Wat is nu het beste voor de economie? Een snelle versoepeling van de maatregelen? Zoals het advies om vooral thuis te blijven veel gedrag uitsluit dat niet tot besmettingen leidt, zo kan ik me ook voorstellen dat de lockdown voor bedrijven vaak onnodige beperkingen tot gevolg heeft. Daar staat tegenover dat een te snelle versoepeling kan leiden tot een situatie van pappen en nathouden. Het virus wordt dan niet tot traceerbare proporties teruggedrongen, maar het blijft sukkelen, zoals met een aanhoudende verkoudheid.
Sukkelen op landsniveau betekent dan wel dat er nog steeds mensen sterven aan corona. Het betekent ook dat het aantal besmettingen altijd weer kan oplaaien. Het gaat er niet enkel om wat in theorie mogelijk is, maar om wat er in de praktijk gebeurt. Dan heb je er rekening mee te houden dat mensen zich niet strikt aan de maatregelen houden, zoals anderhalve meter afstand bewaren, regelmatig handen wassen, elkaar niet opzoeken, en thuisblijven als je symptomen hebt.
Zelf kies ik ervoor om regelmatig de buitenlucht op te zoeken. Maar als heel veel mensen hetzelfde gaan doen, wordt het voor mij moeilijker om onder alle omstandigheden voldoende afstand te bewaren. Daar ben ik dan niet blij mee. In de praktijk ervaar ik het al snel als ‘te druk’.
Gezondheidseconoom Xander Koolman kiest maandag 4 mei in Nieuwsuur ervoor om te wachten met versoepelen totdat het mogelijk is om op basis van testen en traceren alle besmettingen op te sporen en te isoleren. Hij kiest dus voor zoveel mogelijk indammen van het virus, en niet voor wat is gaan heten: sturen op IC-capaciteit. Zijn argument is dat je met indammen de economie op de iets langere termijn juist meer ruimte geeft. Daarmee bied je des te meer perspectief. In Australië en Nieuw-Zeeland is deze strategie ook gevolgd, en is covid-19 nu goeddeels uitgebannen.
Juist omdat het terugdringen van het virus voorspoedig verloopt, is er nu een mogelijkheid om door te pakken. Het lage aantal besmettingen stelt ons in staat om besmette gevallen – en alle mensen die daarmee in contact zijn geweest – te traceren en in quarantaine te plaatsen. Op die manier kunnen we, nog veel effectiever dan tot nu toe, de virusverspreiding remmen, en is het virus uit de samenleving te elimineren.
Voor alle duidelijkheid: Koolman bepleit hier dus precies dat wat Rutte in zijn toespraak van 16 maart nog als ‘een foute manier van denken’ bestempelde. Nederland is immers een open samenleving, die zich niet kan afsluiten van de rest van de wereld.
Op de persconferentie van woensdag 6 mei herhaalt Rutte dit standpunt. Hij zegt dat als je het aantal besmettingen helemaal wil terugbrengen tot nul, dat je alle maatregelen dan zó lang moet volhouden, dat de economie er grote schade door oploopt. En al zou je aansturen op nul besmettingen, zodra er vliegtuigen binnenkomen, kan het opnieuw misgaan. Misschien zijn de grenzen van dunbevolkte eilanden als Nieuw-Zeeland en Australië gemakkelijker op besmettingen te controleren dan die van Nederland.
Volgens Koolman is indammen echter niet hetzelfde als afsluiten voor het buitenland. Als je het virus samen met landen als Duitsland en Oostenrijk elimineert, creëer je als het ware een zone waarin er weer handel en vrijheid van vervoer mogelijk is. Juist indammen van het virus biedt dus de mogelijkheid om grenzen weer te openen. Voor andere landen is het dan aantrekkelijk om op basis van overeenkomstig coronabeleid bij die zone aan te sluiten.
