Als geschiedenis de wijze is waarop een cultuur zich rekenschap geeft van haar eigen verleden, aldus Huizinga, dan is filosofie de wijze waarop een generatie zich rekenschap geeft van haar omgang met de ‘trage vragen’. Ik doel op de thema’s die iedere generatie opnieuw moet ontdekken en doordenken: van lijden en zelfovertreffing tot liefde en dood. Reflectie is geboden op de grote wetenschappelijke problemen maar vooral ook op het universeel menselijke – de passies en het hartstochtelijk verlangen.
Zodoende sloeg ik een weg in doordat een thema mij greep in verwondering. Dit is de existentiële filosofie van de Deense filosoof Søren Kierkegaard, die leefde van 1813 tot 1855. Zijn boek met de veelzeggende titel Enten | Eller (vertaald als Of | Of) gaat uitvoerig in op het belang van keuzes maken. “Het één óf het ander” betekent dat de ene keuze de andere uitsluit – dat is soms pijnlijk, maar dat is toch beter dan helemaal niet te kiezen en geen knopen door te hakken. Want later in je leven zul je schaduwbeelden zien passeren van mogelijkheden die je niet hebt aangegrepen toen de tijd er rijp voor was – een versmade zegening verandert in een vloek.
Hier gaat het uitdrukkelijk om existentiële keuzes – niet om de ene merknaam boven de ander. In dit essay zullen wij doordringen tot de kern van wat een existentiële keuze voor Kierkegaard betekent. Het decor waarop hij deze filosofie uitwerkt is het theater van de liefde en de hartstocht. Twee hoofdpersonen schrijven elkaar brieven: dit zijn rechter Wilhelm en Johannes de verleider. Wie kiest voor een welbepaalde vrouw, kan niet huwen met een ander. Hierom is Wilhelm een standvastig pleitbezorger van het (monogame) huwelijk terwijl Johannes het type casanova is dat vooral geniet van het verleidingsspel en niet van het vleselijke – het op hol brengen van het hart is zijn doel en het consumeren van die liefde is hem te min.
Het gaat Johannes om het prikkelen en het aftasten, om verliefdheid in abstracte zin. Hij is een estheet die geniet van wat is in potentie: Johannes droomt weg bij mogelijkheden van wat zou kunnen zijn, maar concrete stappen zet hij nauwelijks.
Wilhelm is daarentegen de typische droge huisvader die elke zondag theedrinkt met zijn vrouw in het prieeltje van de tuin, en vervolgens hebben ze elkaar niets te zeggen. Maar tóch brengt dit het leven orde en stabiliteit; het gedrag van Johannes vindt hij onvolwassen. Johannes blijft steken in het stadium van het spelen en komt nooit toe aan leven. Daarom benadrukt Wilhelm dat het toch beter is om te kiezen voor een welbepaalde vrouw. Het ware leven is actualiteit, stelt Wilhelm – het moet verwerkelijkt worden met al zijn imperfecties, zijn mitsen en maren. Het wegdromen bij fantasieën beperkt zich tot slechts potentialiteit. Of | Of leest alsof Kierkegaard zichzelf toespreekt: ‘Gast, begin nu eens serieus met je leven.’
Kierkegaard was naast filosoof ook theoloog en dit alles dient een theologisch thema: zoals gezegd het thema van het kiezen. In het leven staan ons keuzes tussen opties voor handen – elkaar wederzijds uitsluitende mogelijkheden komen op ons pad. Wat wij dan besluiten te doen op die momenten vloeit voort uit onze voorgeschiedenis, uit onze vorming als persoon. Tegelijk leggen wij in die besluiten getuigenis af van wie wij zijn als mens. In onze keuzes affirmeren wij onze overtuigingen en karakter.
Het onderscheid tussen kardinale deugden en theologale deugden biedt inzicht in wat Kierkegaard bedoelt. Als mensen treffen wij een wereld aan – wij herscheppen de wereld naar onze wensen en in dat proces herscheppen wij tegelijk onszelf. Er is echter een grens aan wat wij zélf vormen en aan wat voor ons wordt gevormd. In de Oudheid definieerde Aristoteles vijf kardinale deugden, dat wil zeggen deugden die voor het karakter bepalend zijn. Dit zijn moed, gematigdheid, verstandigheid en rechtvaardigheid. De middeleeuwer Thomas van Aquino voegde daar drie theologale deugden aan toe, dit zijn geloof, hoop en liefde. De deugden van Aristoteles zijn karaktereigenschappen die je zelf kunt trainen; de drie theologale deugden vallen echter toe aan de geest c.q. de ziel. Dit zijn kwaliteiten die ‘van boven’ komen: volgens Aquino moeten zij worden geschonken door God.
In een ontkerkelijkte tijd is dit niet minder waar. Je bent als een optimist in de wieg gelegd of juist niet, en je kunt jezelf niet dwingen om verliefd te worden. Verliefdheid als een felle hartstocht moet je min of meer worden gegund of gegeven – houden van is echter een ander verhaal: dit is iets dat mettertijd groeit vanuit een wederzijdse genegenheid die je continu onderhoud. Verliefd worden kies je niet zelf – dat overkomt je.
