Lucas Brouwers laat in de titel van zijn opiniestuk al geen enkele twijfel bestaan over de conclusie die de NRC-lezer uit zijn artikel te trekken heeft: Intelligentieverschillen genetisch bepaald? Nonsens! Hij doelt er voornamelijk op dat er geen genetisch bepaalde intelligentieverschillen tussen etnische groepen zouden bestaan. Echter, zo overduidelijk als Brouwers het doet voorkomen, liggen de feiten bepaald niet.
Brouwers erkent weliswaar dat er aanzienlijke IQ-verschillen tussen volken en bevolkingsgroepen bestaan, maar volgens hem zijn experts het er roerend over eens dat deze verschillen geen enkele genetische oorzaak hebben. De gevonden verschillen zijn voor de volle 100% toe te schrijven aan omgevingsfactoren. De NRC-lezer kan opgelucht ademhalen: diens wereldbeeld wordt door de wetenschap bevestigd. Maar, klopt wat Brouwers beweert wel?
Onderzoek naar de inschatting van intelligentieonderzoekers van over de hele wereld wijst uit dat slechts 17% van de respondenten een genetische oorzaak uitsluiten. 83% van de respondenten sluit een genetische oorzaak dus niet uit. Snyderman & Rothman kwamen op 15% respondenten die een genetische oorzaak uitsluiten. Brouwers vertolkt dus de mening van een minderheid.
Om zijn opponenten te verzwakken trekt Brouwers al snel de racismekaart. Wie niet terstond uitsluit dat genen een rol spelen bij intelligentieverschillen tussen blank en zwart, is een racist. Mij plaatst hij ook in die categorie vanwege mijn artikel voor The Post Online met als titel: Genetische verklaring als medeoorzaak intelligentieverschillen blank en zwart niet uit te sluiten. Ik herken me echter niet in het etiket dat Brouwers mij opplakt. In het genoemde artikel, en misschien nog duidelijker in een kort daarna verschenen artikel over minister Ollongren die beweert dat Artikel 1 van grondwet op groepen slaat, verdedig ik juist een correcte toepassing van Artikel 1 van de grondwet waar deze zegt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.”
Ook in de krasse uitspraken van IQ-onderzoeker Eric Turkheimer dat, wie ook maar oppert dat IQ-verschillen tussen blank en zwart deels genetisch te verklaren zijn een racist is, overtuigen me allerminst. Probleem met zulke boude uitspraken in de media door wetenschappers is, dat ze zich daar niet wetenschappelijk voor hoeven te verantwoorden. Ik daag Turkheimer uit dat wel te doen, door zijn voor een lekenpubliek bedoelde uitspraken, in een wetenschappelijk artikel te herhalen en vervolgens te onderbouwen: dat hij via onderzoek aantoont dat de boven beschreven 83% intelligentiewetenschappers zonder uitzondering racisten zijn.
Volgens Turkheimer zeggen zijn tegenstanders: bewijs maar eens dat genetica niets met deze verschillen te maken heeft. Dat is echter een verkeerde voorstelling van zaken. In feite legt Turkheimer alle aanwijzingen voor genetische oorzaken van intelligentieverschillen tussen etnische bevolkingsgroepen naast zich neer, omdat hij maar één uitkomst accepteert, namelijk: 0% genetisch en 100% omgeving. In feite gaat het hier niet om een uitkomst, maar om een axioma: een niet bewezen, maar als grondslag aanvaarde bewering. Daarmee krijgt het standpunt van Turkheimer aantoonbaar fundamentalistische trekken.
Brouwers verwijt mij verhullend taalgebruik waar ik spreek over IQ-verschillen. Dat is slechts ”een deftige manier om te zeggen dat zwarte mensen van nature dommer zijn dan witte. Of dat westerlingen nu eenmaal slimmer zijn dan Afrikanen.” Een belangrijke reden waarom ik liever over intelligentieverschillen dan over slim en dom praat is dat de term dom een stigma oplevert. Op basisscholen wordt bijvoorbeeld vermeden leerlingen als dom te kwalificeren. Ik conformeer me aan deze omgangsvorm, omdat het geenszins mijn bedoeling is minder intelligente mensen, van welke huidskleur dan ook, in diskrediet te brengen.
Volgens Brouwers is mijn gedachtegang samen te vatten in een viertal stellingen:
”(1) Intelligentie is meetbaar; (2) Verschillen in intelligentie zijn (deels) erfelijk; (3) bevolkingsgroepen scoren verschillend in gemiddelde intelligentie; en (4) ergo, verschillen in intelligentie moeten (deels) een genetische oorzaak hebben.”