Wat te denken van een land als Tsjechië, dat op basis van een betrekkelijk simpel mondmaskerbeleid de verspreiding van covid-19 in hoge mate heeft weten te beperken? Wat met de eurozone nooit gelukt is, kan dan wel lukken met de coronazone: namelijk samenwerking tussen verschillende landen die het in voldoende mate met elkaar eens zijn. Juist omdat de afspraken op vrijwillige basis zijn, is het ook gemakkelijk een land uit de zone te isoleren als in dat land het virus zich weer verspreid. De makke aan de euro is dat alle deftig bezegelde verdragen, juist de landen beschermen die zich niet aan de regels houden. Die landen krijgen nu de overhand, juist omdat het zo slecht met hen gaat.
Koolman legt ook de vinger op deze zere plek, waar het gaat om het sturen op IC-capaciteit. De gedachte achter dat beleid is dat je het aantal besmettingen niet minimaliseert, maar reguleert op een peil dat voor de intensive care behapbaar is. Maximaal controleren heet dat. Zolang die behapbare capaciteit wordt overschreden, is iedereen het erover eens dat het aantal besmettingen moet worden beperkt. Dan denk zelfs ik: goed dat Jaap van Dissel ernaar streeft het aantal besmettingen te beperken.
Nu passeren we echter het peil waarbij men vanuit de IC zegt wel wat meer coronapatiënten aan te kunnen. Dan pas gaat maximaal controleren zich onderscheiden van zoveel mogelijk indammen. Dan doemt ook opnieuw de vraag op: wat is nu eigenlijk de doelstelling van maximaal controleren? Wat wil je met maximaal contoleren bereiken? De IC-capaciteit is daarbij geen doel, maar slechts een middel. Op de persconferentie van 6 mei lijkt het erop dat het doel is om de economie weer ruimte te geven. Dus toch een afweging tussen economie en gezondheid. Maar het oorspronkelijke doel was om groepsimmuniteit te genereren.
De vraag is of groepsimmuniteit nog een beleidsdoel is. Toen op die doelstelling kritiek op kwam, deed Van Dissel net alsof hij wat anders had gezegd: dat groepsimmuniteit slechts een onbedoeld, maar gunstig neveneffect zou zijn.
Ondertussen geven Aura Timen en Ann Vossen van het Outbreak Management Team aan nog steeds in te zetten op verhoging van deze groepsimmuniteit. Vossen zegt nog op 22 april bij Jinek op zalvende toon: ‘We willen gewoon dat het langzaamaan voortkabbelt. Maar we willen het niet helemaal stilzetten. Langzaamaan, ook via de kinderen die op de crèche zitten. Eventueel ook via de kinderen onderling. Die hebben daar nauwelijks klachten van. Ze zullen misschien een keer een vader of moeder infecteren. Hopelijk hebben die ook maar hele milde klachten.’
Als ik dat hoor, denk ik: op basis van ‘hopelijk’ voer je toch geen beleid? Eveneens op 22 april geeft Van Dissel de geruststellende boodschap af dat kinderen op de basisschoolleeftijd zelden besmet zijn. En als ze al besmet zijn, geven ze die besmettingen zelden door.
Nog geen week later wordt in een studie van Christian Drosten, Duitslands belangrijkste viroloog, beweerd ‘dat kinderen even besmettelijk zijn als volwassenen’. De toelichting luidt: ‘In onze studie vinden wij geen enkel statistisch bewijs dat de hoeveelheid virusdeeltjes in kinderen met een corona-infectie anders is. Daarom moeten we waarschuwen tegen een ongeclausuleerde heropening van scholen en kinderdagverblijven in de huidige situatie met een grotendeels bevattelijke bevolking en de noodzaak om de besmettingsgraad laag te houden door niet-farmaceutische maatregelen.’
Wat ik me dan afvraag is of Van Dissel op basis van onderzoekgegevens het openen van scholen rechtvaardigt, of dat bij het beleid om de scholen te openen alleen onderzoeksgegevens zijn verzameld die het gekozen beleid ondersteunen. In dat laatste geval kun je fluiten naar de betrouwbaarheid van de onderzoeksgegevens die het RIVM presenteert.