Soms zie je een meisje met een bepaald postuur en uitstraling die je aantrekken en in het gesprek maken haar stemgeluid en manier van spreken nog duidelijker wat je in dat eerste oogcontact al wist: als je haar aandacht blijft geven, word je sowieso verliefd. Als man weet je dat dan en om jezelf daaruit los te trekken, dat vergt een welhaast bovenaardse wilskracht en alsnog lukt het vaak niet. Het is magnetisch en theologaal: als twee atomen blijf je toch om elkaar heen kringelen. Maar de relatie – de basis van het houden van – dat is iets heel anders, dat is kardinaal. Daar kies je ervoor om wat met je vrouw te gaan doen die avond en zo jullie gezamenlijke band te onderhouden, of besluit je toch om je eigen gang te gaan. Dat is precies de deugdethiek van Aristoteles: één keertje ethisch deugen is geen karakterdeugd. Karakterdeugden moeten worden aangeleerd door regelmatige handelingen en vergen aanhoudende investeringen van tijd en aandacht.
Het onderscheid tussen een hartstochtelijke verliefdheid en een rustig kabbelend ‘houden van’ zal ook in de toekomst belangrijk blijven op dit thema, dus houd deze gedachte vast. In ieder geval maken wij keuzes naar gelang de situatie, onze persoonlijkheid en principes. Maar het feit op zich dat wij moeten kiezen, dat kiezen wij zelf niet – daarin schijnt iets door van een hogere hand, een voorbepaaldheid. Deze voorbepaaldheid is niet filosofisch van aard maar theologisch.
Denk maar aan de uitspraak: “dit is tijdverspilling”. De uitspraak lijkt voor de hand te liggen maar blijkt bij nader inzien complex. Of een handeling al dan niet “tijdverspilling” is, hangt af van wat je doel is, en of die handeling wel of niet bijdraagt aan dat doel. Maar zijn wij altijd expliciet in onze doelen? Hoe komen wij tot onze doelen? Worden wij met ingeboren doelen geboren? Misschien deels – als in het zoeken naar een partner om een gezin mee te stichten binnen een politiek-economisch stabiele leefomgeving – maar dan houdt het snel op. In ons leven komen wij met ideeën in aanraking en aan de hand daarvan vormen zich onze overtuigingen en doelen.
Zodoende is zelfs het concept “tijdverspilling” niet te herleiden tot een eigen creativiteit, maar veronderstelt een mate van geworpenheid. Zien we het mensenleven als een toneelstuk, dan moeten er al enige theaterstukken tevoren klaarstaan om überhaupt te kunnen weten wat ons spel is. Het is een illusie te menen dat we ons mens-zijn eigenstandig vanuit een nulpunt vormgeven – er is altijd een deel dat aan ons wordt overgeleverd en vervolgens richting geeft aan de rest. Met Kierkegaard zullen we die illusie aanmerken als ‘filosofische vergissing’ en het erkentenis geven aan wat is overgeleverd noemen we ‘theologische waarheid’. De uitspraak “tijdverspilling” is in zichzelf theologisch: het feit dat ons een beperkte voorraad tijd ter beschikking is gesteld, is immers geen keuze die we zélf maken. De schaarste van onze tijd is een horizon die ons ‘van hogerhand’ (door het lot) wordt opgelegd.
We keren terug naar Johannes de verleider. Waarom is hij zo in de ban van onvervulde mogelijkheden en gedroomde toekomsten? Dit is omdat hij, als estheet, zelf het lot wil zijn. Hij wil niet van doen hebben met dat wat vóór hem gekozen is, maar zelf degene zijn die kiest. Johannes schrijft liefdesbriefjes aan Cordelia “die wekken een ver, onbestemd voorgevoel van het hoogste. Op het moment dat dit voorgevoel in haar ziel begint te dagen wordt de relatie afgebroken. Door de weerstand die ik bied neemt dat voorgevoel gestalte aan in haar ziel, als was het haar eigen gedachte, de drang van haar eigen hart. En dat is alles wat ik wil.” (p. 384)
Wilhelm berispt dit hardvochtig. “Johannes, je leven zal opgaan in de ene naar de andere aanloop tot leven. Waar jij verzot op bent is het eerste verliefd worden. Je verstaat de kunst in een dromende, liefdedronken clairvoyance te verzinken” (p. 434-5). Wilhelm noemt Johannes een observator die houdt van het toevallige. “De glimlach van een leuk meisje in een interessante situatie, een opgevangen blik, dat is wat jij najaagt, als een motief voor je niets omhanden hebbende fantasie. Er zit iets verraderlijks in, alleen maar waarnemer te willen zijn.”
