Op donderdagmiddag 25 januari vond bij de VNG in Den Haag de Atriumlezing ‘Gemeenten aan zet tegen radicalisering’ plaats. Op het programma stonden prof. dr. Beatrice de Graaf, terrorisme-expert en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, en Bert Bouwmeester, burgemeester van Coevorden. Zij spraken over het aanpakken van radicalisering en polarisatie onder de modererende leiding van Job Cohen.
Bij de aanpak van radicalisering bepleit De Graaf het ‘voorkomen van religieuze kramp’. Problematisch is dat zij zelf wel blijft hangen in een krampachtige, ‘religieus-correcte’ reflex.
De Graaf stelt dat bij radicaal terrorisme het verlangen naar verlossing een belangrijke rol speelt. Dit verlangen is religieus van aard, en vooral (criminele) jongeren zijn hiervoor gevoelig. Als elementen van de ‘crime-terror-nexus’, daar waar criminaliteit en terrorisme samenvloeien, schetst De Graaf het beeld van een ‘loser’, vaak een jongere met een strafblad, die radicaliseert uit een verlangen naar verlossing via een ‘ideale shortcut’, namelijk het gebruik van geweld om zich wreken en zo roem en een eeuwig leven in een hemels hiernamaals te verwerven.
In het benoemen van de verschillende vormen van wat De Graaf de ‘praxis van radicale verlossing’ noemt, plaatst zij Anders Breivik in de categorie ‘heilig vuur voor gerechtigheid’. Onder de noemer ‘rituele slachting van de (sic) slachtoffer’ worden de geruchtmakende liquidaties in de jaren ’70 op Hanns Martin Schleyer en Aldo Moro, door respectievelijk de Duitse Rote Armee Fraktion en Italiaanse Brigate Rosse, in dezelfde categorie ondergebracht met de moord op pastoor Hamel en de afgesneden varkenskoppen die bij azc’s worden neergelegd.
Volgens De Graaf is het te gemakkelijk te denken dat terrorisme een uitwas van religie is. Zij keert het dan ook om: álle terrorisme is religieus van aard. En daarin gaat zij heel ver. Haar voorbeelden omvatten Herostratos, een ‘lone wolf’ uit de vierde eeuw vòòr Christus, en de negentiende-eeuwse Franse anarchist Auguste Vaillant. Ook Tristan van der Vlis wordt in één adem genoemd met Dylann Roof en de daders van de Columbine High School Shooting. Getroebleerde pubers, extreem-rechtse radicalen, links-extremistische terreurgroepen, anarchisten uit een ver verleden en antieke narcisten – bij De Graaf zoeken ze allemaal ‘verlossing’.
Los van de vraag of al deze acties gekwalificeerd kunnen worden als ‘terrorisme’ zien we hier typisch een ‘religieus-correcte’ reflex om gewelddadige incidenten vooral gelijkelijk over de grote religieuze tradities te verdelen – om vooral níét het islamistisch-geïnspireerd terrorisme apart te benoemen.
In feite stelt De Graaf dat radicalisering en terrorisme ‘religieus’ van aard zijn, ongeacht de achtergrond van de dader, waarbij ‘religie’ wordt gedefinieerd als het product van een diepmenselijk verlangen naar transcendentie om de sterfelijkheid en betekenisloosheid van het bestaan te overstijgen. In academisch jargon: behoefte aan zingeving en het postulaat van een eschatologische werkelijkheid fungeren als een universeel soteriologisch model dat tevens het motief vormt voor alle soorten radicalisering en extremisme, dus ook etnisch of rechts-extremistisch.
Maar de vraag is of gewelddadig radicalisme altijd voortkomt uit een verlangen naar ‘verlossing’? Leiden de gevestigde religies in het algemeen tot geweld als verlossingsmodel? Zijn er religieuze interpretaties waarin de bereidheid om te sterven voor ‘de goede zaak’ sterker aanwezig is, en zou dit gegeven niet een duidelijker rol moeten spelen bij het signaleren en bestrijden van radicalisering?
Sinds mensenheugenis houden godsdienstige tradities zich bezig met dezelfde of vergelijkbare existentiële vragen. Maar de antwoorden die zij formuleren zijn zeer verschillend. Zoals Stephen Prothero, Professor of Religion aan de universiteit van Boston, het formuleert:
”… the fact is that the world’s religions disagree fundamentally on the most basic matters. They do not agree on the problems they are trying to solve, on the goals they are trying to reach, on the paths to get to those goals, or on what sort of people (saints, bodhisattvas, renunciants, and so on) best chart these paths.”
Religies verschillen, evenals religieuze verlossingsmodellen – in de doelen die beoogd worden, in de uitvoering, in de onderliggende motivaties. En het zijn deze verschillen die vragen om een gedifferentieerde benadering bij het bestrijden van radicalisering en religieus-geïnspireerd terrorisme.
De ‘religieus-correcte’ reflex verhindert een goed zicht op de ideologische motieven van religieus extremisme. Want als we steeds op ‘correcte’ wijze iedere geweldsuitbarsting waarbij onschuldige slachtoffers vallen als een ‘verlossingsstrategie’ kwalificeren, doen we de vele doden en gewonden in straten en steden wereldwijd tekort. Door elke aanslagpleger als ‘religieus’ te bestempelen zonder ‘religieus’ te differentiëren, komen we niet toe aan een belangrijke toetssteen voor adequaat beleid: de verschillen tussen religies die in meer of mindere mate ‘geweld’ als verlossingsmodel mogelijk maken.
Radicalisering is een complex fenomeen waarbij o.a. geloofsinhoud, identiteit en verbondenheid met de groep een belangrijke rol spelen. Maar ‘radicaal geloven’ leidt niet altijd tot gewelddadig gedrag. Het is daarom van essentieel belang om zicht te houden op de verschillen tussen religieuze tradities om radicalisering en religieus-gemotiveerd terrorisme effectief te bestrijden.
De Graaf is een vermaard terrorismedeskundige, maar ze is geen religiewetenschapper. En dat is jammer. Want, hoewel ze tijdens de Atriumlezing melding maakte van het feit dat ze zich door religiewetenschappers had laten ‘beleren’, blijft ze hangen in een idee van ‘radicale verlossing’ dat voorbijgaat aan de religieuze verschillen die aan radicalisering en terrorisme ten grondslag liggen. Het advies van De Graaf aan gemeenten is: ‘Vermijd religieuze kramp, werk aan nuance’. Het zou goed zijn als ze daar zelf een voorbeeld aan neemt.
Dat gemeenten in hun anti-radicaliseringsbeleid te maken hebben met een weerbarstige praktijk waarin ‘religie’ en religieuze verschillen een grote rol spelen, was merkbaar in de lauwe reacties vanuit de zaal. Als rapporteur van het Congres van Lokale en Regionale Overheden van de Raad voor Europa Bert Bouwmeeser sprak over een ‘toolkit’ voor anti-radicaliseringsbeleid die beoogt gemeenten te ondersteunen door het organiseren van interreligieuze dialoog-activiteiten. Het werd een mooi pragmatisch verhaal over een instrumentarium met een beperkte reikwijdte. Jammer, want in de aanpak van radicalisering moeten we alles uit de kast halen. Wellicht kan de VNG voor een volgende Atriumlezing een religiewetenschapper uitnodigen?