Het ziet ernaar uit dat het kabinet zowel de kool als de geit wil sparen. Men wil zoveel mogelijk het virus indammen, maar dit mag niet te veel ten koste gaan van de economie. De sterke terugloop van het aantal patiënten op de intensive care biedt hoop, en daarmee de nodige ruimte om water bij de wijn te doen. Er is echter kostbare tijd verloren, doordat men de begin april beloofde opschaling van de testcapaciteit in de weken daarna niet heeft gerealiseerd.
Op 7 april was minister Hugo De Jonge nog vol verwachting over een nog te ontwikkelen traceer-app. Toen dat tegenviel, liet De Jonge het er maar bij zitten. Sjaak de Gouw, directeur van de GGD, zei nog dat het opschalen van menselijke traceercapaciteit gewoon een kwestie was van uitzendkrachten inhuren. Maar dat is blijkbaar niet gebeurd, en bovendien is besmettingen opsporen specialistisch werk, waarvoor op zijn minst een cursus en liefst ook ervaring nodig is. Het vereist ook de nodige tact.
Verleden week zei ik ten aanzien van testen en traceren nog dat het wellicht geen capaciteitsprobleem, maar een beleidsprobleem was. Dat wordt nu bevestigd door Koolman, die de indruk heeft dat men bij de diverse GGD’s al enige tijd wacht op het signaal om de opschaling van de test- en traceercapaciteit in gang te zetten.
Het is natuurlijk maar bijzaak, maar mij stoort het dat De Jonge tijdens deze levensbedreigende crisis als coördinerend minister nog steeds rondhuppelt op zijn frivole Delfts blauwe schoentjes. Het is alsof hij nog teenslippers draagt, terwijl donkere herfstwolken zich al aandienen. Moet ik zo’n man serieus nemen?
De Jonge zich voelt zich aangetrokken door het CDA omdat hij graag de blijde boodschap verkondigt. Een blijde boodschap is voor hem een makkelijke oplossing voor een moeilijk probleem. Zo’n app waarmee je wel even in kaart brengt wie wel en niet is besmet, is helemaal zijn ding. Toen hij pas Bruno Bruins was opgevolgd, zag ik hem met een bomberjack aan stoer-ontspannen op een tafel zitten, pratend met diverse omstanders, alsof generaal Patton herrezen was. De Jonge zal vast als communicatief sterk gelden. Ondertussen heeft hij niet echt een idee waar het met deze epidemie heen gaat.
Laat ik hem een handje helpen, door de kwestie vanuit de geopolitiek te bezien. Denk hij nu werkelijk dat Nederland het zich kan permitteren een ander beleid dan Duitsland te kiezen? Als Duitsland kiest voor indammen, doe je dat als Nederland toch ook? Goed voor de economie is: doen wat Duitsland ook doet. In de marge heb je dan nog wat beleidsruimte.
Maar ik vergis me. Het volgen van de virologische realiteit is nog iets anders dan het volgen van de politieke realiteit. Duitsland, dat veel verder is met het terugdringen van het virus dan Nederland, gaat nu over tot versoepeling van de lockdown. De politieke realiteit is dat wij Duitsland dan nadoen, hoewel we zelf nog niet zover zijn. Het is alsof je scholieren met slechte resultaten toch maar een diploma geeft, omdat hun vriendjes met betere cijfers dat ook krijgen.
Maar er is ook een andere grote gelijkmaker in het spel, en dat is het weer. Omdat het stilaan richting zomer gaat, wordt het warmer. En of je het nu goed of slecht hebt gedaan met je coronabeleid, het virus verdwijnt nu als sneeuw voor de zon. Het is alsof de genade over ons neerdaalt en onze zonden vergeeft. De kans dat het aantal besmettingen de komende tijd terugloopt tot een niveau dat het ook met een beperkte test- en traceercapaciteit van 30.000 per dag te behappen is, is dus reëel.
Ook reëel is de kans dat een stijging van het aantal besmettingen door het opheffen van de lockdown, kleiner is dan de daling van het aantal besmettingen door het mooie weer. Met corona is het zoals met influenza: in de zomer is nauwelijks iemand ziek. Maar dan moet je er wel op voorbereid zijn dat na de zomer het aantal besmettingen weer toeneemt. Als de regering zich dan laat verrassen, is het niet geëxcuseerd.
