Regelmatig wordt er gediscussieerd over links versus rechts, progressief versus conservatief, socialistisch tegenover liberaal. In feite is dat onzin, zo stel ik nu, en is er slechts een noemenswaardig onderscheidingspunt; de vraag in hoeverre men veronderstelt dat de mens maakbaar is. Zij die geloven dat de mens als een onbeschreven blad ter wereld komt en volledig maakbaar is, komen naar analogie daarvan uit bij de volledige maakbaarheid van de maatschappij. Terwijl in de praktijk steeds maar weer blijkt dat de mensen niet gelijk zijn; iedereen stelt zijn eigen prioriteiten en maakt zijn eigen keuzes, maar in de gevolgen van die afwegingen toont zich wel degelijk verschil.
Nu wordt in het politiek-correcte denken dit verschil ervaren als probleem. Er mag namelijk niet openlijk voor worden uitgekomen; gezien de bevolkingsmeerderheid van iedere maatschappij nooit de middenmaat kan overstijgen, zal dit tot afgunst leiden en daarom stemmen kosten. Zodoende komt men uit op wijdverbreide (maar in feite inhoudsloze) feelgood clichés als “ieder individu is even waardevol” of “we zijn allemaal bijzonder op onze eigen manier”. Als iemand dit egalitaire wereldbeeld openlijk bekritiseert, zullen de media over die persoon heen vallen. Het zal weinig moeite kosten om deze persoon neer te zetten als een ‘regent’. Lees: als een intolerant, hooghartig iemand, die zichzelf verheven acht boven de rest van het volk.
De media kunnen een populair sentiment mobiliseren om dergelijke meningen in de pan te smoren juist omdat die egalitaire gedachtegang sinds de Franse Revolutie zo wijdverbreid is. Terwijl men in feite beter weet – dit wordt door een enkele blik op de gevangenissen en afkickcentra bewezen. Deze hypocrisie is de oorzaak van de politiek-correcte tweespalt, zoals deze zich bijvoorbeeld toont bij de ‘progressieve’ politici die de gymnasia als standensymbolen zien en ze willen afschaffen, maar hun kinderen daar ondertussen wel naartoe sturen.
Zonder last of ruggespraak
Dat sommige mensen meer geschikt zijn dan anderen om te besturen, is overigens wel een assumptie die gedeeld werd door Thorbecke en ten grondslag ligt aan de vertegenwoordigende democratie. Namelijk: dat het het beste is om enkele individuen te machtigen die voor ons beslissingen nemen en de voors en tegens afwegen. In diens tijden waren politieke partijen nog niet de machtsblokken die zij nu zijn, en werden politici veel meer gekozen op basis van hun persoonlijke integriteit. Niet iedereen is even geschikt om te leiden, te reflecteren, en verantwoordelijke beslissingen te nemen. Een individu is beter in staat tot een gedegen oordeel over een kwestie dan een volksmassa, redeneerde Thorbecke, en daarom is een volksvertegenwoordiger binnen het Nederlandse rechtstelsel dan ook een gevolmachtigde. Hierop slaan de woorden ‘zonder last of ruggespraak’.
Echter, wie tegenwoordig de nadruk legt op het feit dat sommige mensen meer dan anderen in staat zijn tot het vormen van een gedegen oordeel, begaat natuurlijk een doodzonde tegenover het postmoderne hyper-egalitaire wereldbeeld, waarin iedereen zich bij tijd en wijle graag een uniek individu, idool of genie mag wanen – een droom die ons bijvoorbeeld verkocht wordt middels de diverse talentenshows. Wie publiekelijk tegen dit wereldbeeld ingaat is, zoals reeds gezegd, onmiddellijk een makkelijke prooi voor diverse media. Tegelijkertijd worden we dagelijks met de onjuistheid van dit egalitaire wereldbeeld geconfronteerd, zoals wel blijken mag uit de achterstandwijken, tuchtscholen en schuldsaneringen. Zodoende worden intellectuelen, politici en debaters publiekelijk steeds meer de politieke correctheid ingeduwd.
Ongelijkheid als deel van de oplossing
Het denken dat niet uitgaat van de maakbaarheid van de mens ziet de ongelijkheid echter niet als probleem, maar als deel van de oplossing. Immers, als je erkent dat mensen verschillende eigenschappen, en dus ook verschillende vaardigheden en talenten hebben, kun je ze taken en rollen gaan toekennen. Rollen en taken die zijn afgesplitst op hun krachten en talenten, waardoor ze zich gaan identificeren met die rollen en zich er in thuis voelen. Dit concept staat ook wel bekend als ‘beroepseer’. In feite negeert het marktdenken de beroepseer, daar het veronderstelt dat een werknemer zich niet thuis hoeft te voelen in zijn baan, maar louter te stimuleren is door het salaris dat voor de arbeidsactiviteiten wordt toegekend.
