In het paasweekend is het heuvelland afgesloten voor toerisme, krijg ik via mijn buurvrouw te horen. Hoe weten ze of je toerist bent, vraagt mijn vriendin die bij me langs is, zich af. Dan vragen ze je iets te zeggen, en dan horen ze wel of je een Limburgs accent hebt, antwoordt mijn buurvrouw. Die middag schijnt de zon. Na een ochtend bureauwerk, besluit ik een fikse wandeling te houden in een groot bos ergens in het heuvelland. Als ik Maastricht uitrij zie ik een bord met de mededeling dat het heuvelland is afgesloten voor dagtoerisme. Geld dat ook voor mij?, vraag ik me af terwijl ik verder rijd.
Even verder bij een rotonde worden passerende auto’s inderdaad gecontroleerd door mannen met geeloranje hesjes. Ze dragen geen mondmasker. Er wordt op mijn ruit geklopt. Ik open het raam. Mijn antwoord op de vraag waarom ik het heuvelland wil bezoeken blijkt tevredenstellend. Terwijl ik het heuvelland inrijd, mijmer ik na: hield die controleur wel anderhalve meter afstand, en waarom droeg hij geen mondmasker?
In mijn ogen is het besmettingsgevaarlijk om met iedere autochauffeur in gesprek te gaan. Op televisie heb ik controleurs gezien die hun snufferd door het raam naar binnen steken. De afstand die de controleur tot mij behield was toch nog dik een meter. Ik hou het op 1 meter 20.
Waar ik ga wandelen is het opvallend rustig. Gedurende de wandeling nauwelijks iemand tegengekomen, behalve dan een eekhoorntje. Prettig is ook het sterk verminderd vliegverkeer. Toen in 2010 op IJsland de vulkaan met de onuitsprekelijke naam Eyjafjallajökull uitbrak, was er helemaal geen vliegverkeer meer. Voor mij was dat een heel bijzondere ervaring. Alles werd toen teruggeworpen op zijn lokale existentie. Het was een beetje alsof je in de 19de eeuw werd teruggeworpen. Nu is af en toe nog een vliegtuig te horen. Dat verstoort de ervaring van consequente lokaliteit enigszins.
Paaszondag wil ik mijn eerdergenoemde vriendin de ervaring van een stil bos zonder veel mensen deelachtig maken. Ook mijd ik de drukte, omdat ik haar niet wil confronteren met het feit dat ik mensen aanspreek, als mij te laat duidelijk wordt of ze anderhalve meter afstand willen bewaren. Waar ik niemand tegenkom, hoef ik ook niemand aan te spreken. Lekker gemakkelijk toch?
Tegelijkertijd speelt tussen mijn vriendin en mij een akkefietje dat ik tijdens de wandeling wil bespreken. De vriendin van mijn buurman (aan de andere zijde) heeft in het kader van thuiswerken in coronatijd de achtertuin verkozen als haar nieuwe werkplek. De hele dag houdt ze werkgesprekken via skype. De sfeer in de tuin is ineens helemaal anders. Ik waan me op kantoor.
Mijn vriendin heeft naar mij toe al kenbaar gemaakt dat zij vindt dat je daar geen bezwaar tegen kan maken. Tegelijkertijd zie ik dat ze het er maar wat moeilijk mee heeft. Tegen de tijd dat ik aan de tuintafel wacht tot het avondeten wordt opgediend, zit de vriendin van mijn buurman nog steeds te skypen. Gaat ze nu ook overuren maken? Ik besluit er iets van te zeggen. In eerste instantie blijkt ze niet erg bereidwillig zich iets aan te trekken van mijn wens. Ze vindt de toon waarop ik mijn verzoek deed niet vriendelijk genoeg. Helemaal ontspannen zal mijn verzoek wel niet uit mijn strotje gekomen zijn. Doordat de kwestie tot dat moment onbespreekbaar bleef, was de spanning immers om te snijden. Maar ik heb niet mijn stem verheven, ik heb geen scheldwoorden gebruikt, en ik heb ook nergens mee gedreigd. Dus zo verkeerd zal het met die toon van mij niet geweest zijn. Ik antwoord dat ik mijn boodschap zo vriendelijk mogelijk heb proberen over te brengen. Als dat niet vriendelijk genoeg is, dan ik kan ik daar weinig aan doen. Vriendelijker ben ik niet.
Als ik niks beters meer weet te verzinnen, zeg ik vanuit mijn tenen dat het eten mij niet smaakt als zij op drie meter afstand zit te skypen. Uiteindelijk is ze toch vertrokken. Als ik na haar vertrek naar mijn vriendin kijk die het eten inmiddels heeft opgediend, blijkt zij geen hap door haar keel te krijgen. In de ogen van mijn vriendin blijk ik de kwade peer te zijn, omdat ik het überhaupt gewaagd, heb er wat van te zeggen. Dat de vriendin van de buurman iets verkeerd had gedaan, komt niet eens bij haar op. Ik zit dus met een volgend probleem.
