Freek de Jonge geldt in de ogen van zowel publiek als critici nog altijd, en misschien zelfs steeds meer, als onbegrepen cabaretier. Hoe zit dat nu precies met De Jonges verleden als domineeszoontje? Dat is niet de vraag die Dennis Alink zich in zijn documentaire Freek stelt. Maar omdat de documentaire diep doordringt in de ziel van De Jonge, kan ik die vraag na het zien van Freek toch relatief gemakkelijk te beantwoorden.
Uit een bewerking van het Bob Dylan-nummer Death is not the end, waarmee De Jonge in 1997 een nummer 1-hit scoorde stamt de volgende tekst:
”Volgens m’n vader in de hemel is het alle dagen feest.
En m’n vader kan het weten, want die is er geweest.”
Is de vader in de hemel ‘onze Vader, die in de hemelen zijt’ of is het de overleden (‘die is er geweest’) vader van De Jonge? Een persoonsverwisseling tussen God de Vader en zijn biologische vader lijkt de basis waarop de lange nog steeds voortsudderende carrière van De Jonge als cabaretier op is gestoeld. Ik spreek van een voortsudderende carrière, niet omdat De Jonge niet meer productief zou zijn, maar omdat hij het grote publiek steeds minder weet te bereiken. Tijdens de nabespreking ter introductie van Freek bij Lumière Maastricht, beklaagde hij zich erover dat hij niet meer in Theater aan het Vrijthof terecht kan voor optredens. Of iemand in de zaal iets kan regelen.
André van Duijn vertelt in Freek dat hij nog 4 miljoen kijkers per uitzending Heel Holland Bakt genereert. Je ziet een schok door De Jonge gaan: dat zou hij eigenlijk ook willen. In tegenstelling tot Herman Finkers, die ook acte de présence geeft, is er voor De Jonge nog steeds een noodzaak om het toneel te betreden. De Jonge zegt dat hij op het toneel pas vrij is. Ik zou willen zeggen: op het toneel staan, is voor hem thuiskomen. Al met al kan De Jonge tevreden zijn met het feit dat hij ondanks zijn gevorderde leeftijd nog met nieuw werk op de planken kan staan: zijn oeuvre groeit nog steeds.
Andries de Jong (Nieuwe Revue) stelt zich de vraag wie Freek de Jonge wel denkt dat hij is, naar aanleiding van het laatste Boekenbal: De Jonge protesteerde tegen uitspraken van Thierry Baudet, juist op het moment dat de vier slachtoffers van de islamistisch geïnspireerde terroristische aanslag in Utrecht werden herdacht. Niet echt een gelukkig moment. Zijn vrouw en medevormgeefster aan zijn shows Hella, ook aanwezig bij de nabespreking van Freek in Maastricht, meent dat de politieke stellingnames van haar man in de film wel wat prominenter aan de orde hadden mogen komen. Het is inderdaad zo dat Neerlands Hoop uitgerekend met onverhuld politiek engagement (en met rockmuziek) een stijlbreuk in het Nederlands cabaret heeft weten te bewerkstelligen. Subtiel gedraai is daarbij vervangen door botte confrontatie. Toch meen ik dat De Jonges politieke boodschap niet zijn sterkste kant is. Al in 2009 schreef ik:
”Om de boodschap van Freek de Jonge los van zijn humor te bezien, kun je het beste naar zijn optredens in talkshows kijken. Dan krijg je louter de boodschap zonder humor. Dan blijkt ook dat die boodschap behoorlijk humorloos is. […] Conclusie lijkt te zijn dat je om de grappen van De Jonge hartelijk mag lachen, maar dat je zijn moraal toch niet al te serieus hoeft te nemen. […] De Jonge is typisch iemand die zich al moreel is gaan uiten voordat zijn moraal ontwikkeld was. Inderdaad waarschijnlijk het gevolg van zijn opvoeding in een domineesgezin. Daardoor krijgt zijn moraal iets dramatisch, iets onvervulds. Het is een schreeuw om iets dat er niet is.”
