De Groene Amsterdammer ontketende een polemiek tussen Ewald Engelen en linkse sociologen. Engelen stelt dat het maatschappelijk debat teveel in de greep is geraakt van identiteit, en dat sociaal-economische thema’s blijven liggen. Als iemand die toch aan de start van het identiteitsdebat heeft gestaan, noem ik deze duiding kortzichtig. In mijn oeuvre over identiteit heb ik voortdurend sociaal-economische analyses meegenomen.
Ondanks de tekortkomingen ervan vermoed ik dat Engelens betoog spoedig populairder zal worden bij linkse partijen. Zij zullen zich heroriënteren op economisch beleid onder de druk van partijen als DENK: de migrantenstem gaat immers niet langer automatisch naar links. Nu zijn er veel redenen om aan te nemen dat de as links-rechts inmiddels is vervangen door de as kosmopolitisch postmodern utopisme versus geworteld soeverein realisme; omdat Engelen echter het schema links-rechts gebruikt zal ik hem hierin volgen.
Inmiddels heeft de arbeider die in een buurt woont waar hij zijn dochter niet meer veilig in een bus of zwembad durft achter te laten, nog weinig zin om solidair te betalen voor collectieve voorzieningen. Arbeiders worden zo minder gevoelig voor linkse verkiezingsprogramma’s. In deze situatie zal links de banden met de oude achterban weer moeten aanhalen, wil het blijven bestaan.
De polemiek van Engelen laat zien dat het links niet lukt om een duidelijke koers te vinden. Men zal moeten kiezen: nationalistische solidariteit of kosmopolitische solidariteit (oftewel one-worldism). In de eerste aanpak gaan zorg en aandacht uit naar degenen die het dichtst bij ons staan – de tweede visie verplicht ons om armoede en achterstelling overal ter wereld aan te pakken. One-worldism is grenzeloos denken: je eigen volk vooropstellen is volgens vele linksen immers asociaal. De impact van de huidige globalisering maakt dat links moet kiezen: eigen arbeiders eerst, of de armen wereldwijd verheffen? De keuze zal pijn doen.
Het eerste offer dat links zal moeten brengen om weer aansluiting te vinden met de oude achterban, is de internationale solidariteit. Vele partijleden in het cultuurkartel zullen zich hiertegen verzetten – vooral degenen met internationale NGO baantjes. Linkse leiders die voor een nationaal-realistische koers kiezen, zullen zodoende worden afgeschilderd als populisten en erger. Op den duur zullen zij echter de stemmers achter zich vinden.
Dit conflict is niet puur sociaal-economisch van aard: het is juist een strijd om het beheersen van het denken. Links wil bepalen wat wel of geen debatonderwerp mag zijn. Wat zou Engelen te zeggen hebben op dit gloednieuwe betoog van Pat Condell over cultuurmarxisme?
“Policing people’s thoughts and opinions cuts off the primary source of resistance. Political correctness has done that job very efficiently indeed. Over the course of a generation, it has managed to extract the marrow from our collective spine so slowly, that we barely noticed it happening. Until we were confronted with generation snowflake.”
Oftewel wij hebben geen maatschappelijke weerstand meer en buigen direct voor iedere beschuldiging van racisme. Zoals het spel Kolonisten van Catan, dat niet meer zo wil heten. We hebben geen ruggengraat meer – precies wat Condell constateert. Men buigt direct voor de kritiek en wacht de verdediging niet eens meer af.
Zolang dit doorgaat zal links in de greep blijven van identitaire issues en kán het niet terugkeren naar sociaal-economische vraagstukken. Want deze deugdynamiek sluit iedereen uit die niet zuiver op de graad is, en schept zo steeds nieuwe controverses. Casussen als die van Alice Dreger, James Damore en Lindsay Shepherd bewijzen dit.
De historische onderbouwing van Engelens betoog kent zwakke plekken. Hij neemt de VS als uitgangspunt en stelt de vraag waarom in dit zeer kapitalistische land nooit socialisme ontstond. Hij verklaart dit uit het toelaten van wisselende groepen migranten, van Duitsers tot Italianen en Polen. Amerikaanse werkgevers zouden de tactiek van ‘verdeel en heers’ gebruiken om het socialisme af te houden.
Echter hiermee wordt de red scare geprojecteerd op het frontier-tijdperk, alsof er toen al een migratiebeleid werd gevoerd dat gericht was tegen socialisme. Terwijl de angst voor communistische revoluties pas in de twintigste eeuw een factor van belang werd.
“Dit Amerikaanse model vormde het iconische voorbeeld voor het vrije verkeer van arbeid in de Europese Unie: hoe gefragmenteerder de beroepsbevolking, hoe meer deelbelangen tegen elkaar kunnen worden uitgespeeld. En dus hoe lager de loonkosten en hoe hoger de bedrijfswinsten zullen zijn.”
Hier bepleit Engelen, gewild of ongewild, dat een overzichtelijke monocultuur in het belang is van economisch kwetsbare groepen. Maar in een toch wel bekend werk over democratie in Amerika, betoogde Alexis de Tocqueville dat lonen in de VS dikwijls hoger waren dan in Europa: hierom zagen Amerikaanse arbeiders zichzelf als ondernemers en hadden zij geen behoefte aan socialisme.