Zaterdagavond, de dag voor de wandeling in het stille bos, is het eten al opgediend, en staan mijn vriendin en ik op het punt toe te happen. Dan loopt de vriendin van de buurman de tuin in. Ze rept over de onenigheid van een paar dagen geleden. Natuurlijk zal ze stoppen met skypen als wij gaan eten. Als ik dat vriendelijk vraag, dan is ze daar best toe bereid. Ik vat haar opmerkingen op als excuses en stem in. Maar ik hou het kort, omdat we immers, ook nu weer, op het punt staan te gaan eten. Wel heb ik haar nog fijne paasdagen toegewenst. Na haar vertrek ben ik opgelucht: zo dat probleem is de wereld uit, eind goed, al goed. Totdat ik naar mijn vriendin opkijk: wederom krijgt ze geen hap door de keel. In haar ogen heeft de vriendin van de buurman helemaal geen excuses aangeboden. Ze heeft gezegd dat ze last heeft gehad van de toon die ik had aangeslagen. Mijn vriendin ziet mij nog steeds als de booswicht.
Voordat we paaszondagochtend gaan wandelen, vertel ik mijn vriendin dat ik tijdens de wandeling de kwestie toch nog even met haar wil bespreken. Eenmaal de heuvellandcontrole gepasseerd, blijkt het heerlijk rustig op de weg. Eenmaal aan de wandel zie ik mijn vriendin genieten van de fraaie natuur, en van de rust. Mijn vriendin heeft namelijk een heel sterke esthetische beleving. Natuur is voor haar een speeltuin van mooie dingen. Ze verkeert in een staat van genieten als we de enige zitbank op de wandelroute bereiken.
We nemen de tijd om even uit te blazen, en om van het mooie uitzicht te genieten. Dan begin ik, zoals aangekondigd, Het Gesprek. Ik vertel haar dat ik geen boeman ben, en de vriendin van de buurman geen heilige is, maar dat de waarheid ergens in het midden ligt. Ook vertel ik haar dat ze wat mij betreft helemaal geen partij hoeft te kiezen in deze kwestie. Niet voor mij, maar ook niet tegen mij. Vervolgens geef ik haar mijn versie van het verhaal. Als ik klaar ben, heeft ze geen behoefte om er iets over te zeggen. Maar als we weer gaan wandelen, geniet ze met nog vollere teugen dan voorheen. Het voorval eindeloos analyseren had niets opgeleverd. Van belang is dat ik buiten haar verwerkingsproces blijf. Die verwerking is esthetisch van aard. Noem het esthetische therapie. Esthetische beleving is een autonoom proces dat zich niet laat dwingen. Haar verwerking is haar zaak, niet de mijne.
Paasmaandag zoeken mijn vriendin en ik het dichter bij huis. We hebben een wandelroute buiten Maastricht, maar nog vóór de heuvellandcontrole uitgezocht. Wij blijken echter niet de enigen te zijn dat dit zo bedacht hebben. Het is er ronduit druk. Mij te druk. Nog voor we uit de auto zijn uitgestapt, maken we rechtsomkeert. Dan maar een andere wandelroute. We kiezen een nabije route die ik de afgelopen coronaweken vaker bewandeld heb. Op weg erna toe passeren we de Heuvellandcontrole. Op de plek aangekomen blijkt daar één auto geparkeerd te staan. Na afloop van de wandeling staat er ook slechts één auto geparkeerd. Gelukkig is dat de mijne.
Op de Vlaamse televisie geeft een viroloog uitleg over besmettelijkheid. De hoeveelheid virus waarmee je in aanraking komt, bepaalt mede de kans op besmetting. Ik vergelijk het maar met bevruchting van een eicel door zaadcellen. De kans dat een enkele zaadcel tot bevruchting leidt, is klein. Pas als er vele zaadcellen zijn, is er een reële kans dat één van hen tot de eicel weet door te dringen.
Zo is het ook bij een coronavirusinfectie. Hoe meer virus je binnenkrijgt, hoe groter de kans op besmetting. Er vanuit gaande dat de lucht een bepaalde hoeveelheid virus bevat, dan zal iemand die inactief is, en dus heel rustig ademt, een kleinere kans lopen besmet te raken, dan iemand die een zware inspanning levert en dus diep ademhaalt.
Omgekeerd is het volgens mij ook zo. Stel dat iemand besmet is, maar geen of weinig inspanning levert. Zo iemand zal rustig ademen, en dus betrekkelijk weinig virus de lucht in blazen. Levert iemand die besmet is daarentegen een zware inspanning, dan zal hij of zij veel virus de lucht inblazen, en daarmee de kans op besmetting door omstanders vergroten.
In Italië en ook in Frankrijk is men daarom niet blij met joggers op drukbezette plekken zoals stadsparken. Ook ik begeef me bij voorkeur niet in de buurt van mensen die flink staan te hijgen, en ik heb ook liever niet dat ze zich bij mij in de buurt begeven. Als ik wandel of fiets dan lever ik natuurlijk een verhoogde inspanning op ten opzichte van dat ik in rust ben. Maar mijn inspanning is niet zo groot dat ik sta te hijgen. Bovendien doe ik mijn inspanning in de buitenlucht met meestentijds geen andere mensen in mijn omgeving. Dus ik zie niet in dat ik een extra risico loop. Overigens, in normale tijden geldt een inspanning op hijgniveau als gezond.
Juist omdat de mate waarin je virus binnenkrijgt mede de kans op besmetting bepaalt, is het van belang na te gaan of mondmaskers toch niet kunnen bijdragen het beperken van het besmettingsgevaar. In mijn vorige bijdrage heb ik beschreven dat men in het Amphia ziekenhuis tot de conclusie is gekomen dat vrij normale chirurgische maskers wel degelijk bijdragen aan de beperking van het besmettingsgevaar, zelfs op corona-afdelingen.