Mijn indruk is dat Alink De Jonge juist in bescherming neemt door diens politieke standpunten goeddeels buiten schouwing te laten. Het accent komt zo meer te liggen op De Jonge als artiest en minder op De Jonge als publiek figuur.
Juist om de gebrouilleerde sfeer rond De Jonge als publiek figuur achter me te laten, wil ik die vraag ‘wie denkt De Jonge wel dat hij is?’ herformuleren als: welke rol speelt De Jonge eigenlijk als hij op het toneel staat? Het antwoord op deze vraag is een soort tweetrapsraket. (1) Als domineeszoontje speelt De Jonge de rol van zijn vader die op de kansel staat. Dat is niet vergezocht. Het spel van kinderen is wel vaker geënt op de rol die ze als volwassene denken in te nemen, en daarbij dienen de ouders zich wel vaker als voorbeeld aan, dikwijls voor jongens de vader, en voor meisjes de moeder. (2) De Jonge speelt dus de rol van dominee. Was zijn vader buschauffeur geweest, dan zou de vraag daarmee afdoende beantwoord zijn: een buschauffeur speelt de rol van buschauffeur. Omdat zijn vader echter dominee is, kun je de vervolgvraag stellen: welke rol speelt een dominee? Die vraag levert een interessant antwoord op: als dominee (voor een priester is dat niet anders) ben je verkondiger van Gods woord. Als dominee speel je dus de rol van God. In navolging van zijn vader speelt De Jonge dus de rol van God. Vanuit dát perspectief nu vallen een aantal elementen uit de documentaire als puzzelstukjes op hun plaats:
(1) In Freek komt ter sprake dat De Jonge wordt verweten het toppunt van arrogantie te vertegenwoordigen. De Jonge zegt daar niets van te begrijpen. Hij staat immers open voor alle invloeden die tot hem komen. Om duidelijkheid in deze kwestie te krijgen, dienen we allereerst te beseffen wat het toppunt van arrogantie is. Het antwoord is nogal onomstreden: dat is je God te wanen. Het verwijt aan De Jonge is dus: jij waant je God. Het antwoord van De Jonge is dan niet: nee ik waan me niet God. Nee, zijn antwoord (zoals ik dat interpreteer tenminste) is: ja maar God is toch niet arrogant. Door aan te voeren dat hij over dezelfde eigenschappen als God beschikt, denkt hij aan te tonen dat hij niet arrogant is. Open staan voor alle mogelijke invloeden in de wereld, is daarbij te zien als een eigenschap die ook God eigen is. Door te zeggen over goddelijke openheid te beschikken, zegt hij zo niet: ik ben God, toch op zijn minst: ik ben als God.
(2) Het beeld dat Freek van De Jonge als mens geeft, is lang niet altijd flatteus. Een prominente plek in de documentaire is ingeruimd voor de wijze waarop De Jonge dierbaren achter zich kan laten. Zo is er de breuk met Bram Vermeulen, waarbij Vermeulen vindt dat daarbij wel wat meer uitleg had mogen plaatsvinden. Ook is er de dood van De Jonges zoontje, waar hij kort daarna harde grappen over maakt op toneel, zonder dat Hella, de moeder die nota bene ook toen al meewerkte aan zijn shows, daarover was ingelicht. Een derde voorbeeld is dat De Jonge en zijn vrouw in de VS door en tunnel lopen, en dat er vervolgens een auto door de tunnel rijdt van waaruit geschoten wordt. Het echtpaar zet het hand in hand op een rennen. Als echter blijkt dat Hella het tempo niet kan bijbenen, laat De Jonge haar hand los om alleen in een nis dekking te vinden. In de documentaire wordt dit toch wel egocentrische gedrag van De Jonge vanuit verschillende invalshoeken belicht. Aan de orde komt terecht dat het een soort primaire reactie betreft. Niet aan de orde komt echter dat dit gedrag ook te verklaren is vanuit een De Jonge die zich God waant.