‘De wereld komt vandaag samen. Regeringen zullen de handen ineenslaan.’ Dat zegt Ursula von der Leyen op haar typische familie-Von Trapp-achtige wijze. Als christendemocraat is ook zij van de blijde boodschap. Voor haar is een blijde boodschap ‘een verrassing die het leven verandert’. Aan de orde is een geldinzamelactie onder regeringen.
Nederland draagt 192 miljoen euro bij. Zou dat bedrag per ongeluk op mijn bankrekening worden overgeboekt, dan zou ik dat inderdaad ervaren als een verrassing die mijn leven verandert. Maar voor Nederland, en voor de EU, is 192 miljoen slechts een luttel bedrag. Zeker als je het beziet in relatie tot wat Nederland en de EU in totaliteit aan de coronacrisis gaan spenderen.
De geldinzamelingsactie voor ‘vaccins, onderzoek en behandelingen’ is het beste te omschrijven als een publiciteitscampagne, die – behalve dat ze Von der Leyen en de EU weer op de kaart zet – vooral moet illustreren dat samenwerking tussen landen in coronatijden tenminste nog iets voorstelt.
De indruk die de meeste burgers in de diverse landen hebben, is waarschijnlijk dat het juist de nationale regeringen zijn die zich, weliswaar met vallen en opstaan, inzetten om de corona-epidemie en de begeleidende economische crisis te bestrijden. In hoeverre je met een pot geld onderzoek kunt stimuleren, is overigens maar de vraag. Alle deskundigheid om het virus te bestrijden wordt al ingezet. Meer geld betekent dus niet meer inzet van deskundigheid, zeker niet op korte termijn. Misschien is het belangrijkste effect wel dat de prijzen voor de nog te ontwikkelen vaccins en medicijnen omhoog gaan.
Econoom Ian Godin wordt door de Volkskrant en Tegenlicht aangehaald als orakel dat al in 2014 voorspelde dat een pandemie zou kunnen leiden tot een systeemcrisis. Met zijn constatering dat het financieel-economische systeem structureel kan worden aangetast door een niet financieel-economische oorzaak, ben ik het eens.
Lovenswaardig is ook dat Godin nadelen van globalisering benoemt, zoals pandemieën, financiële crises, terrorisme, ongecontroleerde migratie, en sociale ongelijkheid. Die risico’s worden volgens hem door de autoriteiten schromelijk onderschat, waardoor het draagvlak voor globalisering verdwijnt. Ik denk dan: terecht dat al dat ‘gesamenwerk’ eindelijk eens herzien wordt. Hij betreurt dat echter, omdat hij uiteindelijk een warm voorstander van globalisering is. Voor hem is globalisering niet alleen het probleem, maar ook de oplossing.
Globalisering is overigens geen eenrichtingsverkeer. De geschiedenis laat zien dat een periode van globalisering kan worden gevolgd door een periode van deglobalisering. Economisch journalist Maarten Schinkel zegt in dezelfde uitzending van Tegenlicht dat de economie aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog eigenlijk ook vrij sterk was geglobaliseerd. Kapitaal, goederen en mensen bewogen zich over grenzen heen. Veel ondernemers opereerden internationaal. Net als nu had de wereld een hele lange periode van vrede achter de rug. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, verbrokkelde de internationale handel. De internationale oriëntatie verdween als sneeuw voor de zon. De natie bleek veel belangrijker dan iedereen had gedacht. Dit heeft tot begin jaren ’90 geduurd, voordat de globalisering weer op het peil was van vóór 1914.
Godin noemt de ontdekkingsreizen van 500 jaar geleden globalisering 1.0. Met dat schepen de wereld rondvoeren, begon ook de wereldhandel. Na de renaissance volgde echter de inquisitie. Ook volgden er godsdienstoorlogen. De openheid van de renaissance keerde in zijn tegendeel: radicalisering en extremisme.