Dat zou wel eens te verklaren kunnen zijn, niet alleen uit het feit chirurgische mondmaskers door patiënten gedragen voorkomen dat aeroscopen met virus zich verspreiden, maar ook uit het feit dat zulke mondmaskers gedragen door personeel, voorkomen dat het gros van die aerosolen met virus die zich toch nog in de lucht bevinden, de luchtwegen van het personeel bereiken. De blootstelling aan virus is dus niet afwezig, maar klein genoeg om besmetting te voorkomen.
Een bijkomend voordeel van chirurgische mondmaskers is dat het een relatief goedkoop wegwerpproduct is. Het personeel kan die maskers dus regelmatig vernieuwen. Het nadeel van de duurdere FFP2 en FFP3 maskers is dat ze minder gemakkelijk weggegooid worden.
Arbodeskundige Jos Putman denkt daar anders over. Hij moet glimlachen op de run op adembescherming naar aanleiding van de corona-epidemie: ‘Mensen willen die gebruiken om zich te beschermen tegen het coronavirus – maar dat heeft weinig zin. Zo’n virus is oneindig veel kleiner dan een stofdeeltje; dat dringt gemakkelijk door zulke mondkapjes heen. Sterker nog: zelfs een geavanceerd stofmasker als de FFP3 dat ik gebruikte, laat bij verkeerd gebruik een groot deel van de ziekteverwekkers gewoon door.’
Dat FFP2 en FFP3 mondmaskers bij de bouwmarkt te koop zijn, komt omdat er geen principieel onderscheid wordt gemaakt in het materiaal waartegen de mondmaskers beschermen. Het gaat er enkel om hoe groot of klein die deeltjes zijn. De voorstelling van zaken van Putman is dus dat de lucht is gevuld met deeltjes van een bepaald formaat. Vervolgens wordt gekeken of die deeltjes door het masker worden tegengehouden. Virussen zijn heel klein, dus zijn ze moeilijk tegen te houden, lijkt zijn conclusie. Bij beschermingsklasse FFP1 kan 22 procent van deeltjes ter grote van een virus ongehinderd passeren, mede doordat de kapjes maar matig aansluiten. Bij FFP2 is dat percentage 8 procent, en bij FFP3 nog slechts 2 procent.
Chirurgische maskers ontlenen hun werking echter aan het feit dat ze niet vochtdoorlatend zijn. Maar, denk ik dan, als het virus gedragen wordt door kleine druppeltjes, dan hou je wellicht een belangrijk deel van het virus tegen, gewoonweg door die druppeltjes tegen te houden. Dat zou kunnen verklaren dat chirurgische mondmaskers blijkbaar toch de nodige bescherming bieden.
Momenteel is er wereldwijd vooral een run op FFP2 en FFP3 maskers. Wat ik me afvraag is: hoe zit het eigenlijk met de beschikbaarheid van chirurgische maskers? Zijn die er nog genoeg, of is hier ook schaarste? En verzint de overheid ook listen om chirurgische maskers voldoende beschikbaar te maken? En als ook deze maskers niet meer vanuit China leverbaar zijn, is er dan een mogelijkheid om deze betrekkelijk simpele maskers massaal in Nederland, of tenminste in Europa te produceren?
Dat is ook van belang omdat te verwachten is dat chirurgische maskers overal daar gebruikt gaan worden, waar anderhalve meter afstand moeilijk te realiseren is. Of is het op een gegeven moment zo, dat we de economie wel zouden willen heropstarten, maar dat dit niet mogelijk is omdat op beleidsniveau te laat is nagedacht over de daartoe benodigde chirurgische mondmaskers? Vissen we dan wederom achter het net? Zijn we vervolgens genoodzaakt te wachten met de heropstart van de economie, omdat betrekkelijk eenvoudige mondmaskers ontbreken, dan gaat dat de belastingbetaler onnodig miljarden euro’s extra kosten.
Tegenwoordig zie ik dikwijls wielrenners met een boerenzakdoek ofwel bandana voor de mond geknoopt. Cowboys gebruiken zulk een doek voor de mond om beschermd te zijn tegen stofwolken, veroorzaakt door de voortgedreven kudde. Zulke doeken voor de mond werden ook gebruikt om onherkenbaar te zijn tijdens een bankoverval of een ander delict.
Helemaal van de pot gerukt is die oplossing van wielrenners allerminst. Professor infectiepreventie Isabel Leroux zegt dat een masker gemaakt van dubbel katoen een goed alternatief is voor de wegwerp chirurgische maskers: ‘Het is geen volwaardig alternatief voor het eendebekmasker, maar wel goed genoeg voor dokters die bij patiënten moeten gaan.’ Met een eendebekmasker is een FFP2 masker bedoeld. ‘Vroeger werden maskers gemaakt uit een dubbele laag katoen. Dat blijkt nog steeds geschikt te zijn. (…) Die stof is belangrijk, want die kan je op heel hoge temperaturen wassen. Wat dan weer niet het geval is voor elastieken. Je kan beter lintjes gebruiken in plaats van elastiekjes.’
Voor wie nu meteen zelf aan de slag wil, waarschuwt Leroux dat er in dat geval toch nog wat haakjes en ogen zijn om het juiste masker in het juiste materiaal te maken. Ook kun je die stoffen maskers niet zelf desinfecteren. Ziekenhuizen kunnen dat wel.
