Door: Stephan Lewandowsky, The University of Western Australia; Lisa Oswald, Hertie School; Philipp Lorenz-Spreen, Max Planck Institute for Human Development; Ralph Hertwig, Max Planck Institute for Human Development.
Hier zijn twee gangbare manieren om te denken over democratie in het online tijdperk. Ten eerste is het internet een liberatietechnologie en zal het een tijdperk van wereldwijde democratie inluiden. Ten tweede kun je sociale media of democratie hebben, maar niet allebei.
Wat is correcter? Het lijdt geen twijfel dat democratie zich wereldwijd terugtrekt. Zelfs zogenaamd stabiele democratieën hebben onlangs gebeurtenissen meegemaakt die onverenigbaar zijn met de democratie en de rechtsstaat, zoals de gewelddadige aanval op het Amerikaanse Capitool in 2021.
Om de rol van sociale media in dit proces te begrijpen, hebben we een systematische review uitgevoerd van het bewijsmateriaal dat sociale media koppelt aan tien indicatoren van democratisch welzijn: politieke participatie, kennis, vertrouwen, blootstelling aan nieuws, politieke expressie, haat, polarisatie, populisme, netwerkstructuur en desinformatie.
We onderzochten bijna 500 studies over verschillende platforms in landen over de hele wereld, en zagen enkele brede patronen naar voren komen. Het gebruik van sociale media is gekoppeld aan een toename van politieke betrokkenheid, maar ook aan een toename van polarisatie, populisme en wantrouwen in instellingen.
In ons onderzoek hechten we meer belang aan onderzoek dat causale verbanden legt tussen sociale media en indicatoren van democratisch welzijn, dan aan correlaties.
Correlaties kunnen interessant zijn, maar ze kunnen niet bewijzen dat een uitkomst wordt veroorzaakt door het gebruik van sociale media. Stel bijvoorbeeld dat we een verband vinden tussen het gebruik van sociale media en haatzaaien. Dat zou kunnen komen doordat mensen die haatzaaien meer gebruik maken van sociale media, in plaats van doordat het gebruik van sociale media haatzaaien uitlokt.
Causale verbanden kunnen op een aantal manieren worden vastgesteld, bijvoorbeeld door grootschalige veldexperimenten. Deelnemers kan worden gevraagd het gebruik van Facebook te beperken tot 20 minuten per dag of het gebruik van Facebook een maand lang helemaal uit te schakelen. (Beide interventies leidden tot een verbetering van het welzijn, en het geheel afzien van Facebook verminderde ook de politieke polarisatie aanzienlijk.)
In de 496 artikelen die we bekeken, de meeste eerder correlatief dan causaal, vonden we een mix van positieve en negatieve effecten. Zoals zo vaak in de wetenschap is het patroon ingewikkeld, maar toch interpreteerbaar.
Aan de positieve kant vonden we dat digitaal mediagebruik samenhangt met een grotere politieke betrokkenheid en een grotere diversiteit aan nieuwsblootstelling. Een studie in Taiwan vond bijvoorbeeld dat informatiegericht sociaal mediagebruik de politieke participatie verhoogde. Dit gold echter alleen als de gebruiker geloofde dat een individu de politiek kan beïnvloeden via online acties.
Aan de negatieve kant vonden we aanzienlijke aanwijzingen voor effecten zoals het bevorderen van polarisatie en populisme, en het verminderen van het vertrouwen in instellingen. De effecten op het vertrouwen in instellingen en media waren bijzonder uitgesproken. Tijdens de pandemie is gebleken dat het gebruik van digitale media in verband wordt gebracht met de aarzeling over een COVID-19-vaccin.
Een ander negatief resultaat van het gebruik van sociale media, in verschillende politieke contexten en op verschillende platforms, lijkt een toegenomen politieke polarisatie te zijn.
We ontdekten dat verhoogde polarisatie ook verband hield met blootstelling aan tegengestelde standpunten in iemands sociale media feeds. Met andere woorden, blootstelling aan de woorden van politieke tegenstanders overbrugde de politieke kloof niet. Het leek deze eerder te versterken.
We vonden ook een sterk en doordringend verband tussen het gebruik van sociale media en populisme. Meer gebruik van sociale media vertaalt zich in een groter stemaandeel voor populistische partijen.
Studies in Oostenrijk, Zweden en Australië hebben bewijs gevonden voor een verband tussen meer gebruik van sociale media en online rechtsradicalisering. Studies in Duitsland en Rusland hebben causaal bewijs geleverd dat digitale media de incidentie van etnische haatmisdrijven kunnen verhogen.
Bij de Duitse studie bleek bijvoorbeeld dat lokale uitval van Facebook (bijvoorbeeld door technische storingen of internetonderbrekingen) het geweld op die locaties verminderde. De auteurs van de studie schatten dat 50% minder anti-vluchtelingensentiment op sociale media geweldsincidenten met 12,6% zou verminderen.
Ook de verdeling van de effecten over de wereld was opvallend. Positieve effecten op politieke participatie en informatieconsumptie waren het meest uitgesproken in opkomende democratieën in Zuid-Amerika, Afrika en Azië. Negatieve effecten waren duidelijker in gevestigde democratieën in Europa en de Verenigde Staten.
Dus, om terug te keren naar waar we begonnen: is het internet een bevrijdingstechnologie? Of zijn sociale media onverenigbaar met democratie?
Er zijn geen simpele ja of nee antwoorden. Er is echter bewijs dat digitale media wereldwijd invloed hebben op politiek gedrag. Dit bewijs rechtvaardigt bezorgdheid over de negatieve effecten van sociale media op de democratie.
Facebook, Twitter en andere sociale media zijn niet per se onverenigbaar met de democratie. Democratisch welzijn vereist echter dat wetenschappers de sociale effecten van sociale media zorgvuldig bestuderen. Die effecten moeten worden geëvalueerd en gereguleerd door kiezers en gekozen beleidsmakers, niet door een kleine kliek van superrijken.
We hebben kleine maar belangrijke stappen in deze richting gezien. De Digital Services Act van de Europese Unie is er één van. Een andere is de voorgestelde Platform Accountability and Transparency Act (PATA) in de VS, hoewel het lot daarvan onzeker is.
Stephan Lewandowsky, Chair of Cognitive Psychology, University of Bristol, en honorair hoogleraar psychologie, The University of Western Australia.
Lisa Oswald, doctoraal onderzoeker in computationele sociale wetenschappen, Hertie School.
Philipp Lorenz-Spreen, onderzoekswetenschapper, Centrum voor Adaptieve Rationaliteit, Max Planck Instituut voor Menselijke Ontwikkeling.
Ralph Hertwig, directeur Centrum voor Adaptieve Rationaliteit, Max Planck Instituut voor Menselijke Ontwikkeling.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op The Conversation onder een Creative Commons-licentie. Lees het originele artikel.