Zo omschreven lijkt het erop dat het goede door het kwade wordt gevolgd. Volgens Godin kan ook de coronacrisis zo’n omslagmoment van goed naar kwaad zijn. Ik kijk er iets anders tegenaan: net als de tegenstelling tussen links en rechts, vormt de tegenstelling tussen nationalistisch en internationalistisch een soort balans. Te veel doorschieten naar de ene of andere kant leidt tot problemen.
Wel acht ik het mogelijk dat de tegenstellingen door slimme oplossingen gedeeltelijk met elkaar verzoend worden. Maar hierbij mag de wens niet de moeder van de gedachte zijn. Je moet bereid zijn te leven met de tegenstelling, en aan beide zijden voldoende gewicht blijven toekennen.
Wellicht als uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog is afgelopen decennia iedere nationalistische tendens categorisch in het verdomhoekje komen te staan. Politici gaan er vervolgens met de buit vandoor. Door alsmaar verdragen te sluiten, trekken zij de samenleving eenzijdig richting internationalisering. Dan kun je op een gegeven moment een terugslag verwachten.
Ik pleit al jaren voor een meer evenwichtige benadering, waarbij ook nationalistische tendensen de ruimte krijgen die ze nodig hebben, en waarvan het ook niet meer dan gezond is dat ze die ruimte krijgen. Als gematigd en vredelievend mens wil ik juist behoeden voor zulk een knalharde terugslag van internationalisme naar nationalisme.
Maar daarvoor is het wel nodig dat niet wordt afgewacht tot de wal het schip keert. Als politici, zoals Von der Leyen, of economen, zoals Arnout Boot, oproepen tot steeds meer internationale samenwerking – juist in crisistijd – dan denk ik: dat is alsmaar meer van hetzelfde.
Godin afficheert zich weliswaar als pleitbezorger van globalisering, en hij pleit ook voor internationale samenwerking. Wat mij echter opvalt, is dat hij die samenwerking redelijk consequent mager invult. Samenwerking is voor hem vooral het uitwisselen van kennis en experts, en overdracht van technologie en wetenschappelijke kennis. Globalisering is voor hem vooral dat ideeën en technologieën over nationale grenzen gaan.
Zonder nu meteen te pleiten voor de afschaffing van ieder octrooirecht, ben ik toch niet tegen het feit dat kennis en technologie de neiging hebben zich te verspreiden. Als men bijvoorbeeld in Wageningen plannen uitdenkt hoe Afrikaanse landen zich kunnen ontwikkelen op basis van zonne-energie, informatietechnologie, drones en wat dies meer zij, zodat ze niet eerst een infrastructuur naar westers model hoeven op te zetten, dan vind ik dat verder prima, mits de factuur van uitvoering van al die plannen maar niet naar het ministerie van ontwikkelingshulp gestuurd wordt. Ondanks patenten, heeft technologie en kennis sowieso de neiging zich te verspreiden. Daar tegen zijn is als vechten tegen windmolens.
Wat de coronacrisis vooral zichtbaar maakt, is dat het autarkisch argument weer springlevend is. Autarkie is het streven om zo min mogelijk afhankelijk te zijn van anderen en zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Autarkie leidt tot autonomie en tot soevereiniteit. Het is een vorm van op je eigen benen staan. Volledige autarkie hoeft niet het doel te zijn. Autarkie kan ook op verschillende manieren ingevuld worden. Van belang is vooral dat een economie op essentiële onderdelen niet afhankelijk is van anderen. Wat al helemaal voorkomen moet worden is afhankelijk zijn van een enkel ander.
Om een voorbeeld te geven: met betrekking tot de digitale infrastructuur is Nederland, zoals heel de EU, in hoge mate afhankelijk van commerciële bedrijven uit de Verenigde Staten, zoals Facebook, Google, Apple, en Microsoft. Pas toen die bedrijven veel invloed hadden verworven, realiseerde men zich dat daarmee veel data – en daarmee veel controle over de eigen bevolking – uit handen is gegeven. Met betrekking tot de traceer-app is een van de bezwaren of de privacy niet te veel geschonden wordt als deze op basis van locatiegegevens functioneert.