Mijn idee zou zijn van herbruikbare mondmaskers niet op het niveau van huisvlijt te produceren, maar om ze op het niveau van een naaiatelier of een kleine textielfabriek. Dan is het gemakkelijker volgens medisch verantwoorde maatstaven te produceren. De overheid zou dan een partij van 50 of 100 miljoen kunnen afnemen. Dan zijn er altijd voldoende herbruikbare mondmaskers, voor als er tekorten ontstaan met de levering van wegwerp chirurgische mondmaskers. En wellicht zijn die maskers ook bruikbaar in sectoren waarin de anderhalve meter afstand moeilijk handhaafbaar is.
Het voordeel van herbruikbare maskers is dat je niet afhankelijk bent van een constante aanvoer. Je hebt het zelf in de hand. In België is kort voor de corona-epidemie de strategische voorraad mondmaskers vernietigd (en niet vervangen), omdat de maskers over de houdbaarheidsdatum waren. Die maskers waren waarschijnlijk nog altijd veel beter dan de ondeugdelijk geproduceerde maskers die men nu via dubieuze handelaren krijgt aangeleverd. Laatst nog is een partij van maar liefst 3 miljoen FFP2 maskers afgekeurd omdat ze niet voldeden aan de kwaliteitseisen.
Zaterdag, dus nog vóór de paasdagen, ziet het nieuwe herverdelingsmechanisme van beschermingsmiddelen van de Rijksoverheid het daglicht. Probleem met de eerdere verdeelsleutel was dat de beschermingsmiddelen vooral bij de ziekenhuizen terechtkwamen, met als gevolg dat het personeel in de overige zorgcentra extra risico lopen. Daar ontbreken de nodige beschermingsmiddelen.
Sjaak de Gouw van GGD Nederland zegt in Nieuwsuur:
“We kijken niet meer naar de sector waar het gebeurt, maar gewoon naar de handelingen. Er zijn handelingen met verschillend risiconiveau, en de bijbehorende bescherming moeten de mensen krijgen. Meer risico, betere beschermingsmiddelen, minder risico dan volstaan andere beschermingsmiddelen waaronder chirurgische mond-neusmaskers.”
In theorie lijkt dit een verbetering. Het neemt echter niet weg dat er gewoonweg te weinig beschermingsmiddelen zijn. Conny Helder van vereniging van zorgondernemers ActiZ zegt paaszondag in het NOS Journaal over dit aanhoudende tekort: ‘Medewerkers voelen zich daar buitengewoon onzeker door als ze maar een hele korte voorraad hebben waar ze aanspraak op kunnen maken. (…) Er is grote bezorgdheid of er voldoende materiaal is voor de komende dagen en zeker voor de komende weken.’
Zorgvakbond NU’91 wordt al weken overspoeld met telefoontjes van verpleegkundigen. Die melden een groot gebrek is aan beschermende middelen op hun werkplek. Stella Salden zegt duizenden meldingen te hebben binnengekregen: ‘We weten dat een aantal verpleegkundigen al de sector hebben verlaten daarom. Ze maken zich druk om hun eigen gezondheid en om de gezondheid van familieleden maar ook van patiënten, cliënten en bewoners.’
In 900 van 2500 verpleeghuizen heerst corona. In verpleeghuis Leeuwenhoek in Rotterdam zijn in drie weken tijd de helft van de bewoners op een afdeling voor demente ouderen gestorven. In het verzorgingshuis van het dorp Heerde in Gelderland zijn 14 van de 70 bewoners overleden.
Npo1 biedt een inkijkje in hoe het toegaat in woonzorgcentrum Mookerhof, voordat dit spiksplinternieuwe tehuis gesloten is vanwege een corona-uitbraak die compleet uit de hand liep. Marion de Bruin vertelt hoe zij haar vader terugbrengt na een wandeling op de Mookerheide. Een uur later kan ze niet meer bij haar vader omdat op 17 maart de landelijke beleidsmaatregel in werking treedt, die zorgcentra isoleert van de buitenwereld om de bewoners tegen corona te beschermen.
Wat vervolgens binnen de muren van Mookerhof gebeurd is echter het omgekeerde. Uit een elektronisch dossier dat Marion van thuis uit kan meelezen, blijkt dat haar vader op 1 april ziek wordt en hoe die ziekte zich de dagen erna ontwikkelt. Omdat ze zelf arts is, kan ze uit de summiere aanwijzingen opmaken dat dit ernstig is Ze weet inmiddels dat er corona in Mookerhof is geconstateerd. Na veel aandringen is haar vader getest. Hij blijkt corona onder de leden te hebben, en is nadien snel achteruit gegaan. Als hij terminaal is, mag zij Mookerhof weer in. Nationaal beleid is dat familie dan weer toegang tot de zieke krijgt. Een verpleegkundige met een plastic slagersshort en een flodderig mondkapje laat haar binnen. Die weet helemaal niet dat haar vader coronapositief is. Dat staat ook niet op de deur van het appartement aangegeven. De verpleegkundige is onaangenaam verrast, want ze heeft die ochtend meermalen het appartement betreden zonder beschermend materiaal. Ook zijn er schoonmaaksters geweest zonder beschermend materiaal. Marion wordt eenzelfde slagersschortje, simpele handschoenen en een mondkapje zoals dat door mondhygiënisten wordt gebruikt aangeboden.