Allereerst, de haakjes om “deels” in de tweede en vierde stelling mogen wat mij betreft weg. Ik ken geen intelligentieonderzoeker die stelt dat IQ-verschillen tussen etnische groepen voor de volle 100% genetisch bepaald zijn. De meesten houden het op 50% genetisch, 50% omgeving.
Wat betreft de eerste stelling: Dat intelligentie meetbaar is, komt doordat intelligentie onderzocht wordt met statistiek als belangrijk gereedschap. Uitgelegd als IQ, is intelligentie een inherent meetbaar begrip. Zoals binnen de wetenschap betamelijk, verdienen niet alleen de precisie van de meting, maar ook de methode van de meting steeds opnieuw aandacht. Dat neemt echter niet weg dat intelligentieonderzoek een gevestigde traditie is binnen het psychologisch onderzoek, en dat de IQ-test geldt als betrouwbaar instrument om het prestatieniveau te voorspellen.
De tweede stelling, verschillen in intelligentie zijn deels erfelijk, wordt door niemand betwist, ook niet door Brouwers zelf, ook al suggereert de titel van zijn artikel het tegendeel. Uit onderzoek van de door Brouwers aangehaalde Daniëlle Posthuma uit 2002 in Nederland, blijkt dat verschillen in IQ-scores tussen familieleden voor 80 tot 90 procent te verklaren zijn door erfelijkheid. Ook blijken IQ en hersenvolume van familieleden met elkaar te correleren. Bekend is dat hersenvolume in hoge mate genetisch bepaald is.
Ook de derde stelling dat etnische bevolkingsgroepen verschillend scoren op IQ is onomstreden. Ook zwarte psychologen in de VS, zoals James Outtz, hadden al geen moeite met deze stelling. Zelfs Brouwers illustreert dit gegeven via onderzoek, hoewel hij daarbij juist onderzoek uitkiest dat deze IQ-verschillen relatief klein, maar nog steeds als aanzienlijk, inschat.
Uit zijn artikel maak ik op dat Brouwers zich, met wat mitsen en maren, in de eerste drie stellingen kan vinden, zodat Brouwers en ik elkaar daarover de hand kunnen schudden. Ons verschil van mening spitst zich toe op de vierde stelling. Een probleem heb ik vooral met het woordje “ergo,” en met het woord “moeten”. Ergo betekent: daaruit volgt. Ik ben het niet eens met de veronderstelling dat uit de eerste drie stellingen de vierde volgt.
Dat IQ-verschillen tussen bevolkingsgroepen een erfelijke oorzaak hebben, zou uit onderzoek moeten blijken, en volgt niet logischerwijs uit de eerste drie stellingen. Rushton en Jensen noemen een tiental terreinen van onderzoek die betrekking hebben op de mogelijke rol van erfelijkheid bij gemiddelde IQ-verschillen tussen bevolkingsgroepen. Op al deze tien terreinen wijzen de onderzoeksresultaten duidelijk op een rol voor erfelijke factoren, en niet op enkel een rol voor omgevingsfactoren.
Onderzoek over de erfelijkheid van IQ hoeft trouwens geen genetisch onderzoek te zijn. Uit tweelings- en adoptieonderzoek, kunnen ook conclusies over genetische bepaaldheid van groepsverschillen getrokken worden. Bijvoorbeeld, adoptiestudies wijzen uit dat als zwarte kinderen opgroeien bij blanke adoptieouders, dat hun IQ tegen volwassenheid overeenkomt met dat van de zwarte biologische ouders, en niet met dat van de blanke adoptieouders.
Volgens Brouwers liggen aan de vier door hem geponeerde stellingen, een viertal grote misverstanden ten grondslag. Hij spreekt zelfs van drogredenen. Hij is er echter niet duidelijk wiens misverstanden of drogredenen het nu eigenlijk zijn. Het zijn om te beginnen niet míjn misverstanden. Alle onderwerpen die aan de misverstanden ten grondslag liggen, worden besproken in mijn door Brouwers genoemde artikel. Het zijn ook niet de misverstanden van intelligentieonderzoekers die een gedeeltelijke genetische verklaring verdedigen. Trouwens, mocht een wetenschapper zich al vergissen, dan wordt hij of zij daar door collega’s waar ook ter wereld wel op gewezen.
