Het is alsof de duivel er mee speelt: dinsdag promoveerde ik op ‘De representatieve democratie en de condities van communicatie’ – woensdag brengt Sietske Bergsma de onthulling dat deze condities bewust worden gemanipuleerd. Soros betaalt een bureau van ‘onderzoeksjournalisten’ om, met toestemming van Facebook en de Duitse wet, “berichten van twijfelachtige herkomst” te verwijderen: in het bijzonder noemt Bergsma “negatieve berichten omtrent migranten”.
Ze schrijft: “Die plicht tot het verwijderen van ‘kennelijk strafbare inhoud’ geldt in Duitsland sinds januari 2017 voor Facebook, maar het sociale medium besteedt het werk dus uit aan bureaus als Correctiv.” Voor wie is inzichtelijk wat wel of niet als ‘nepnieuws’ geldt? En op grond van welke criteria? Deze opeenhoping van sociale media macht, externe geldinjecties en overheidsaanmoediging, doet denken aan dystopische novelles als The Circle (2013). Een citaat uit De Democratie en haar Media:
“Representatieve democratie, en politieke macht überhaupt, raken vervangen door een systeem van voortdurende manipulaties. Westerse democratieën stuwen zichzelf voort naar techno-hedonisme – daarbij verliezen we gaandeweg onze privacy en de scheidslijn publiek-privé verwatert. Alles raakt op alles aangesloten, qua informatiewinning, en dit proces omkleedt zich met een uiterst progressief en vooruitstrevend sausje. Zelfs tegenstanders onderwerpen zich aan het taalgebruik: kritiek conformeert zich aan niet-bedoelde affirmatie.”
Het citaat onderstreept hoe de burger van vandaag constant is ingeplugd op media: van de massamedia die uit de hele wereld binnenkomen tot de sociale media die een tweede sociale ruimte vormen. Daarmee vormen media tegelijk het voorportaal van politieke meningsvorming. Maar zoals De Democratie en haar Media aantoont, opent deze invloed tevens de weg voor manipulatie. Zullen media zich zó ontwikkelen dat onze liberale democratie haar liberale karakter verliest?
De Duitse rechtsgeleerde Ernst-Johan Böckenförde stelde dat een liberale democratie berust op morele overtuigingen, afkomstig uit bronnen als het christendom en de Verlichting, die een liberale democratie zelf niet kan garanderen. Zou een liberale democratie dat wel proberen, dan mengt ze zich in het geestesleven van haar burgers en verliest ze zo haar liberale en democratische karakter. Analoog hieraan kunnen we de vraag stellen of een representatieve democratie berust op communicatieve voorwaarden, die zij zelf maar in beperkte mate kan waarborgen.
Met communicatieve voorwaarden bedoel ik het aanpassen van politieke representatie aan de regels via welke media tot berichtgeving komen. Hier dringt de vraag zich op of de representatieve democratie, waarin de nadruk ligt op deliberatie – op feiten tegen elkaar afwegen en compromissen sluiten – wel rijmt met de dynamiek van nieuwe media. Want deze media moeten instantaan rapporteren om zo snel mogelijk zo veel mogelijk clicks, views en likes te vergaren.
Volgens de filosoof Jürgen Habermas is een open communicatieve ruimte – Öffentlichkeit genoemd – voor democratische politiek onontbeerlijk. Zie deze open communicatieve ruimte als het genoemde voorportaal van de politieke besluitvorming, waar burgers hun visies en argumenten uitwisselen. Destijds, toen de representatieve democratie als staatsvorm werd ‘ontdekt’, waren dit literair filosofische milieus. Vandaag zien we juist allerlei ‘filterbubbels’ ontstaan op (sociale) media.
Maar juist ook gevestigde media doen mee aan de afbraak van het open publieke debat. Een seminar over islamradicalisme in de Balie werd door de gesubsidieerde opiniewebsite Joop vergeleken met een “Beierse bierkelder uit de jaren dertig.” Ook werden auteurs als Wim van Rooy en Geerten Waling in het stuk in de extreemrechtse hoek gedrukt. In werkelijkheid zijn dit wetenschappers die deelnamen aan een transparante debatbijeenkomst die openlijk toegankelijk was. Ernstig is dat ook de Volkskrant zich met deze sensatiebeluste framing heeft besmet. “Anno 2017 wordt niet alleen in schimmige debatzaaltjes gediscussieerd over wat een wenselijk percentage moslims in de samenleving zou zijn.” schreef Loes Reijmer op 5/3/2017.
Tekenend voor de newspeak die met deze afbreuk samengaat is dat Annieke Kranenberg al in 2015 bepleitte dat de Volkskrant moest stoppen met het woord “allochtoon”. Recent publiceerde de gymnasiast Ivar Staal in die krant een artikel waarin hij opriep tot een debat om de woede in Nederland en de vervreemding tussen hoog- en laagopgeleiden te begrijpen. Toen de neurochirurg Pieter van Eijsden daar met een heldere brief op inging hield de redactie echter de boot af. Nóg ernstiger was de onthulling die prof. David Pinto bracht over wat Janny Groen schreef op de voorpagina van de Volkskrant op 27/2/2017:
“De Nederlandse overheid kan minder adequaat ingrijpen bij oplopende maatschappelijke spanningen doordat het structurele overleg met inspraakorganen van minderheden is afgeschaft. Dat blijkt uit een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken).”
Pinto wees er op dat het uitvoerende adviesbureau, De Bunt, geleid wordt door PvdA’er Ilhan Kacem, partijgenoot van Asscher, waarbij ook de uitgebreid opgevoerde ex-ambtenaar Walter Palm een PvdA-lid is. Dit roept serieuze vragen op rond de eenzijdigheid van verslaggeving en de allocatie van subsidiegeld.
Uit deze voorbeelden blijkt dat een krantenredactie haar rol in het hooghouden van het publieke debat steeds slechter vervult. Zo worden krantenredacties tot hegemoniale instituties die proberen te kanaliseren welke conclusies wél, en welke niet in het publieke debat mogen komen. Precies zoals vroeger de kerken probeerden het politieke debat te beïnvloeden. Maar de scheiding tussen de christelijke kerk en de staat is in deze eeuw minder relevant dan in de vorige, omdat de kerk veel invloed heeft verloren. De positie van de mediamacht is daarentegen juist versterkt: zie het belang van de framing van een politiek vraagstuk. Ook zijn zoekmachines en algoritmes vandaag machtiger wapens dan flyers uitdelen op een markt of een toespraak houden in een kerk. Bovendien springen persvoorlichters, politici, lobbyisten en journalisten onderling heen weer tussen deze functies: hun werelden zijn vervlochten en hun banden sterk. De belangen van de eerder genoemde adviesbureaus en inspraakorganen kunnen een voorbeeld zijn.
Laten wij, dit alles meegerekend, nu de vergelijking maken met een school. Als een school faalt om studenten op te leiden voor de arbeidsmarkt, dan merkt men dit vroeg of laat: dan moet de school hervormen of sluiten. Maar hoe ontdekken wij of onze media ons wel voldoende voorbereiden op het politieke staatsburgerschap? De hamvraag is hierbij uiteindelijk hoeveel ruimte de media geven voor het voeren van een mediakritiek.
Hier de link naar de pagina over het boek.