Omdat ze zelf arts is, weet ze dat een dergelijk mondkapje volstrekt onvoldoende is als je in contact treedt met mensen met corona. Gelukkig heeft ze zelf beschermend materiaal meegenomen dat wel voldoet. Zij en haar man zijn die dag en de dagen daarna de enigen in Mookerhof die zijn toegerust met afdoend beschermingsmateriaal. Marion zegt: ‘Het personeel werkt met hart en ziel om de mensen te verzorgen. Maar het personeel staat daarbij bloot aan voortdurende besmetting. Het personeel neemt risico’s. Het aantal mensen dat daar vast werkt gaat met risico’s op een coronabesmetting op te doen toch naar mijn vader om hem een slokje drinken te geven en hem uit de poep te halen. Ik neem het personeel niks kwalijk. Ze lopen huilend rond en ze doen hun best. Zij weten niet meer wat ze moeten doen. Maar ik neem het de leiding kwalijk. Er moet iemand zijn die er leiding aan geeft. En die is onzichtbaar geweest.’
Marcel van Roosmalen wiens moeder die niet ziek is, ook in Mookerhof woont, vraagt zich af: ‘Waarom zit ze daar nog. Buiten is het voor haar veel veiliger dan binnen.’ Mij doet het denken aan de manier waarop melaatsen worden behandeld in Bijbelse tijden: Men isoleert de melaatsen om verdere besmetting te voorkomen. Net zo isoleert men nu tijdens de corona-epidemiebewoners van zorgcentra om verder besmetting te voorkomen. Typisch is dat de afzonderingsmaatregel van 17 maart acuut van kracht gaat. Hiermee werd voorkomen dat kinderen hun ouders nog snel uit het verpleeghuis halen. Het bezwaar dat ouderen zich buiten de verpleeghuizen begeven, is vooral dat hierdoor het coronavirus zich verder buiten de zorgcentra kan verspreiden.
Zelfs als de mistoestanden zo groot zijn dat Mookerhof zaterdag voor Pasen wordt ontruimd, gebeurd dat op een chaotische manier. Marcel vertelt: ‘Ze zouden naar Groesbeek worden verplaatst. ’s Morgens waren alle patiënten naar buiten gehaald, en bij elkaar in een gehandicaptenbusje gestopt, waarbij ook de anderhalve meter afstand niet gehandhaafd werd. Mijn moeder was negatief getest op corona, maar was wel anderhalf uur na de test bij een coronapatiënt aangetroffen die ze zat te aaien.’
De vader van Marion is te ziek om te verplaatsen. ‘Er werd mij gegarandeerd op dat moment dat voor hem en twee andere bewoners een vast team van deskundige mensen achter zou blijven om voor mijn vader te zorgen. (…) Het hele verpleegtehuis was leeg. Wij zaten te wachten op een deskundigenteam van verzorgers. Uiteindelijk bleek het te gaan om drie uitzendkrachten die weer met zo’n schortje om liepen. En die het echt niet meer wisten. Dat was de zorg voor mijn vader.’
Het van de buitenwereld afsluiten van zorgcentra heeft niet alleen tot gevolg dat het coronavirus als het ware ingesloten wordt. Het heeft ook tot gevolg dat aan het oog onttrokken wordt hoe het er nu in zorgcentra toegaat. Dat samen met het feit, dat niet geteste coronadoden door het RIVM niet worden meegerekend in de statistieken, en de sterke focus op high end verzorging in de vorm van intensive care en beademing, geeft de indruk dat het kabinet en het RIVM bezig zijn met een cover up of een toedekkingsbeleid van mistoestanden in zorgcentra. Huisartsen komen nu met een landelijk systeem om ‘verborgen’ coronadoden te registreren. Het is de bedoeling om met terugwerkende kracht alle overleden patiënten te registreren. Zo kan er een reëler beeld ontstaan van coronadoden thuis en in zorgcentra.
Ook aan tafel die paaszondag bij OP1 zit filosofe en voormalig huisarts Marli Huijer. Ik heb haar interviews voor ScienceGuide en de Volkskrant er nog eens op nagelezen. Volgens haar moeten we ons minder focussen op sterftecijfers. Allereerst wijst ze erop dat het lastig is om de sterftecijfers goed te interpreteren: ‘Feitelijk wil je weten hoeveel extra levensjaren je wint met ingrijpende maatregelen, maar die som is pas járen later te maken. Het kan zo zijn dat er in 2020 niet de gebruikelijke 150 duizend mensen sterven, maar 155 duizend. En wat nu als er het jaar erop 145 duizend mensen sterven.’
Pieter Lakeman wijst op eigen wijze op hetzelfde probleem. Ten aanzien van corona ‘zit je in een cijferwereld waarvan je de betrouwbaarheid totaal niet kan beoordelen.’ In China is eerst sprake van een sterftecijfer van 2%. Dat verdubbelt dan tot 3,9%. Vervolgens zakt het weer naar 3,4%. In Zuid-Korea gaat maar 1% dood. In Italië gaat maar liefst 6% dood.
Volgens Lakeman sterven maar weinig kerngezonde mensen aan corona. Vaak hebben de sterfgevallen al het een en ander. Vervolgens krijgen ze corona erbij. Als ze dan overlijden worden ze geregistreerd als overleden aan corona. Lakeman vervolgt: ‘Het is dan een heel interessante medisch statistische vraag: Iemand die dus allerlei ziektes heeft, en die krijgt er corona bij, hoe boek je die af? Als coronadode of anders? Dat kan zomaar het verschil uitmaken tussen 1% en 6%.’
