24 december wordt geacht de nacht te zijn waarop Jezus geboren is. Ook is het de avond waarbij, naar Westerse traditie, de cadeautjes onder de kerstboom geplunderd mogen worden.
Dit jaar besloot ik om naast de plunderingen, weer eens in de Kerk te gaan kijken. Zelf hang ik geen geloof aan, maar ben ik wel gedoopt, heb ik mijn communie gedaan en ben ik ook naar een Katholieke basisschool geweest. Nooit heb ik me echter verbonden met het geloof gevoeld of heb ik echt het idee gehad dat er een soort almachtige God was. Voor mij waren de vieringen meer een soort fictie met een leuke soundtrack, waar ik verplicht lang stil moest zitten.
Om half 9 ’s avonds stak ik samen met een familielid de straat over, naar de kerk die ik al vele jaren niet meer van binnen had gezien. Zoekend naar een plekje aan de rechterkant, waar wij meestal zaten, verbaasde ik me over hoe klein de kerk van binnen was. In mijn herinnering was het schip van de kerk minstens twee keer zo groot. Maar ja, ik was ook bijna twee keer zo oud geworden sinds mijn laatste bezoek.
Nieuwsgierig bladerde ik door het programma boekje, op zoek naar iets wat ik zou herkennen. Het voelde niet of ik deel uitmaakte van de kerkgangers – ik voelde me eerder een wetenschapper, een scepticus, een observator. Maar toch was het wat ik kende – waar ik mee was opgegroeid. En zo zong ik ook schaamteloos en zonder te spieken ‘Gloria in Excelsis Deo’ mee.
Ik miste de oude pastoor. Ik herkende de oude adjunct-directrice van mijn basisschool in het koor. De acoliet die achter de pastoor de kerk in liep, had ik gezien toen ze nog kleuterde.
Ik observeerde de mis met in mijn achterhoofd de nieuwverworven kennis die ik in het eerste semester van mijn studie Algemene Cultuurwetenschappen had opgedaan. Het aanzicht van de kerk deed me aan Rafaël’s ‘School van Athene’ denken. Links, op de plek van Apollo, stond het beeld van Maria en rechts, op de plek van Athena, stond Jozef. Altijd heb ik een beetje medelijden met hem gehad. Ook nu vroeg ik me af hoe dat gesprek zou zijn gegaan; hee Jezus, kom is hier. Ik moet je wat vertellen. Papa is je papa niet. Mama is zwanger geraakt van een ander. Maar ze is niet vreemdgegaan. Je krijgt trouwens ook geen broertjes of zusjes, want mama is voor altijd maagd.
Ik stootte m’n gezelschap aan bij de eerste lezing uit Jesaja, ‘dit is het Oude Testament! Genakt van de Joden.’ De volgende liederen waren met name een oproep tot propaganda voor God en zijn werk, want hij was immers een bezig bijtje geweest. In de preek benadrukte de pastoor dat God voor licht en vrede zal zorgen. Hij zou zorgen voor al het goede, voor het hemelse licht dat de donkerheid van de aarde zou laten verdwijnen.
Maar, zo redeneerde ik, waar licht is moet ook schaduw zijn. Ik dacht aan de Grieken, waarbij Apollo, god van de matigheid en Dionysus, god van de uitbundigheid, elkaar in balans hielden. Het christendom kent dan wel Satan, maar aan hem wordt te weinig en te negatieve aandacht besteedt om van een balans te spreken. Er lijkt hier dus een leemte te zijn die opgevuld moet worden door onszelf; de mens is zondig, als noodzakelijk voor de goedheid van God.
Mijn hart maakte een klein sprongetje bij de ontdekking dat ‘de herdertjes’ dit jaar bij het programma hoorde. De zinnen ‘toen zij er te Bethlehem kwamen/ daar schoten drie stralen dooreen/een straal van omhoog zij vernamen/een straal uit het kribje beneen’ deden mij gedachten afdwalen naar Star Wars, met die fluoriserende lichtzwaarden. Zo kwam de beroemde zin ‘I am your Father’ opeens in een heel ander licht te staan.
Bij de communie aangekomen, werd er gesproken over het breken van het brood, want dit had Jezus gedaan bij zijn laatste diner. Had hij dit in onze tijd gedaan, ben ik benieuwd of één van zijn discipelen het brood had geweigerd, uit angst voor een broodbuik. ‘Maar heer, ik heb gehoord dat gluten van de duivel afkomstig zijn!’. Ongetwijfeld zou bij zijn afscheidsfeestje de wijn in solo red cups geserveerd worden.
Nadat de hostie was uitgedeeld, werd de overgebleven wijn in de kelk verdeeld over de acolieten en de pastoor. De laatste zette tot mijn verbazing de kelk aan zijn lippen en gooide zijn nek achterover. Dit verwacht je toch niet van een pastoor die matigheid verkondigd. Maar ja, het is Kerst, niet het feest waarbij matigheid meestal de maat is. En ook de pastoor is maar een mens. En op kerstavond lag de nadruk op de menselijkheid van Jezus, zo had de pastoor in zijn preek verkondigd.
Ondanks mijn ongeloof in het verhaal dat verkondigd werd, liep ik naar huis met een gevoel van warmte en saamhorigheid. Thuis wachtte de andere helft van het gezin op ons om de cadeautjes uit te pakken. Blij omringde ik me met de inhoud van het pakpapier. Maar ik had mijn grootste cadeau eerder deze avond al gehad; een herinnering verenigd met het heden, de traditie verenigd met eigen scepticisme, het geestelijke dat samen kwam met de realiteit.