Ook blijkt nergens uit dat bepaalde intelligentieonderzoekers het lekenpubliek proberen te misleiden. Zijn het dan misverstanden van de lezers? Ik denk van niet. Welke NRC-lezer denkt nu in termen van rassen, en is dus onderhevig aan het derde misverstand (zie hieronder)? Nadere beschouwing wijst uit dat het niet om geconstateerde, maar enkel om door Brouwers bedachte misverstanden gaat. De misverstanden bestaan dus niet echt, maar zijn door Brouwers gefabriceerd, omdat ze houvast bieden, om zich tegen af te zetten. Met behulp van de veronderstelde misverstanden creëert Brouwers zijn eigen, gemakkelijk te bestrijden opponent. Dat is een hele oude retorisch truc die de Grieken de stroman noemden.
Het eerste misverstand zou zijn dat intelligentie biologisch bepaald is. Dat misverstand bestaat niet, want de meeste onderzoekers die een genetische oorzaak niet uitsluiten, sluiten omgevingsfactoren ook niet uit. Philipp Koellinger zegt: “Dat intelligentie erfelijk is, betekent niet dat het biologisch bepaald moet zijn. Dat is volslagen onzin.” Het blijft voor mij een enigszins cryptische uitspraak, totdat ik een voorbeeld van Turkheimer in het stuk van Brouwers over roodharige kinderen, betrek op zwarte kinderen. Het voorbeeld wordt dan: Huidskleur is weliswaar erfelijk, maar het is enkel via discriminatie dat een zwarte huidskleur tot een lager IQ leidt. Dat is natuurlijk niet uit te sluiten, maar dat is niet wat bedoeld wordt met de uitspraak dat intelligentie erfelijk is. Daarmee wordt bedoeld dat aan intelligentieverschillen een directe genetische oorzaak is toe te schrijven. Genetische verschillen kunnen nog altijd tot biologische verschillen leiden zonder tussenkomst van omgevingsfactoren.
Nu is de mogelijkheid van discriminatie vanwege huidskleur uit en te na onderzocht, vooral in de VS, met als resultaat dat het wel meevalt met discriminatie als oorzaak van intelligentieverschillen. Ook is er keer op keer beleid op poten gezet om veronderstelde discriminatie tegen te gaan. De intelligentieverschillen blijven echter bestaan, zonder dat overtuigend kan worden aangetoond dat discriminatie of slechte sociaaleconomische omstandigheden daarvan de oorzaak zijn. Alleen al daarom wordt het volgens Rushton en Jensen eindelijk eens tijd om rekening ermee te houden dat de hardnekkige IQ-verschillen weleens een genetische oorzaak kunnen hebben. Wel is aangetoond dat IQ correleert met sociaaleconomische omstandigheden. Blijkbaar zijn intelligente mensen gemiddeld genomen beter in staat zijn goede sociaaleconomische positie te verwerven. Daarbij is vastgesteld dat ook de sociaaleconomische positie sterk genetisch bepaald is.
Brouwers stelt terecht dat de mate van erfelijkheid afhankelijk is van de situatie. Zijn alle omgevingsfactoren geoptimaliseerd, dan zijn verschillen in intelligentie 100% erfelijk. Hoe minder omstandigheden geoptimaliseerd zijn, hoe meer er te winnen is met omgevingsfactoren, hoe minder erfelijk intelligentie in die omstandigheden is. Daarover bestaat echter geen misverstand. Ik beschrijf deze samenhang in mijn door Brouwers aangehaalde artikel, en ze wordt ook uitgelegd door onderzoekers als Rushton en Jensen (2005): “Heritability is not a constant that holds for all groups in all environments,” en “Heritability estimates are true only for particular populations at particular times.”
Het is dus niet zo dat intelligentieonderzoekers met wie Brouwers het oneens is, in de veronderstelling leven dat een bepaald percentage onder alle omstandigheden hetzelfde is, of dat zij dat aan het grote publiek proberen wijs te maken. De opponent waartegen Brouwers zich verweert, blijkt opnieuw een stroman te zijn.
Op basis van onderzoek van Turkheimer suggereert Brouwers dat kinderen geweldig opbloeien als ze een goede opvoeding krijgen. Uit een combinatie van adoptie- en tweelingonderzoek is inderdaad gebleken dat de intelligentie van de (adoptie) ouders invloed heeft op de gemeten intelligentie van opgroeiende kinderen. Het is echter ook al lange tijd bekend dat het effect wegebt naarmate kinderen volwassen worden. Dan blijkt de genetisch bepaalde intelligentie toch de doorslag te geven. Dat geeft zelfs James Flynn toe in zijn boek: Does your family make you smarter? (2016).