Over het feit dat cijfers interpretatie behoeven, zijn Huijer en Lakeman het dus eens. Huijer gebruikt dit argument echter niet om de cijfers beter te interpreteren, maar vooral om de aandacht van die vermaledijde cijfers af te leiden. Ze verwijt politiek en media dat ze teveel aandacht besteden aan de sterftecijfers. Ze wijst vooral Geert Wilders en Thierry Baudet aan als boosdoeners. Dat is een strategische keuze omdat veel mensen die zich als uitgesproken tegenstanders van Wilders en Baudet beschouwen, dan automatisch voor het alternatieve standpunt dat zij aandraagt te winnen zijn. Die truc werd ook al toegepast door Mark Rutte in zijn toespraak over groepsimmuniteit.
Huijer verwijt ook de vereniging van medisch specialisten dat ze te veel op sterftecijfers letten. Ze neemt hen kwalijk dat ze protest hebben aangetekend tegen het oorspronkelijke plan om het coronavirus te laten rondgaan om zo groepsimmuniteit te bewerkstelligen. In haar ogen komt dit protest voort uit het feit dat ‘hun blik vooral op het microniveau is gericht, op het redden of genezen van de individuele patiënt.’ Die houding ‘komt voort uit de Kantiaanse redenering dat we elk afzonderlijk leven moeten respecteren en pogen te redden.’
Net als Damiaan Denys kiest Huijer niet voor het individu, maar voor de totaliteit van ze samenleving. Ik noem haar en het standpunt van Denys daarom totalitair. Dat het denken van Huijers favoriete filosoof Michel Foucault op totalitaire grondslagen is gebouwd, blijkt uit Politicide, het eerste boek van historicus en filosoof Luuk van Middelaar. Het boek laat zien hoe de zich ‘strikt gehoorzaam stalinist’ noemende Alexandre Kojève de naoorlogse Franse filosofie, waarvan Foucault een belangrijke exponent is, ten diepste heeft gebrandmerkt.
Van Middelaar schrijft: ‘In navolging van Kojève meent Foucault dat de mens pas door strijd werkelijk mens wordt. Maar in tegenstelling tot Kojève gelooft hij niet dat het met die strijd afgelopen zal zijn: omdat Foucault de mens geen vast pakket aan in de loop der geschiedenis te bevredigen verlangens meegeeft, kent de geschiedenis voor hem geen doel of einde. Het historisch proces heeft de vorm van een permanente en betekenisloze oorlog.’
Bij Foucault leidt dat ertoe dat de Marxistische revolutie wordt voortgezet als een eeuwigdurende interpretatiestrijd. Welnu, die strijd voert ook Huijer volop. Haar belangrijkste wapens in die strijd is hoe zij, geheel volgens de Marxistische traditie, invult wat goed is voor de mensen (lees: het proletariaat). Dat doet ze op een paternalistische, of beter gezegd maternalistische wijze, ietwat neerbuigende wijze. Zo van: cijfers, dat is toch alleen maar moeilijk en verwarrend.
Door zich bescheiden op te stellen komt Huijer gewoontjes over, en wekt de indruk onschuldig en betrouwbaar te zijn. Ondertussen streeft ze zaken na waar gewone mensen eigenlijk helemaal geen brood van lusten. Zo is ze voor de afschaffing van het huwelijk. De huidige coronacrisis ziet ze vooral als een kans om komaf te maken met de oude generatie. Die oude generatie beschouwt ze als conservatief, en is daarom een sta in de weg voor de door haar gewenste interpretatievernieuwing. Ze zegt dat het vermijden van alle risico’s buitenproportioneel is. Dat argument gaat misschien op als er in zorgelozere tijden praatprogramma’s worden gevuld met eindeloos gesoebat over voorkoming van een of ander betrekkelijk klein leed. Dat geldt echter niet tijdens de coronacrisis, waar mensen met een wellicht dodelijke ziekte, te horen krijgen dat ze niet getest worden, en dat ze maar thuis moeten uitzieken.
Wat mij betreft is de aandacht voor de cijfers juist een poging om de problematiek in perspectief te zien. Ik ervaar het als een opluchting dat er eindelijk weer eens wat rekenvaardigheid aan de dag wordt gelegd, waarbij veel aandacht gaat naar hoe die cijfers te begrijpen. Juist de cijfers houden de mensen wakker. De oproep van Huijer om maar niet meer te rekenen, zie ik juist als een manier om de ernst van de situatie onder het tapijt te vegen, en het volk te laten insussen.
Terwijl het in alle media constant gaat over de corona-epidemie, en hoe daarmee om te gaan, zegt Huijer: ‘Het democratische debat over hoe om te gaan met deze crisis ontbreekt.’ Tegelijkertijd roept ze op tot gezagsgetrouwheid: ‘Als burger moet je accepteren dat er bij een epidemie een kapitein aan het roer staat, dat is in Nederland het kabinet dat besluiten neemt op advies van het RIVM, het democratisch aangewezen kennisinstituut en in tijden van nood de plek waar de afgewogen raad vandaan dient te komen. Tegen maatregelen moet je niet muiten.’
Welnu, ik muit niet tegen het coronavirus. Ik muit echter wel tegen maatregelen die zinloos zijn. Zo blijf ik niet thuis, en ga ik wandelen in het heuvelland. Dat Huijer, ook weer net als Rutte, zo over het RIVM te spreken is, komt omdat zij het ziet als de instantie die het collectief boven het individu plaatst.