Als De Jonge op toneel de rol van God speelt, dan is eenieder die hem daarin ondersteunt een verrijking van zijn rol. Zo dus ook Vermeulen bij Neerlands Hoop. God is evenwel niet deelbaar. Op het moment dat er zich een breuk aandient tussen De Jonge en Vermeulen, gaat De Jonge alleen als God verder. Vermeulen draagt dan niet meer bij aan zijn God-zijn, en is daarmee in één keer irrelevant geworden. Voor een monotheïstische God is het immers onverdraaglijk dat er buiten hem nog een stuk God is.
Met betrekking tot de dood van zijn zoontje speelt wellicht in eerste instantie het voorbeeld van De Jonges vader in de rol van dominee mee. Een dominee is beroepshalve gewend zich zeer begaan te tonen tijdens een uitvaartdienst. Het is echter niet zo dat hij na de uitvaartdienst de rest van de dag in treurstemming blijft. Tot de beroepsdeformaties van een dominee hoort dat hij (of zij) verdriet snel kan oproepen, maar ook weer snel achter zich kan laten. Dat kan dan ook gebeuren als hij in zijn persoonlijke leven iemand sterft. Maar ook de rol van God speelt een rol. God heeft immers een andere positie tegenover de dood dan stervelingen dat hebben. God sterft immers niet. Ook de menselijke dood is vanuit het perspectief van God geen definitief einde, maar slechts een overgang in een voortschrijdend proces: mensen gaan dood en leven voort in de hemel of hel. Daarenboven is de dood voor God geen zeldzame gebeurtenis, maar iets wat voortdurend plaatsvindt. In de wereld gaat er altijd wel iemand dood. God kijkt zogezegd niet op van de dood.
Dat De Jonge de hand van zijn vrouw loslaat om in zijn eentje dekking te zoeken in een nis, laat zien dat Hella, net als Vermeulen, voor Freek uiteindelijk een collega blijft. Daarbij dient dan wel aangetekend te worden dat collega bij De Jonge de hoogst haalbare positie is. Wie bijdraagt aan zijn rol als God, is immers deel van God. Vervalt echter de bijdrage, dan vervalt ook het God-zijn. Je zou kunnen zeggen dat Hella als vrouw van De Jonge 24 uren per dag, 7 dagen in de week in touw is als collega, en dus permanent deelt in het God-zijn van haar man. Dat maakt Hella misschien meer mede-God als Vermeulen, echter nog niet tot God, zoals haar echtgenoot God is. De tunnelscene laat zien dat Hella, als het puntje bij paaltje komt, van God vervreemdbaar is. De Jonge kiest uiteindelijk voor zichzelf: zonder hem, geen God. Pas als De Jonge sterft is God echt dood.
(3) Ondanks genoemde existentiële moeilijkheden, heeft het huwelijk (en de samenwerking) standgehouden. Daarvoor heeft De Jonge zich ongetwijfeld ingespannen. Een van de manieren waarop hij dat doet, is dat hij zijn vrouw een steeds grotere rol gunt in zijn God zijn. Als afsluiting van de vraag- en antwoordsessie in Maastricht deden De Jonge en Hella samen een voordracht waarbij ze arm in arm beiden beurtelings een deel van de doorlopende tekst uitspraken: God dan niet als drie-eenheid, maar toch als twee-eenheid.