De Amerikaanse historicus Christopher Lasch bestudeerde dezelfde vraag en concludeerde dat in de VS het democratisch populisme de wind uit de zeilen nam van het socialisme. Arbeiders verkozen populisme boven socialisme omdat ze zichzelf zagen als veelzijdig inzetbare handwerklieden die inspraak eisten, en niet als een afhankelijk proletarisch blok, zoals in de marxistische voorstelling. Dit verklaart waarom Waling en anderen vandaag volhouden dat populisme in wezen een vooruitstrevende en linkse beweging is. De woede van regressief links over islamkritiek heeft het populisme met ‘foute’ associaties besmeurd.
“De Hongaarse vrachtwagenchauffeur die voor een uurprijs van 1,65 euro jouw vrachtjes rondrijdt, is niet een ongelukje, maar juist het doel van de Interne Markt.”
Een verhoging van het loon zou echter betekenen dat de prijzen direct meestijgen: economen noemen dit de loon-prijsspiraal. Een hoger arbeidsloon zou het leven dus zwaarder maken voor andere linkse groepen, zoals uitkeringsafhankelijken. De grootste uitdaging is niet de omvang van het loon maar het feit dat nieuwe technologie de factor arbeid steeds minder relevant maakt in het productieproces. Voor wie is dat hogere loon eigenlijk?
“Vier verschillende minderheidsgroepen zijn alle vier speelballen van kapitalistische manipulatie” aldus Engelen. Maar wie manipuleert precies wie? Iemand die de vloer schoonspuit op een booreiland verhuurt ondertussen zijn woning als Airbnb en concurreert zo een hotel kapot waar een 55-jarige zijn pensioengat probeert te dichten als receptionist. De verantwoordelijkheid van het ‘wie’ en ‘wat’ wordt in het abstracte afgeschoven op “samen tegen het kapitalisme”.
Engelen wil niet praten in termen van “de gewone man”: dit hij noemt hij een imaginair rechts construct. Toch straalt dit denken wel degelijk door in zijn vertoog. Want zijn relaas negeert dat een voltijdwerker, deeltijdwerker en uitkeringstrekker specifieke belangen hebben die vaak strijdig zijn. Engelen adresseert die tegenstrijdigheden niet als een uitdaging voor links, maar praat juist in algemeenheden: “samen tegen het kapitalisme en voor een hoger loon”.
“We moeten voorkomen dat de ene uitgebuite groep tegen de andere wordt uitgespeeld.”
Nee – Engelen moet erkennen dat er afgrondelijke tegenstellingen zijn tussen groepen die objectief niet binnen één bezield verband kunnen worden samengebracht. Dit is nu juist de opbrengst van twintig jaar debat over integratie, segregatie en fundamentalisme. Er moet een leidende cultuur worden afgebakend op grond waarvan mensen kunnen stijgen of dalen in de maatschappelijke hiërarchie, want anders blijft alleen het kale ‘haves’ versus ‘have nots’ over.
Kwantitatieve structuren (clicks, shares, votes en geldbedragen) vervangen dan kwalitatieve structuren (ambacht, talent en inhoudelijke kennis). Zonder Leitkultur ontstaat er een platte maatschappij waar de lagere klassen – die geen invloedrijke connecties en rijke investeerders achter zich hebben staan – altijd de verliezers zijn. Dit is een kernthema van mijn boek Levenslust en Doodsdrift: waar geld en geweld heersen is de volgende stap de barbarij.
“Groepen die zich uitgesloten weten van de rechtse ‘normaliteit’ vinden weinig troost bij linkse partijen die het ook voortdurend over ‘gewone mensen’ hebben.”
Terug naar de realiteit: even een verhaal uit de samenleving erbij. Een hoogopgeleide en progressieve vrouw van Tunesische afkomst is in België politiek actief. Inmiddels is zij nogal geschrokken van de oprichting van een Belgische moslimpartij – vanuit haar land van herkomst weet zij waar dit naartoe gaat. Plotseling stuit zij in haar hoogopgeleide en vooruitstrevende kringen op gefronste wenkbrauwen, wanneer zij hierover haar zorgen uit.
Dus zeg het maar, Engelen. Wel, hij zegt dit:
“Rechts is gaan reageren met een imaginaire Nederlandse identiteit waarin een al even imaginaire tolerantie voor andersdenkenden en andersdoenden wordt bedreigd door een al even imaginaire islamitische dreiging.”
Oftewel de leugen van het ‘vals bewustzijn’: klassiek Gramsci. Engelen kent de belangen van arbeiders beter dan de arbeider die uitkijkt op een islamiserende wijk en PVV stemt.
Hij meent dat linkse partijen zich vervolgens “in moeilijke culturalistische bochten hebben moeten wringen om zowel de vluchteling, de homo en de vrouw als de gewone man te kunnen omarmen”. Wacht even – stelde hij niet eerder dat alle achtergestelden gemeenschappelijke belangen hebben tégen het kapitalisme? Toch leidt het verenigen van al deze groepen met hun gemeenschappelijke belangen kennelijk tot een lastige spagaat voor links?
Het ergste van het betoog is dat Engelen schrijft over werkgevers alsof zij de vijanden zijn van de arbeiders. Hierom zouden zij economisch pijn moeten lijden, alsof dat gerechtigheid zou brengen. Maar om mij heen zie ik hoe werkgevers ook MKB’ers zijn die struggelen onder de concurrentie met multinationals die tentakels hebben in de kartelocratie. Ik zie óók hoe lokale ondernemers kansen bieden aan jongeren en gehandicapten, wat een stukje eigenwaarde geeft aan lieden die anders verdwaald zouden raken in bureaucratische zorginstellingen.