Dat gold vooral toen Mark Rutte met zijn toespraak over opofferen voor de groepsimmuniteit kwam. Dat vond Huijer fantastisch. Ze is teleurgesteld over het feit dat Rutte al snel heeft moeten inbinden, en haar revolutionaire en totalitaire droom niet uitkomt. Nu pleit ze voor het opengooien van scholen, terwijl het onderzoek waaruit moet blijken of besmette kinderen die zelf niet ziek worden, besmettelijk zijn voor anderen, nog niet is afgerond. Of ze is kwaadaardig, omdat ze ouderen een voorspoedige dood toewenst, of ze is onwetenschappelijk, omdat voor haar de uitkomsten van onderzoek over de dodelijkheid van een virus er niet toe doet.
Waar tegenwoordig onduidelijke grenzen, en in elkaar overlopende begrippen gelden als het toppunt van ruimdenkendheid, daar is met betrekking tot covid-19 een helder onderscheid tussen besmet en niet besmet juist gewenst. In de Vlaamse media hoor ik een arts die vertelt dat het ziekenhuis in zijn geheel was verdeeld in een ‘vies’ en een ‘schoon’ deel. Dat betekent niet alleen dat er voor coronapatiënten bepaalde ruimten gereserveerd zijn. Het betekent ook dat er schone en vuile artsen en verpleegkundigen en dat het medisch instrumentarium was ingedeeld in schoon en vies’.
Vies betekent hier in feite zoveel als niet op corona ontsmet. Het betekent niet dat de vieze artsen en verpleegkundigen corona onder de leden hebben. Het betekent wel dat ze de hele dag kunnen doorwerken met dezelfde besmette beschermingsmiddelen. Ga je van vies naar schoon, dan zou je ook je beschermingsmiddelen moeten vervangen. Een veel gemaakte fout in zorgcentra schijnt te zijn dat dit niet gebeurd.
De gedachte achter deze klassieke aanpak vies en schoon is dat wie eenmaal besmet is, niet nog eens besmet kan geraken. Besmet raak je in principe door slechts een betrekkelijk kleine hoeveelheid virus. Eenmaal besmet vermeerdert die hoeveelheid zich in het lichaam. De hoeveelheid virus waarmee je dan wederom besmet kan worden, is dan niet meer relevant.
In Zuid-Korea gaat men nog een stap verder. Daar maakt men onderscheid tussen schone en vuile ziekenhuizen. Afhankelijk dus of je besmet bent met covid-19 of niet, ga je naar het ene of andere ziekenhuis. Maar ook bij lichtere gevallen maakt men in Zuid-Korea een helder onderscheid tussen besmet en niet-besmet.
In Nederland is het beleid zo dat iemand die corona-besmet is, thuis mag blijven in de nabijheid van de huisgenoten, veelal familieleden, die niet besmet zijn. De kans dat de gezonde familieleden alsnog besmet raken is levensgroot aanwezig. In Zuid-Korea verzamelen lichte gevallen zich in geïmproviseerde centra, meestal in de buurt waar de patiënt woont. Die lichte gevallen kunnen elkaar niet meer infecteren, want ze zijn al geïnfecteerd. Ze kunnen echter ook hun gezonde familie niet infecteren, want daar zijn ze van geïsoleerd.
In Nederland wordt dat beleid als te hardvochtig weggezet. In feite valt dat echter mee. Als het waar is dat het coronavirus slechts drie à vier weken actief blijft in het menselijk lichaam, dan hoeft zo’n quarantaine nooit erg lang te duren. Je wordt ook niet gedeporteerd naar een ver weg gelegen eiland of zo, maar verblijft in de buurt, of in de stad waar je woont. Contact met je naasten blijft mogelijk via social media en telefoon. En als je niet veel symptomen hebt, kun je binnen de mogelijkheden van zo’n centrum ook vertier zoeken.
Een eerste grote voordeel van dit beleid, is dat je dierbaren niet ziek hoeven te worden. Het is letterlijk een kwestie van afstand nemen uit naastenliefde. Maar een tot nog toe onderbelicht voordeel is dat door deze quarantaines op microniveau in Zuid-Korea nooit een generieke lockdown heeft plaatsgevonden. Winkels en restaurants zijn open gebleven. Wel zijn die winkels en restaurants zo ingericht dat voldoende afstand bewaard kan worden. De Zuid-Koreanen houden zich daar ook stipt aan. Ook is het gebruik van mondmaskers door burgers er eerder regel dan uitzondering. Wanneer men nu in Nederland lockdown-maatregelen wil versoepelen, dan kan dat mijns inziens het beste als men de quarantainemaatregelen voor lichte gevallen wijzigt naar Zuid-Koreaans model. Het is ook niet enkel een kwestie van versoepeling. Het is versoepelen en verstrengen tegelijk.
Dat onderwijsminister Arie Slob de centrale examens niet laat doorgaan, vind ik een verkeerde beslissing. Het centraal examen beslaat voor de meeste vakken de gehele stof, en telt mee voor de helft van het eindcijfer. Slob laat dus het grootste onderdeel van het examen vallen. Ook laat hij het landelijke ijkpunt voor het behalen van een diploma vallen.
Nu kan iedere school naar eigen inzicht het schoolexamen inrichten. Normen kunnen daarbij ongezien verlaagd worden. Onder normale omstandigheden wordt gekeken naar hoe de resultaten van de schoolexamens zich verhouden tot het centraal examen. Zijn de verschillen te groot, dan wordt de school op de vingers getikt. Dat is nu niet mogelijk.
