‘Religies zijn allemaal hetzelfde’. Een veelgehoorde zin, zowel in een positieve als een negatieve context. In positieve zin wordt met deze uitspraak vooral benadrukt dat alle religies om het goede draaien, om de ‘golden rule‘, om liefde voor je medemens. In een negatieve context wil men meestal op dergelijke wijze beweren dat alle religies even slecht zijn, dat ze allemaal onderdrukkende doctrines bevatten, dat ze slecht zijn voor de positie van vrouwen, dat het allemaal fabeltjes zijn etc. Los van de vraag of religies nu iets goeds of slechts zijn is het vooral de vraag of we wel kunnen stellen dat alle religies hetzelfde zijn, en tot hetzelfde geneigd zijn. Natuurlijk, religies bevatten inhoudelijke verschillen en nuances. Zelfs religieuze relativisten erkennen dat. Maar uiteindelijk draaien ze volgens deze religieuze relativisten allemaal om hetzelfde, hebben ze een soortgelijke invloed op gelovigen en verhouden ze zich op een en dezelfde wijze tot de maatschappij.
En dit is een punt waar we absoluut onze vraagtekens bij kunnen zetten. Want zijn religies wel fundamenteel hetzelfde van aard, of zitten er fundamentele verschillen tussen, die van sterke invloed zijn op hoe deze religies zich tot de maatschappij verhouden, en waartoe zij hun aanhangers kunnen inspireren? Wat betreft de drie grote monotheïstische religies, het Jodendom, het christendom en de islam kunnen we stellen dat er simpelweg dermate grote onderlinge verschillen tussen deze drie religies zitten in hun ontstaan, hun heilige teksten en hun geschiedenis dat een neiging tot religieus relativisme wat betreft deze drie religies volledig misplaatst is.
Waarin deze religies fundamenteel van elkaar verschillen, en wat in de huidige tijd een prominent thema in de discussie omtrent religie is, is de wijze waarop deze religies zich tot politiek, de overheid en besturen verhouden. Een denker die zich erop toegelegd heeft om deze verschillen te duiden is de Amerikaans Shadi Hamid, zelf moslim en Senior Research Fellow bij de denktank Brookings Institution. Hamid stelt in zijn recent verschenen boek Islamic Exceptionalism dat de islam op een aantal cruciale punten verschilt van het Jodendom en christendom wat betreft de wijze waarop deze religie zich tot politiek verhoudt.
Als eerste is er de figuur van Mohammed die, in tegenstelling tot Jezus, een politieke leider was die een duidelijke visie op het besturen van een gemeenschap had. Ook het Jodendom kent geen dergelijke politieke leider als stichter. Daarnaast is er de islamitische wetgeving, Sharia, die een duidelijke blauwdruk vormt voor de wetgeving van hedendaagse samenlevingen. Het christendom kent geen christelijke wetgeving. Het Jodendom wel, in de vorm van de Halacha. Maar, zo stelt Hamid, Joden hebben bijna 2 millennia lang onder christelijke of islamitische heersers geleefd, en deze wetgeving nooit toe kunnen passen op een staat of samenleving, in tegenstelling tot moslims die vanaf het ontstaan van de islam tot aan het kolonialisme in islamitische rijken hebben geleefd.
Dit ‘gewicht van de geschiedenis’ beïnvloedt volgens Hamid fundamenteel hoe religies er vandaag de dag uitzien. Voor het vormgeven van de Sharia kan men binnen de islam daarnaast volgens Hamid putten uit wat hij omschrijft als de resources in de bronnen van de islam. In de Koran bijvoorbeeld worden de straffen op overspel, diefstal en alcohol, de hudud beschreven. Dergelijke resources kent het christendom in veel mindere mate. Dit omdat Paulus de Joodse wet van het Oude Testament voor christenen heeft afgeschaft. Het Jodendom kent deze resources dus wel, maar ook hier zorgt het ‘gewicht van de geschiedenis’ ervoor dat dergelijke ge- en verboden niet meer in de vorm van wetgeving in de praktijk gebracht worden. Binnen de islam is dat echter wel het geval. En deze resources zijn, samen met het doen en laten van de stichter van de religie, de religieuze wetgeving en het ‘gewicht van de geschiedenis’ voor een belangrijk deel bepalend voor hoe een religie zich in het heden manifesteert en hoe de volgelingen ervan, in dit geval moslims, erdoor beïnvloed worden.
Moslims hebben zoals gezegd vanaf het ontstaan van de islam tot aan het begin van de 20e eeuw altijd onder islamitische Kalifaten geleefd, waarbinnen de islam een gegeven was binnen het recht, de politiek en het bestuur. En ondanks dat er in zekere perioden wel een scheiding was tussen het bestuur en de geestelijkheid is er nooit een scheiding geweest tussen religie en politiek. Dat onderscheid werd zelfs door de geschiedenis heen nooit gemaakt. Volgens Hamid is het daarom een illusie dat in de huidige tijd die scheiding wel te maken valt in de islamitische wereld.