Als tweede misverstand noemt Brouwers dat IQ is af te lezen uit DNA. Dat intelligentie voor een belangrijk deel genetisch is, betwist niemand. De genetica is echter nog niet zover dat men concreet weet welke genen wanneer een rol spelen. Dat er niet één gen voor intelligentie bestaat, maar dat het altijd om combinaties van genen gaat, lijkt me duidelijk. En dat zelfs die combinaties van genen die bepalend zijn voor intelligentie, per etniciteit kunnen verschillen, neem ik graag aan. Ook heb ik er begrip voor dat genetisch onderzoek alleen maar zinvol is binnen beperkte populaties. Als de genetische verschillen te groot worden, zijn er immers dermate veel variabelen dat het onmogelijk wordt om nog verbanden te vinden. Dat het momenteel praktisch gezien moeilijk, zo niet onmogelijk is verschillen in gemiddeld IQ tussen etnische bevolkingsgroepen genetisch te duiden, betekent echter allerminst dat genetische verschillen daarbij geen rol spelen.
Het derde misverstand volgens Brouwers, is dat er zoiets als ras zou bestaan. Nu is ras een term uit de teelkunde en daardoor niet bijzonder geschikt om toe te passen op mensen. Correcter zou de term ondersoort of variëteit zijn. Brouwers gebruikt de term ras trouwens wel, maar dan vooral om zijn tegenstanders in een minder gunstig daglicht te plaatsen.
Hoewel huidkleur als eerste indicator het best goed doet, ben ik het met Brouwers eens als deze zegt dat genetische diversiteit niet is af te meten aan huidkleur. Genetische diversiteit maakt zich immers kenbaar door het gehele genoom en niet enkel door huidskleur. Niet alleen de huidskleur is anders. En in sommige gevallen is de huidskleur helemaal niet indicatief voor de betreffende variëteit, zoals bij albino’s in zwart Afrika. Brouwers noemt de indeling in zwart, blank, geel en rood achterhaald. Als hij daarmee bedoelt dat de indeling wel erg grofmazig is, en er alle mogelijke tussenvormen en varianten bestaan, dan ben ik het daarmee eens. Dat neemt echter niet weg dat de stereotypering door middel van kleuren indicatief is voor een werkelijk bestaande genetische variatie. Die variatie is ontstaan door de wijze waarop de wereldbevolking zich in de loop van tienduizenden jaren over de wereld heeft verspreid en voortgeplant.
Brouwers erkent dat er genetisch onderscheidbare bevolkingsgroepen bestaan, maar ontkent dat dit genetische eilanden zijn. Als voorbeeld geeft hij dat de Ju|’Hoansi, een volk van jagers en verzamelaars uit zuidelijk Afrika, een bepaalde genvariant voor een lichtere huiskleur dragen, die te herleiden blijkt tot de migratie van veehoudende boeren uit het Midden-Oosten 3.000 jaar geleden. Dat dit vast te stellen is, wijst er echter op dat zulke migratiestromen eerder uitzondering dan regel zijn geweest. Migratie en genetische uitwisseling over grote afstanden kan in de loop van de geschiedenis van de mensheid niet schering en inslag zijn geweest. In dat geval zou de geogenetische variatie, zoals die wordt gestereotypeerd door middel van een beperkt aantal huidskleuren, nooit hebben kunnen standhouden, laat staan dat ze zou hebben kunnen ontstaan.
Ik ben het met Brouwers eens dat de tegenstelling tussen zwart en wit zoals die nu overwaait van de VS naar Nederland een sociale constructie is, die maar beperkt recht doet aan de onderliggende werkelijkheid, zeker in een veelkleurig land als Nederland. Ik ben het er echter niet mee eens, dat er geen aanwijzingen zijn dat het gemiddelde IQ van mensen met zowel blanke als zwarte voorouders, tussen dat van zwarten en blanken in ligt. Adoptiestudies laten zien ligt het gemiddelde IQ van mensen met een zwarte en een blanke ouder tussen dat van zwarten en blanken in zit, ook al zijn de kinderen in alle gevallen bij blanke adoptieouders opgegroeid.
Verder wijst Brouwers erop dat de genetische diversiteit in Afrika hoger is dan in de rest van de wereld bij elkaar. Dat is wat mij betreft goed te verklaren uit het feit dat de rest van de wereldbevolking voortkomt uit een beperkte populatie aan migranten die Afrika verlieten, terwijl Afrika de bakermat van de homo sapiens is. Via de genetische diversiteit binnen Afrika kun je als het ware verder terugkijken in de evolutionaire geschiedenis. Dat maakt het aannemelijk dat er onder Afrikanen ook genencombinaties actief zijn die leiden tot een minder hoge gemiddelde intelligentie. Dit omdat de evolutie van primaat tot mens een ontwikkeling blijkt te zijn van een lagere naar een hogere intelligentie.