Wat je de laatstejaars ontneemt, is het gevoel het diploma echt verdiend te hebben. Er wordt door beleidsmakers zoals Paul Rosenmöller wel geroepen dat het diploma net zo hoog wordt gewaardeerd als een diploma onder normale omstandigheden, en dat op basis van het behaalde diploma net zo goed toegang wordt gegeven tot een vervolgopleiding.
Wat echter als in de toekomst blijkt dat de gemiddelde resultaten op die vervolgopleidingen van deze lichting gemiddeld toch onder de maat blijven? Dan geraakt het diploma in een later stadium alsnog besmet als coronadiploma. Een centraal examen is ook veel gemakkelijker te organiseren dan een schoolexamen.
De examens die het Cito maakt zijn meestal van uitstekende kwaliteit. Dat komt omdat deskundige mensen de klus per tijdvak maar één keer hoeven uit te voeren. Schoolexamens daarentegen zijn meer een kwestie van huisvlijt. Vaak wordt geput uit een beperkt reservoir, waarbij dezelfde vaak verouderde vragen steeds opnieuw circuleren.
Wat ook wordt vergeten is dat veel leerlingen, juist doordat er in coronatijden buitenshuis weinig te beleven is, zich des te beter kunnen voorbereiden op het examen. Het misverstand bestaat dat leerlingen vooral kennis tot zich nemen als ze in de klas zitten.
Voor veel leerlingen is een klas vol met alleraardigste leeftijdgenoten echter dermate stimulerend dat ze aan opletten nauwelijks nog toekomen. Ik zou de leerlingen niet de kost willen geven die gedurende de gehele twee of drie jaar bovenbouw zwaar onderpresteren. Pas als het in het examenjaar erop aankomt, en dat is vooral bij het centraal examen, dan blijken diezelfde leerlingen plots over toch wat meer hersencellen te beschikken dan de leraar al die tijd gedacht heeft.
Juist een centraal examen had examenkandidaten nu de scholen gesloten zijn, bij de les kunnen houden. Dan hadden ze ook een goede tijdsbesteding gehad, nu ander vertier wegvalt. En ze hadden een hen tot dan toe nog ongekende prestatie geleverd, wat een sterk vormend element in zich draagt.
En de zwakkere leerling dan? Die had je als leraar via uitleg via skype, video en wat dies meer zij, juist extra aandacht kunnen geven. Die leerling hoeft dan ook niet onder te sneeuwen, onder het geweld van zijn of haar meer bijdehandte klasgenoten. En de zwakkere leerling dan die niet over laptop en internet beschikt? Welnu, ik had de scholen niet helemaal gesloten. De enorme ruimte die een schoolgebouw biedt, had ik ingezet om extensief nog enige schoolactiviteiten door te laten gaan voor leerlingen die anders in de knel zouden komen.
Inmiddels is het vrijdagochtend. Ik kijk op teletekst en zie dat veel thuiszorg is stopgezet in verband met de coronacrisis. ‘Volgens de Patiëntenfederatie krijgen mensen minder zorg, omdat personeel ziek is. Maar het komt ook voor dat cliënten afzeggen, omdat ze tot een risicogroep behoren en het eng vinden een verpleegkundige op bezoek te krijgen.’
Ook de helft van de mantelzorgers geeft geen of minder ondersteuning. Tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer op donderdagochtend, vertegenwoordigt Nienke Nieuwenhuizen de ouderenzorg. Uit haar presentatie blijkt dat zowel het aantal bevestigde besmettingen als het aantal vermoedelijke besmettingen in verpleeghuizen nog steeds stijgt. Blijkbaar lukt het ondanks de isolatie onvoldoende de kwetsbaren te beschermen. Dat heeft volgens Van Nieuwenhuizen te maken met de verpleeghuissetting. Die is te vergelijken met een groot gezin, waarbij de een de ander aansteekt. Als er sprake is van cognitieve stoornissen, denk aan dementie, dan is het des te moeilijker besmettingssituaties te voorkomen.
De testcapaciteit voor verpleeghuizen neemt nu toe. Vraag is of dit voldoende is. Er wordt immers alleen getest bij symptomen, maar besmetting kan ook plaatsvinden zonder symptomen. Achilleshiel is nog steeds het gebrek aan beschermingsmiddelen. Met betrekking tot ziekenhuizen wordt gezegd dat de meeste besmettingen van het personeel buiten het ziekenhuis plaatsvindt. Ik vraag me af of dit in zorgcentra ook het geval is, of dat hier een groter deel van de besmettingen binnen de centra plaatsvindt. Uit onderzoek in de regio Nijmegen blijkt, maar liefst 25 procent van het verpleeghuispersoneel besmet. Ik weet niet of dit helemaal vergelijkbaar is, maar dat steekt schril af tegen de 3 procent van de Nederlandse bloeddonors bij wie antistoffen zijn ontdekt. Die bloeddonors gelden met betrekking tot corona als representatief voor de Nederlandse bevolking.
Gisterenavond nog met de buurman gesproken. Hij wil nu eindelijk die schutting bouwen waarvan hij de panelen en de palen al een jaar in huis heeft. Hij voorziet dat in deze coronatijden de tuin intensiever gebruikt zal worden. En zo’n akkefietje als laatst met zijn vriendin? Als je dat kunt voorkomen met een schutting, dan is dat toch mooi meegenomen.
Paul Hekkens houdt een Weekboek Corona bij. Alle afleveringen hier. Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.