Op vrijdag 5 maart 2019 berichtte Het Parool dat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Arie Slob, wil dat “het islamitische Cornelius Haga Lyceum er snel een concurrent bij [krijgt], zodat middelbare scholieren ook elders in Amsterdam islamitisch onderwijs kunnen volgen”. Dat Slob aanmeldingen bij het antidemocratische Cornelius Haga Lyceum wil ontmoedigen is te begrijpen. De woorden van Slob impliceren echter dat de moslimleerlingen perse op een islamitische school willen zitten. Dat zij het Cornelius Haga Lyceum niet zullen verlaten indien er geen islamitisch alternatief is. Afgelopen week concludeerde ik uit een AIVD-rapport dat sommige moslimleerlingen in Nederland – of hun ouders – die wellicht zelf niet extremistisch zijn, antidemocratisch islamitisch onderwijs boven niet-islamitisch onderwijs plaatsen. Slob lijkt precies hetzelfde te benoemen: slechts als er een islamitisch alternatief komt zullen leerlingen het Cornelius Haga Lyceum gedag zeggen. Ze zullen niet verhuizen naar een niet-islamitische school.
Het Parool sprak ook met de rector van het naburige Comenius College (een concurrent van het Cornelius Haga Lyceum), Freek op ’t Einde. Hij zou zijn middelbare school wel willen omvormen tot een islamitische school: “Nieuw-West heeft de omvang van een stad als Maastricht. Er zijn hier veel gematigde moslims. Die voelen zich Amsterdammer en hebben een verlangen erbij te horen. Het zou in mijn ogen goed zijn als er een middelbare school is die ruimte geeft aan al die gematigde moslims.” De studenten zijn moslims die zich ‘Amsterdammer’ voelen. Klinkt prachtig! Maar waar willen ze volgens Op ‘t Einde dan bij horen? Hij lijkt op ‘Amsterdam’ te doelen. Dus door moslimjongeren uit West, die zich Amsterdammer voelen maar dat kennelijk niet zijn of zo niet worden gezien (aldus de rector), samen in één school te proppen verandert dat? Integratie in isolement. Afzondering zal niet leiden tot acceptatie. Integendeel, het zal leiden tot segregatie.
Later spreekt Op ‘t Einde nog over de ‘niet zo ingewikkelde’ veranderingen waaraan zijn school nog moet voldoen: “Dan gaat het om een stilteruimte – een lokaal waar ze kunnen bidden -, op vrijdagmiddag vrij voor moskeebezoek, in het rooster rekening houden met de laatste week van de ramadan en een optie voor wie daar behoefte aan heeft voor gescheiden sporten. Allemaal zaken waarover ik graag het gesprek aanga, om te kijken of er belangstelling voor is. Dat geldt uiteraard niet voor onze democratische kernwaarden. En we gaan niet praten over invoering van gescheiden klassen.” Op ’t Einde is bereid om met heel veel zaken rekening te houden, maar interessant is dat hij uitspreekt niet over ‘onze democratische kernwaarden’ te willen discussiëren. Zo wil hij niet spreken over gescheiden klassen – klassen met mannen én klassen met vrouwen, kennelijk vanuit de gedachte van geslachtsgelijkheid. Maar waarom dan wel de mogelijkheid tot gescheiden sporten aanbieden? Dat stimuleert immers diezelfde ongelijkheid. De kufr Op ’t Einde lijkt zijn kans te ruiken om studenten van het Cornelius Haga Lyceum over te nemen. En hij is bereid daarvoor een hoge prijs te betalen. Gelukkig reageerde ZAAM, de scholengemeenschap waar het Comenius College onderdeel van uitmaakt, dat er op dit moment geen plannen zijn om islamitisch onderwijs in te voeren.
Als de islam de ‘religie van de vrede’ is, waarom kun je als moslim dan geen openbaar onderwijs volgen? Of is er alleen vrede zolang zij al hun – al dan niet immorele – geloofsverhandelingen zonder belemmering kunnen uitvoeren? En waarom verkiezen sommige ‘gematigde moslims’ (wat dat ook mag betekenen) antidemocratisch islamitisch onderwijs boven niet-islamitisch onderwijs? Van alle oplossingen die Slob had kunnen voorstellen komt hij tot het openen van een nieuwe Amsterdamse islamitische school. Daarmee lijkt Slob het multiculturalisme te steunen, wat niet geheel verwonderlijk is vanuit zijn partijachtergrond (ChristenUnie). Filosoof Floris van den Berg wees er al eerder op dat op religie gefundeerde politieke partijen niet aan elkaars privileges zullen tornen. Elke beperking daarvan kan worden gezien als “een eerste dominosteen in een lange rij religieuze privileges die daarmee – terecht – op de tocht komen te staan” (2013, p.45). Daarom is de strikt religieuze politicus in de praktijk een multiculturalist: hoewel deze politicus niet alle culturen gelijk acht (zijn eigen cultuur is wellicht superieur aan andere culturen), zal z/hij voorstellen voor vrije ontplooiing van alle religies steunen om de eigen verkregen privileges te behouden.
De kwaliteit van het onderwijs is een van de belangrijkste pijlers van ons land. Onderwijs dient kinderen te vormen tot autonome, rationeel denkende, kritische mensen. Het dient ze te leren over de fouten uit het verleden en, voor zover mogelijk, uit het heden, zodat ze kunnen streven naar een betere wereld. Op religie gefundeerd onderwijs, en in het bijzonder antidemocratisch islamitisch onderwijs, past daar niet bij.
Dat moslimleerlingen – en hun ouders – liever antidemocratisch islamitisch onderwijs volgen dan niet-islamitisch onderwijs is een serieus probleem. Dat probleem reikt verder dan het domein van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Dat deze minister de kinderen op het Cornelius Haga Lyceum wil ‘redden’ is nobel, maar het openen van een nieuwe islamitische school is daarvoor niet de oplossing. Zolang het nog niet verboden is om onderwijs op religie te baseren, dient in ieder geval hard opgetreden te worden tegen het antidemocratisch onderwijs zelf.