Als estheet wil Johannes zelf het lot zijn. Hij zweeft voortdurend boven zichzelf en houdt bij alles wat hij doet een interpretatiemogelijkheid achter de hand die met één woord alles weer in een nieuw daglicht kan stellen. Zijn oog fonkelt, maar straalt als het waren honderd gelijktijdig spiedende ogen uit: hij loert op mogelijkheden om elke tastbare handeling te herduiden. Een beetje zoals een meisje dat naar innig flirten schrijft: “Wat bedoel je? Ik heb een vriend…” Waarop de man dan terugschrijft: “Dat je het zo opvat, verbaast me – ik ben zelf al heel lang verloofd.”
Het gaat Johannes erom “de mens te betrappen in het geluk van zijn ogenblik”, wat volgens rechter Wilhelm slechts “je eigen overspannen stemming is die je grijpt. Wat jij dus in feite wil is de rol spelen van het lot – waar jij van geniet is de veelheid van reflecties die zich van hieruit laten spinnen. Ik wil met liefde toegeven dat jij geknipt bent om het lot te spelen, in zoverre als men aan dit woord de voorstelling verbindt van het onbestendigste en het grilligste” (p. 438-9).
Oftewel, Johannes wil beslissen wat in het leven van anderen contingentie is en wat ‘in de sterren geschreven staat’ en daarmee – zo is zijn heimelijke hoop – zelf niet aan contingentie onderhevig zijn. Ik bedoel dat Johannes zelf niet aan het willekeurige, het grillige overgeleverd wil zijn, en eigenstandig de rol van het lot wil spelen. Door nooit aan een welbepaald verlangen toe te geven blijf je soeverein in het duiden van je eigen wensen. Wat je eigenlijk hoopte, wat je eigenlijk wilde, kun je altijd weer terugplooien, en in die zin ben je het lot dan ‘te slim af’, wat echter tot een cynische en ironische levenshouding voert. Precies zoals die cynische verleider zijn verloving pas ter sprake brengt nadat het meisje hem heeft afgewezen. Maar de vraag hoe die verleider dan überhaupt cynisch is geworden is wellicht nog een interessantere kwestie: hierop komen we vast nog terug.
Alles wat nu gezegd is overziend, zouden we denken dat rechter Wilhelm het pleit gewonnen heeft. Maar dan schrijft Kierkegaard een uitspraak aan Wilhelm toe die zijn hele betoog doet wankelen. Althans, het betoog van Wilhelm is nog steeds coherent, maar het ontkracht de ethische bruikbaarheid van Of | Of.
“Voor één ding dank ik God met heel mijn ziel, en dat is dat mijn echtgenote de enige is die heb bemind, de eerste; en om één ding bid ik God met heel mijn hart: dat Hij mij de kracht moge geven nimmer een ander te willen beminnen. In haar bijzijn ben ik tegelijk prediker en gemeente” (p. 437).
Rechter Wilhelm zegt hier dat zijn hart niet worstelt met de potentialiteit van het willen beminnen van een ander dan zijn echtgenote. Wat we hier zouden willen is de tussenkomst van een derde personage dat een rebellie tegen het Of – Of begint, tegen de absolute wederzijdse exclusie van keuzes. Een personage dat wél op anderen verliefd wordt en tóch voor het huwelijk kiest. Want Johannes is een pure estheet die geen lange-termijn banden aangaat en dus nooit verliefd zou worden binnen een huwelijk, en Wilhelm is in zijn hele leven maar op één vrouw verliefd geweest en daar is hij mee getrouwd.
De liefde van Wilhelm is dus zoals de theologale deugd van Aquino: iets dat ‘geschonken’ moet worden, iets dat je niet zelf kunt cultiveren. Kierkegaard zet de esthetische en de theologale positie tegen elkaar. Hij schetst ze in scherpe literaire kleurcontrasten maar eigenlijk is dit oninteressant, omdat de realiteit van het leven – oh ironie – niet zo in elkaar zit. Want het leven is geen literatuur. Dat je maar op één persoon verliefd wordt, waarmee je trouwt en die op je vijftigste nog de enige is die je passies losmaakt, dat is het beste wat een mens kan overkomen. Maar in de realiteit worden we vaak halsoverkop verliefd op personen die slecht voor ons zijn, en kiezen we toch voor personen die beter bij ons leven passen. En juist hier introduceert zich het dilemma van de rebellie tegen het ‘Of – Of’.
Wat is werkelijk existeren voor Kierkegaard? Werkelijk existeren blijkt werkelijk kiezen – keuzes maken die andere opties uitsluiten. Maar omdat Johannes en Wilhelm beiden een absoluut standpunt vertegenwoordigen, blijft er de knagende nieuwsgierigheid naar een middenpositie.
U kunt Sid Lukkassen steunen via BackMe, dit helpt enorm – veel dank! Het volgende evenement van DNZ is op 20 april. In Amsterdam zullen Sander Boon en Arno Wellens spreken over de economische situatie in samenhang met de opkomst van de gele hesjes.