(4) Anders dan Hella hebben zijn kinderen geen rol in zijn shows te spelen. Zijn kinderen zijn als het ware niet zijn collega’s, geen onderdeel van zijn God-zijn. Dat verklaart waarom de relatie van De Jonge ten opzichte van zijn kinderen nogal getroebleerd overkomt. In Freek zie je de kinderen enkel als poserend op een tweetal familiefoto’s. Verder zie je kort een dochter als ze geëmotioneerd een toespraak houdt: dus toch weer op het podium. Kort daarvoor zie je hoe De Jonge heisa maakt tegenover de filmploeg, omdat hij zijn kinderen niet in beeld wil. Op zich begrijpelijk: er zijn wel meer bekendheden die op zijn minst een deel van hun privéleven afschermen van de publiciteit. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat bij De Jonge meer speelt. Volgens mij schiet De Jonge als vader tekort, omdat zijn rol als God de Vader al zijn vaderinstincten opeist. Een aanwijzing hiervoor is dat hij niet eens de namen kent van de kinderen van een belangrijke collega, met wie hij al sinds de jaren ’60 samenwerkt. Kinderen doen er blijkbaar niet toe. Een andere aanwijzing is dat ik De Jonge jaren geleden de overweging heb horen uitspreken, om zijn kinderen te onterven. Dit omdat hij er tegen is dat rijkdom van generatie op generatie overgaat. Genoemd is al De Jonges reactie op de dood van zijn zoontje. Frappant fragment uit Freek daarbij is als het echtpaar De Jonge het graf van hun zoontje bezoekt. Voor Hella is dat een bijzondere plek, een plek waar zij in gesprek gaat met het zoontje. De Jonge weet vervolgens perfect uit te leggen dat dit slechts een innerlijke dialoog is, waarbij het Hella zelf is die invulling geeft aan wat het overleden zoontje terugzegt. De Jonge gooit het op zijn atheïsme dat hij tot een dergelijke dialoog niet in staat is. Volgens mij kan een atheïst evenwel ook een dergelijke dialoog voeren. De reden waarom De Jonge dat niet kan, lijkt mij veeleer dat hij niet in een dusdanige verhouding tot zijn overleden zoontje staat, dat zulk een innerlijke dialoog plaatsvindt. Alles bij elkaar lijkt het erop dat De Jonge vanuit zijn rol als God de Vader het verwerpelijk vindt zijn eigen kinderen een voorkeursbehandeling te gunnen.
(5) In de documentaire bekent De Jonge niet echt vrienden te hebben. Ook de relatie met Vermeulen was niet erg vriendschappelijk. Is dan wel de 24/7-relatie met zijn vrouw vriendschappelijk te noemen? Uitgangspunt bij vriendschap is dat er een zekere gelijkheid is. In Maastricht vertelt De Jonge dat die gelijkheid in het begin van hun relatie niet bestond: zij was ontzettend onzeker, terwijl bij hem het zelfvertrouwen tegen de plinten klotste. Ongetwijfeld is er sindsdien een en ander veranderd. Maar juist in de scene waar Hella, met tussenkomst van de regisseur, eindelijk de scene in de tunnel met De Jonge bespreekt, blijkt hoezeer zij nog steeds tegen hem opkijkt, en hoezeer zij hem als een godheid behandeld.
(6) In een artikel over Jeroen Bosch heb ik al eens beschreven hoe een enigszins humoristische, karikaturale kijk op de mens een goddelijke blik vertegenwoordigd. Aanwijzing om tot die conclusie te komen waren de 96 luchtboogbeelden van muzikanten, monsters, fabeldieren en potsenmakers op de Bossche Sint-Janskathedraal:
”Veelzeggend detail is dat die luchtboogbeelden vanaf de grond nauwelijks te zien zijn. Volgens mij is dit omdat de beelden blijkbaar niet bedoeld zijn om door kerkgangers gezien te worden. De beelden verbeelden als het ware de zondige mensheid vanuit hemels perspectief. Kijken mensen naar de Sint-Jan, dan zien ze het goddelijke. Kijkt echter God naar de Sint-Jan, dan ziet hij het (al te) menselijke. Op die manier verenigt de Sint-Jan het menselijk perspectief op God met het goddelijk perspectief op de mens.”