Charles Darwin opperde dat de evolutieleer licht werpt op de afstamming van de mens. Dat is in de volksmond, al snel gaan heten dat de mens afstamt van de aap. Tegenwoordig zijn wetenschappelijk ingestelde mensen geneigd lacherig te doen over de verontwaardiging die toentertijd gevoeld werd. Wie bij het lezen van de vorige alinea echter eveneens verontwaardiging voelt opkomen, dient te beseffen dat deze verontwaardiging niets anders is dan een eigentijdse variant, van de verontwaardiging die ook Darwin opriep. Wat ik zeg, is niet veel meer, dan een nadere uitwerking van wat Darwin zei, op basis van wat nu bekend is.
Het Flynn-effect, de stijging van IQ-scores over de generaties, fungeert al 35 jaar als laatste strohalm om een genetische verklaring voor intelligentieverschillen tussen etnische bevolkingsgroepen uit te sluiten. Zelfs Flynn zelf heeft echter twijfels of dat mogelijk is. Zwakt het Flynn-effect wel af in de meest ontwikkelde landen? Wordt het IQ-gat tussen zwart en blank in de VS wel kleiner? Over al die zaken wordt getwist, en bestaat geen consensus.
Bovendien is er wel een belangrijk verschil tussen het intelligentieverschil tussen elkaar opvolgende generaties en tussen etnische bevolkingsgroepen. In een meta-analyse, een onderzoek naar 100% van de uitgevoerde studies, constateren Te Nijenhuis en Van der Flier dat intelligentieverschillen tussen blank en zwart, uitgesprokener zijn bij IQ-tests met ingewikkelde vragen, waarmee algemene intelligentie wordt gemeten, de intelligentie waarvan bekend is dat deze in hoge mate genetisch bepaald is. Het Flynn-effect daarentegen is het grootst bij IQ-tests met relatief eenvoudige vragen, waarmee intelligentie wordt gemeten die juist sterk door omgevingsfactoren beïnvloedbaar is. Dat wijst er mijn inziens erop dat het Flynn-effect vooral wijst op meer vertrouwdheid met aanleerbare basisvaardigheden, vaardigheden die overigens ook bij bovengemiddeld intelligente personen kunnen ontbreken. Het Flynn-effect wijst niet op een stijging van de algemene intelligentie, dat vooral betrekking heeft op het vermogen onbekende vragen op te lossen. De verschillen tussen generaties bij het Flynn-effect zijn dus anders van aard, dan de verschillen gevonden tussen zwart en blank.
Het verschil in IQ tussen blank en zwart wordt vaak geïdentificeerd met eenzelfde verschil in IQ over tijd. Ook Brouwers oppert dat het om een en hetzelfde verschijnsel gaat. Statistiek verwordt echter tot een soort goochelen waar verschillen van gelijke grootte, onterecht met elkaar geïdentificeerd worden. Dat die identificatie een illusie kan zijn, illustreer ik aan de hand van een gedachtenexperiment. Stel je hebt een homogene voedingsbodem waarop je graanzaden laat groeien. De zaden zijn van verschillende samenstelling. Het is dus niet verwonderlijk dat, als de granen volgroeid zijn, er een lengteverschil bestaat tussen de kleinste en de grootste plant van, laten we zeggen, 15 centimeter. Tegelijkertijd hebben we zaden uit hetzelfde zakje, van dezelfde samenstelling dus, laten groeien op een eveneens homogene voedingsbodem, die echter beter bemest is. Gemiddeld genomen wordt het graan door de extra voeding 15 centimeter langer. Het kortste graan van de extra bemeste voedingsbodem, is nu ongeveer even lang als het langste graan van de normale voedingsbodem. Natuurlijk kunnen we zeggen dat het verschil tussen die twee specifieke granen voor de volle 100% is opgeheven door omgevingsfactoren. We kunnen echter niet zeggen dat genetische factoren daarom geen rol meer spelen. Vergelijkbaar kunnen we uit het Flynn-effect niet de conclusie trekken dat IQ-verschillen tussen blank en zwart geen genetische oorzaak hebben, ook al is het Flynn-effect over een tweetal generaties vergelijkbaar met IQ–verschil tussen blank en zwart in de VS.
Meer lezen van Paul Hekkens: zie hier