Ondertussen beschikken genoemde Amerikaanse multinationals allang over onze locatiegegevens, en maken ze daar op een voor ons ondoorzichtige wijze gebruik van. Met betrekking tot het uitrollen van 5G, is het in Europa de vraag of we dat laten doen door Amerikaanse of Chinese bedrijven. De vraag is daarbij niet of een van de twee het netwerk zal gebruiken voor spionagedoeleinden. De vraag is veeleer door wie we liever bespioneerd worden: door de Amerikanen of door de Chinezen.
De vervolgvraag is wat onze voorkeur voor Amerika ons mag kosten. Zembla zond laatst in verband met de tekorten aan mondmaskers en testcapaciteit nog een update uit van een eerdere uitzending waaruit blijkt dat het de ambitie van China is om apotheker van de wereld te worden. Dat betekent dat ze een monopolie nastreven op het gebied van alle belangrijke basisstoffen voor het maken van medicijnen.
Naar aanleiding van de coronacrisis zal het autarkisch argument eindelijk meer aandacht krijgen. Maar, autarkie kost geld. Autarkie betekent een tragere economie, en productie tegen hogere kosten. Alleen dat al is reden voor een structurele afwaardering van de wereldeconomie.
Voldoende mondmaskers blijkt nu een aanhoudend probleem. Wat al helpt is dat je niet afhankelijk bent van één land als leverancier, maar dat je de keuze hebt uit meerdere landen. Een milde vorm van autarkie is dat je op zijn minst voldoende voorraden van bepaalde producten, zoals mondmaskers, aanhoudt, zodat je in geval van nood nog een poos vooruit kan. Autarkisch hoef je niet persé als land te zijn, maar kun je ook als groep van landen zijn.
Autarkie is een terrein waarop de EU goede diensten had kunnen bewijzen, maar het is kenmerkend dat de EU het juist op dit belangrijke beleidsterrein structureel laat afweten. Zoals de EU voor vrijhandel is binnen de EU, zo is ze ook voor vrijhandel met landen buiten de EU. Eigenlijk ziet de EU nauwelijks onderscheid tussen landen binnen en buiten de EU. De ambities van de EU zijn ook niet tot haar lidstaten beperkt, maar eigenlijk wereldwijd. Dat blijkt ook uit de reeds genoemde gezwollen woorden van Von der Leyen: ‘De wereld komt vandaag samen.’
Samenwerking tussen landen totdat er één grote geglobaliseerde economie bestaat, is het al dan niet uitgesproken ideaal. Maar één systeem betekent ook wereldwijde kwetsbaarheid als ook maar één radertje in dat systeem het laat afweten. Als er echter meerdere economische systemen zijn die min of meer onafhankelijk van elkaar bestaan, betekent een hapering in het ene systeem nog niet een hapering in het andere systeem.
Welbeschouwd zijn individuele mensen ook afzonderlijke systemen. Juist daardoor blijven er altijd sterken over, die de zwakken kunnen bijstaan. Maar als de wereldbevolking verwordt tot een grote knuffelbrei, dan valt er als het misgaat niet meer veel te helpen. Dan is gedeelde smart dubbele smart. Het is het multipliereffect van ellende.
Vrijdagochtend 8 mei. De zon schijnt. Het wordt 23 graden. Mooi weer voor een fietstocht. Eens kijken of ik België weer in kan. Tot nog toe waren in verband met de pandemie de kleinere wegen gebarricadeerd. Maar nu in België versoepelingen van kracht worden, kan het zijn dat die barricades opgeheven zijn. Ik zou eens naar Tongeren kunnen fietsen.
Op teletekst zie ik dat Australië komt met een driestappenplan waarmee het land de coronamaatregelen afbouwt. Op 1 juli wordt de laatste stap gezet. Australië telt 23 miljoen inwoners, niet veel meer dan Nederland. Alsof Nederland een heel werelddeel voor zich alleen heeft. Het is dan een stuk gemakkelijker om anderhalve meter afstand te houden.
Paul Hekkens houdt een Weekboek Corona bij. Alle afleveringen hier. Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.