God ziet de zonde van de mens als het ware door de bril van zijn goedheid. Het resultaat is niet een afschrikwekkend, maar eerder een karikaturaal, humoresk beeld van de mens. In de humor van De Jonge herken ik eveneens zulk een goddelijke perspectief.
In Freek zegt De Jonge over zijn humor dat hij niet vertrekt vanuit het doel grappen te maken. Het is eerder zo dat hij een verhaal wil vertellen en dat die grappen er dan als een soort bijproduct uitrollen. Je zou die humor kunnen opvatten als blijk van goddelijk perspectief. Dat de humor van De Jonge hard kan zijn, spreekt dit niet tegen. Juist de protestantse kerk kent ook zijn donderpreken. God heeft zo zijn onverbiddelijke kanten.
Net als emotie heeft humor een soort instant overtuigingskracht: als je moet lachen, is je weerstand gebroken. Dan kun je bijna niet anders dan de boodschap aanvaarden. Humor geldt daarom niet enkel als bewijs van goddelijkheid, maar ook als bewijs van waarachtigheid. Bij de VARA hebben ze dit principe heel goed begrepen. Daar legt men zich sinds jaar en dag toe op televisieregistraties van shows van veelal links te duiden cabaretiers. Bij infotainmentprogramma’s als De Wereld Draait Door of Pauw wordt de uitzending rijkelijk gespekt met komische fragmenten.
(7) Een titel van een album van De Jonge luidt: Ik ben niet helemaal goed, gek eigenlijk. Juist omdat het goddelijke vaak gerepresenteerd wordt door het perfecte, verhuld niets zo goed De Jonges rol als God als juist zijn clowneske onhandigheid, en zijn veelheid aan absurdistische attributen Wat in het bijzonder kenmerkend is voor De Jonge is zijn luide emotie niet wegmoffelende stem. Het is, denk ik, zijn kinderlijke versie van de stem van zijn vader als predikant. Om in een kerk verstaanbaar te zijn, dient hij luid te spreken. Ook moet hij een zekere emotie of bewogenheid weten mee te geven aan zijn luide stem. Deze elementen dragen ertoe bij dat de stem van een predikant Gods woord verkondigt. Ik weet het natuurlijk niet, maar ik kan me voorstellen dat De Jonge die stem van zijn vader als dominee in de rol van God, eindeloos geïmiteerd en gerepeteerd heeft. Ik stel me dan ook voor dat hij dat in de kerk deed, omdat de galm dan het juiste effect teweegbrengt. Eveneens kan ik me voorstellen dat De Jonge niet altijd in volle ernst oefende, maar dat er karikaturen ontstonden: een karikatuur van zijn vader als dominee, een karikatuur van zijn vader als God, maar ook een karikatuur van een dominee, en een karikatuur van God, en, niet te vergeten, een karikatuur van zichzelf als zichzelf, als dominee, en als God. Door zichzelf te karikaturiseren is De Jonge vergroeid met een zekere zelfspot: hij is ontegenzeggelijk een clown. Als clown groeide hij boven zichzelf boven zijn vader, boven diens rol als dominee uit tot een soort nepgod. In documentaire is te zien hoe hij als een Hindoestaanse god met een achttal amen op toneel verschijnt. Het blijft een clowneske god.
Uiteraard speelt De Jonge de rol van God niet helemaal goed. Dat hoort bij de rol als clown. De Jonges nederigheid bestaat eruit dat hij het in principe bij nep houdt. Hij is clown gebleven. Helemaal is dat echter niet gelukt. Een heel klein beetje is hij gaan geloven God te zijn. En dat hele kleine beetje God dat hij dan meent te zijn, is zelfs voor De Jonge teveel om te dragen. Als hij dan in praatprogramma zit, en het gaat over politiek, dan vergeet hij dat hij slechts een clown is die voor God speelt. Dan denkt hij dat hij zichzelf is. Dan meent hij dat hij God is.