Er is een breed gedeelde wens van moslims wereldwijd om in democratieën te leven. Maar tegelijkertijd is er een evenzeer zo brede wens om in samenlevingen te leven waarin de islam een belangrijke rol speelt in de politiek, de wet en het openbaar bestuur. Concepten als Jihad (strijd), Sharia (islamitische wetgeving), het Kalifaat (een groot islamitisch rijk) en de Ummah (de wereldwijde moslimgemeenschap) zijn niet slechts dode noten uit een islamitisch verleden, maar zaken die voor veel moslims wereldwijd nog van groot belang zijn, en onderdeel dienen te zijn van de wijze waarop de politiek, het bestuur en de samenleving ingericht worden, met de islam als basis dus.
We kunnen dus op basis van het bovenstaande concluderen dat de drie grote monotheïstische godsdiensten fundamenteel van elkaar verschillen wat betreft de wijze waarop ze zich tot politiek, de overheid en besturen verhouden. En we kunnen eveneens stellen dat de islam in vergelijking tot het Jodendom en het christendom exceptioneel is. Op grond daarvan vervalt ook elke reden tot religieus relativisme op dit gebied, en kunnen we dus niet stellen dat deze 3 religies anders zijn. Ze zijn overduidelijk niet hetzelfde, maar verschillend.
Welke implicaties heeft deze conclusie? Voor de wet geen enkele. Het zijn nog steeds alle drie religies, ook al speelt de politieke dimensie in de ene religie een grotere rol dan in de andere, en op grond daarvan vallen ze alle drie onder de vrijheid van godsdienst, als vastgelegd in onze grondwet en internationale verdragen. Beweringen van sommigen dat een van deze religies geen religie is maar een ideologie missen dan ook elke grond. Een sterke politieke dimensie maakt een religie nog niet tot een ideologie. Het blijft nog steeds in de eerste plaats een religie.
Maar waar deze conclusie wel gevolgen voor kan hebben is voor ons oordeel wat de rol van religie in de politiek in onze samenleving zou moeten zijn, en wat we op dit gebied wenselijk achten. Zou de politiek niet vrij moeten zijn, en blijven, van (gepolitiseerde) religie? Wat eveneens een gevolg kan zijn van deze conclusie is een aanpassing van ons denken over secularisme. Het christendom was mede vanwege haar wortels en geschiedenis een religie die uiteindelijk toegaf aan secularisering. De islam kent een fundamenteel andere rol voor haar stichter, ontstaan, en 1400 jaar geschiedenis, die allen eraan bijdragen dat deze religie een stuk resistenter zal blijken te zijn jegens het secularisme dan het christendom was. Het zou dan ook misplaatst zijn om te denken dat de islam, net als andere religies, uiteindelijk wel toe zal geven aan secularisering.
Deze conclusie is eveneens van belang bij het denken over radicalisering, en de rol van de islam hierbij. Ondanks dat uit onderzoeken blijkt dat de meeste jongeren die zijn geradicaliseerd niet bijzonder conservatief of zelfs orthodox religieus waren, kunnen we niet ontkennen dat bepaalde islamitische concepten, en het verlangen naar het volgen van een ‘zuivere’ vorm van islam waarin deze concepten een belangrijke rol spelen, wel degelijk in veel gevallen prominente factoren in het radicaliseringsproces waren. Het draait hier om concepten als Jihad, Sharia, het Kalifaat en de Ummah. Veel geradicaliseerde jongeren gingen naar Syrië om daar door middel van Jihad te streven naar een Kalifaat voor alle moslims, voor de gehele Ummah. Een Kalifaat waar de Sharia de wet was.
Al deze concepten zijn concepten uit ofwel de bronnen van de islam, ofwel de begintijd van de islam, en hebben een prominente rol gespeeld gedurende de islamitische geschiedenis. Al deze concepten hebben ook een sterke politieke dimensie, en zijn onderdeel van de wijze waarop de islam zich tot de overheid en besturen verhoudt. En het is de vraag in hoeverre het belang van deze concepten voor moslims van wereldwijd fundamenteel zal veranderen. Een kritische heroverweging van de politieke dimensie binnen de islam zou daarom geen overbodige luxe zijn.
Al het bovenstaande laat zien dat er gegronde reden is voor sommigen om het religieus relativisme te staken. De drie monotheïstische godsdiensten verschillen immers fundamenteel van elkaar. Niet zozeer wat betreft de rol van religie in de politiek, islamitische landen zijn hier namelijk niet exceptioneel in, maar wel als het gaat om de rol van het politieke in religie, waarin de islam in vergelijking met het Jodendom en christendom wel exceptioneel is. Dit gegeven betekent overigens niet dat religie in de toekomst niet kan veranderen. Geen enkele religie is uiteindelijk onveranderlijk, ze zijn immers per definitie aan verandering onderhevig. Maar het streven naar verandering binnen de religie, of hervorming, zal aangezien het gewicht van eeuwen geschiedenis zwaar op de religie drukt een lastig en langdurig streven zijn. Er zal daarom veel tijd aan vooraf gaan voordat drastische, en veelal broodnodige, verandering heeft plaatsgevonden. Maar schier onmogelijk is die verandering zeker niet. Tot die verandering heeft plaatsgevonden is er geen reden tot religieus relativisme.