte Piet.
Velen van hen walgen van democratie – zeker sinds Trump, Brexit en het Oekraïne-referendum; gewone mensen vinden ze eigenlijk maar xenofoob. Ziehier het standpunt van lieden als Jetten (D66), Trudeau en Macron die door de mainstream media worden aanbevolen als ‘verlicht optimistisch progressief’ – feitelijk zijn dit de kinderen van een zielloos huwelijk tussen uitpuilende corporates en vastgeroeste overheidsbureaucratieën. Maar goed, zo peperen de mainstream media het volk in, dit is natuurlijk altijd beter dan nazi’s zoals Wilders en Baudet – zie de rechtszaak rond Buitenhof.
Onderaan de streep staan hier dus twee klassen tegenover elkaar. Enerzijds de fysieke werkers, anderzijds de managers en symbool analisten. In feite kan die klassenstrijd niet gekanaliseerd worden: beide groepen zijn aangewezen op dezelfde (linkse) vakbonden en dezelfde consensusmodellen en overlegstructuren. Daar loopt alles dus weer vast in de eerder omschreven modder van het polderen. Een werker die de gevoelde onvrede wil agenderen wordt dan weer gesust met linkse riedeltjes over solidariteit, wederzijds begrip en de gevaren van polarisering en discriminatie.
Zelfs een partij die beter zou moeten weten zoals de SP laat zich programmeren door de ideeën van de New Left – want de partij volgt haar activisten en die volgen weer de linkse media. Die media worden dus gerund door symbool analisten. Administratieve bureaucraten zijn de kernachterban geworden van linkse partijen – de werkers op straat wenden zich tot het rechtsrealisme.
Sid’s mailchimp is recentelijk gecrashed, iedereen die zich eerder dit jaar heeft ingeschreven, a.u.b. opnieuw inschrijven op sidlukkassen.com