In het jaar 1165 krijgt paus Alexander III een opmerkelijk document in handen. Het is een brief van Presbyter (‘Priester’) Johannes, die heerser zou zijn van een reusachtig rijk in het Verre Oosten – voorbij de gebieden waar de moslims wonen. Het rijk van Johannes is niet alleen machtig, maar ook christelijk. Met deze brief maakt deze priester-koning van het Oosten zich bekend aan de leiders van het Westen. Johannes is de ‘heerser der heersenden’ en vraagt iedereen om zich aan hem te onderwerpen. De brief maakt indruk op de vorsten in Europa en de paus besluit zelfs om een gezant op missie naar het onbekende rijk van Johannes te sturen. Maar Priester Johannes heeft nooit bestaan – en zijn rijk evenmin. Deze brief is een prachtig historisch voorbeeld van ‘nepnieuws’. Het is een vals document dat nog eeuwenlang een rol zou blijven spelen in de Europese politiek.
“Ik, Presbyter Johannes, ben heerser der heersenden, en bezit elke rijkdom die zich onder de zon bevindt, en overstijg alle koningen op deze aarde in deugd en in macht.
Voorlopig hoeft u uitsluitend te weten dat ons grondgebied zich naar de ene kant vier maanden gaans uitstrekt en dat niemand weet tot waar het aan de andere kant reikt.
Als u de sterren in de hemel en het zand in de zee zou kunnen tellen, dan zou u onze bezittingen en onze macht kunnen meten.”
(Citaten uit de brief van Priester Johannes, in: Umberto Eco, De geschiedenis van imaginaire landen en plaatsen, 2013)
Maar als Priester Johannes nooit heeft bestaan, wie heeft deze brief dan wél geschreven? In de twaalfde eeuw hadden veel machthebbers belang bij deze mythe van een groot christelijk rijk in het Oosten. Aan het einde van de elfde eeuw had de eerste Kruistocht plaatsgevonden, waarin Jeruzalem en andere plaatsen in het land van de Bijbel werden veroverd op de moslimheersers. Dat had geleid tot enkele kleine christelijke staten in dit gebied, die echter al snel onder vuur kwamen te liggen van hun buren. Het idee van vereniging met een groot christelijk rijk in het Oosten zou helpen om vorsten in het Westen over te halen opnieuw een kruistocht te ondernemen. Maar ook in Europa hadden mensen baat bij deze brief, zoals de Duitse keizer Frederik Barbarossa, die in conflict was met paus Alexander III en diens positie als kerkleider graag wilde ondermijnen.
De brief van Priester Johannes staat ook centraal in de roman Baudolino (2001) van Umberto Eco. Die sluit niet uit dat de brief nooit serieus is bedoeld, maar een vingeroefening kan zijn van een geleerde om zich te bekwamen in de retorica en de schrijfkunst. Het land van Johannes lijkt vooral een utopie en een kritiek op de eigen samenleving. Het land in het Verre Oosten is niet alleen rijk, maar die welvaart is ook eerlijk verdeeld:
“Er zijn geen arme mensen onder ons. Bij ons zijn er geen dieven of plunderaars, en er is geen plaats voor hielenlikkerij noch voor gierigheid. Bij ons is er geen onderscheid waar het bezit betreft. Onze onderdanen bezitten elke mogelijke rijkdom.”
Het lijkt me sterk dat machthebbers in die tijd zulke teksten lieten schrijven, omdat die niet alleen een kritiek zouden zijn op hun tegenstanders, maar ook betrekking hadden op hen zélf.
Het Vaticaan is een bron van nepnieuws, denk aan de mythe van ‘Johanna’, de paus die een kind zou hebben gekregen. Nep is ook de Donatio Constantini, waarin keizer Constantijn de Grote in 315 het wereldlijk gezag zou hebben overgedragen aan paus Silvester I. Dit document werd door pausen lang gebruikt om aan te tonen dat vorsten aan hen gehoorzaam zouden moeten zijn. Serieuzer zijn de Protocollen van de wijzen van Sion, waarin de plannen zouden staan van joodse leiders om het christendom omver te werpen en de macht in de wereld over te nemen. Deze teksten lijken aan het begin van de twintigste eeuw te zijn geschreven door de Ochrana, de toenmalige geheime dienst van Rusland. Het document werd ook door de nazi’s gebruikt, als argument voor de massale vernietiging van de joden, en is ook nu nog altijd populair in radicaal-antisemitische kringen.
De reden dat dit soort nepnieuws zó lang zóveel invloed kon hebben is omdat machthebbers er zoveel politiek voordeel van hadden. De brief van Johannes was een gevaar voor de paus, omdat het document zijn positie ondermijnde als leider van de christelijke kerk. Maar de brief was ook een argument voor de paus om steun te vragen aan de vorsten in Europa in zijn pogingen de toenmalige christelijke staten in het Midden-Oosten te verdedigen. De brief bleef nog tot in de zestiende eeuw in verschillende versies in heel Europa circuleren. Ook nadat ontdekkingsreizigers tot aan India waren gekomen en hier het rijk van Johannes niet hadden aangetroffen, bleef de mythe standhouden en werd de brief gebruikt voor politiek gewin. Maar de brief van Priester Johannes was ook overtuigend omdat verwezen werd naar zaken die in het Verre Oosten wel degelijk bestonden.
Toen ontdekkingsreizigers naar het Verre Oosten trokken kwamen ze daar tot hun verrassing christenen tegen. In India wonen nog altijd Thomaschristenen, gelovigen die zouden zijn bekeerd door de apostel Thomas op zijn missiereizen naar het Oosten. De schrijver van de brief heeft zijn huiswerk goed gedaan en verwijst naar de Heilige Thomas en naar een beroemde Indiase koning, als Johannes vertelt over zijn woonplaats: “Het paleis waar onze Voortreffelijkheid zetelt ziet er precies zo uit als dat wat de apostel Thomas had laten bouwen voor Gondophorus, de koning van de Indiërs.”
De brief van Johannes was zelfs zó succesvol dat ook de ‘slachtoffers’ in het Verre Oosten graag bereid waren om dit vreemde verhaal te geloven. Zo kon het gebeuren dat latere bezoekers uit Europa van christenen in India te horen kregen dat zij afstammelingen waren van Johannes.
Ronald van Raak schreef eerder over de ‘kinderen’ van Erasmus, een wereldgeschiedenis op Sint Eustatius en de zoektocht naar Johan van Oldenbarnevelt.