Dit berust echter op een denkfout; een fastfood-restaurant kan efficiënter worden gemaakt door mensen een hoger salaris toe te kennen naarmate zij meer ‘burgers flippen’ per minuut. Dit is omdat een toename aan fysieke energie zich hier vertalen laat in een directe toename in de productiviteit. Maar als je grootschalige organisaties efficiënter wilt maken – oftewel als er op micro- en macroniveau denkwerk vereist is – is persoonlijke betrokkenheid bij het werk wel degelijk relevant. Het gaat hier dan om zaken als persoonlijke verantwoordelijkheid durven nemen in kwesties waar het bedrijfsprotocol niet in voorziet, en flexibel denken bij het benaderen van onvoorziene problemen. Om een bedrijf te doen floreren is van hoog tot laag een mindset vereist die niet zozeer redeneert vanuit het directe, individuele belang, maar vanuit het bedrijf als geheel op de lange termijn.
Ik denk, dus ik ben
Het moderne denken vat de mens voor alles op als een ‘rechtssubject’; dat wil zeggen als iemand die als ieder ander behandeld moet worden op grond van theoretische rechtsbeginselen, vastgelegd in de grondwet. Hij wordt dus eigenlijk ontdaan van zijn eigenheid; het is niet op grond van zijn eigenheid en zijn kwaliteiten dat hij die rechten geniet; nee – hij krijgt ze toegewezen op grond van het feit dat hij überhaupt is. Hetzelfde geldt voor het marktdenken, dat de burger opvat als een inwisselbare eenheid arbeid die ten koste van een bepaald loon kan worden ingezet, de burger opvat als consument, als economische eenheid met daaraan gekoppeld een bepaalde koopkracht. Terwijl het gevoel om nuttig en waardevol te zijn binnen een organisatie of samenlevingsverband zich eigenlijk niet laat uitdrukken in geld.
Toch is het deze intrinsieke motivatie, die betrokkenheid bij de zaken die ons aan het hart gaan, die de Westerse geschiedenis in feite definieert. Zo waren vele van de grootste kunstenaars en schrijvers tijdens hun leven arm, en werden pas na hun dood wereldberoemd. Het was niet omdat hij wilde cashen dat Newton de zwaartekracht formuleerde, of dat Descartes de beroemde zin op schrift stelde: “Ik denk, dus ik ben.” Het maakbaarheidsdenken trekt echter aan deze intrinsieke motivatie voorbij, en zo werd het in de jaren zestig gemeengoed dat ook kinderen die later waarschijnlijk met hun handen gingen werken onderwezen moesten worden in aardrijkskunde en Frans. De vraag of dit de motivatie van zowel de leerlingen als de docenten op lange termijn ten goede kwam, was van ondergeschikt belang – de arbeider moest en zou worden verheven.
De (post)moderne blik op de wereld duidt het menselijk leven dus vooral in kwantiteiten (kiezers, consumenten), waaraan geen nadere eigenheid wordt toegekend. Deze manier van denken staat tegenover de kwalitatieve benadering. Deze laatste benadering is niet politiek-correct, en bewijst dus niet by default lippendienst aan de stelling: “Ieder leven telt.” Eerder is zij bereid de vraag te stellen: “Zou het niet beter zijn de wereldbevolking terug te dringen, teneinde een meer duurzame wijze van leven mogelijk te maken?” Zo vervalt deze benadering bijvoorbeeld niet – zoals wel bij zelfverklaard ‘progressieve’ bewegingen het geval is – in de tweespalt dat men aan de ene kant de natuur wil sparen en de aarde niet wil uitputten, en aan de andere kant geen kwaad woord wijden mag aan de toenemende bevolkingsgroei van de derdewereldlanden. Vanuit de ‘progressieve’ invalshoek zou dat namelijk een schending inhouden van het adagium: “Ieder leven telt.”
Autonomie is een illusie
Het (post)moderne denken dat ieder mens als een volledig autonoom subject opvat (oftewel als iemand die volledig bij machte is om zijn eigen keuzes te maken en zijn eigen leven zinvol in te richten), is vanuit de kwalitatieve benadering een illusie. Liever dan naar de nobele intenties kijkt men naar de feiten van de realiteit, waar men bijvoorbeeld constateert dat jongeren in de schulden komen door hoge rekeningen van mobiele telefoons. Dat mensen massaal spullen via internet bestellen die ze nooit kunnen afbetalen, of bij een bank woekerpolissen aangaan. Deze stapsgewijze ontwrichting van de samenleving is voor het marktdenken echter geen probleem; zij benadert de burger slechts als consument met een bepaald bestedingspatroon. De kwalitatieve benadering ziet het individu niet als absoluut, onaantastbaar uitgangspunt, maar als persoon met een specifieke eigenheid. Zo maakt het maakbaarheidsdenken plaats voor het vervolmaakbaarheidsdenken – in deze visie worden individu en gemeenschap niet in tegenstelling tot elkaar gedacht, maar gaan ze samen op zoek naar een plek waarop de krachten en kwaliteiten van dat individu het meest tot hun recht komen.